ECLI:NL:RBAMS:2022:2974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering, maar het Uwv had haar aanvraag afgewezen en in plaats daarvan een WIA-uitkering toegekend per 17 december 2020. Eiseres betwistte de afwijzing van de IVA-uitkering en stelde dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam was, omdat zij lijdt aan chronische lichamelijke en psychische problematiek. De rechtbank heeft de processtukken en rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de bezwaren van eiseres over de registratie van de verzekeringsarts en het ontbreken van een lichamelijk onderzoek. De rechtbank concludeerde dat er voldoende behandelmogelijkheden waren voor eiseres en dat haar arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kon worden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P. Haakman).
Partijen worden hierna [eiseres] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met een besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard en haar alsnog een WIA-uitkering toegekend per
17 december 2020.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 maart 2022. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] was werkzaam als huishoudelijke hulp. Zij heeft zich vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ziekgemeld op 20 december 2018. Vervolgens heeft zij een Ziektewetuitkering ontvangen. Op 2 december 2020 heeft [eiseres] een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van [eiseres] afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een rapport van 13 januari 2021 ten grondslag opgesteld door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, en goedgekeurd door een verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige heeft een rapport van 26 januari 2021 uitgebracht. Op grond van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen heeft de arbeidsdeskundige functies kunnen selecteren. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport geconcludeerd dat [eiseres] geschikt is voor de geselecteerde functies en daarom voor 18,01% arbeidsongeschikt is.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van [eiseres] gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 mei 2021 toegelicht dat er geen reden bestaat om aanvullende beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 mei 2021 geconcludeerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor [eiseres] en heeft geen andere geschikte functies voor haar kunnen selecteren. [eiseres] is daarom voor 100% arbeidsongeschikt. Met het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en heeft het Uwv aan [eiseres] per 17 december 2020 een WIA-uitkering toegekend.
Standpunt van [eiseres]
4. [eiseres] stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts [naam] is namelijk geen in het BIG-register geregistreerd verzekeringsarts. Daarbij heeft de verzekeringsarts in de primaire fase [eiseres] slechts telefonisch op spreekuur gesproken en in bezwaar heeft er geen spreekuur plaatsgevonden. Volgens [eiseres] had de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar lichamelijk moeten onderzoeken. [eiseres] heeft in dat kader verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] . [eiseres] stelt verder dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat er sprake is van een ziektebeeld waarbij de gezondheid niet verbetert. [eiseres] heeft chronische lichamelijke en psychische problematiek en heeft hiervoor verschillende vormen van therapie gevolgd en behandelingen ondergaan. Ten slotte verzoekt [eiseres] de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen nu [eiseres] niet in staat is om zelf onafhankelijke contra-expertise te bekostigen. Contra-expertise is volgens [eiseres] noodzakelijk ondanks de uitleg van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over het Korosec-arrest.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht een WIA-uitkering per
17 december 2020 aan [eiseres] heeft toegekend in plaats van een IVA-uitkering.
6. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Als de rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet juist zijn. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapporten voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.

Is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest?

7. Voor zover [eiseres] haar standpunt handhaaft ten aanzien van de registratie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep slaagt deze beroepsgrond niet. Zoals het Uwv in het verweerschrift terecht heeft toegelicht staat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder haar meisjesnaam ingeschreven in het BIG-register.
8. Op grond van de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [2] geldt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats dient te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt met zich mee dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar ten onrechte niet in de bezwaarfase in het rapport van 10 mei 2021 gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Ook is daarbij ten onterechte geen reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd over de duurzaamheid van de beperkingen naar aanleiding van het rapport van
26 mei 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin geen functies geselecteerd konden worden. Dit is een motiveringsgebrek dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepsfase heeft hersteld in het rapport van 28 oktober 2021. Daarin is een oordeel gegeven over de duurzaamheid van de beperkingen en is ook toegelicht waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de heroverweging niet naar voren gekomen dat er relevante medische gegevens gemist zijn en heeft [eiseres] ook geen medische stukken overgelegd waaruit nieuwe medische feiten zijn af te leiden. Gezien het consistente en duidelijke medische beeld van [eiseres] was spreekuurcontact een half jaar na de datum in geding niet van toegevoegde waarde, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat een spreekuurcontact niet van toegevoegde waarde is en acht hierbij verder van belang dat [eiseres] in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-Beoordeling wel door de verzekeringsarts op een spreekuur is gezien en met dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het bestreden besluit dus een motiveringsgebrek dat hangende beroep is hersteld. [eiseres] is daardoor niet in haar belangen geschaad, omdat zij in beroep zowel schriftelijk als mondeling op de zitting nog heeft kunnen reageren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb [3] te passeren.
11. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het Uwv veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
Is de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] duurzaam?
12. Naar vaste rechtspraak [4] van de Raad is bij de vraag of sprake is van duurzaamheid de inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen van belang. Dit brengt mee dat de beoordeling van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
13. In de rapporten van 28 januari 2022 en 1 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd welke behandelingen [eiseres] nog zou kunnen volgen met betrekking tot verbetering van de arbeidsbeperkingen. Deze verzekeringsarts heeft aangegeven dat [eiseres] ten aanzien van haar lichamelijke klachten fysiotherapie, ergotherapie en een behandeling bij de pijnpoli kan volgen. Dit is ook geadviseerd door de reumatoloog. Deze behandelingen zien volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op pijnbestrijding en pijnvermindering. [eiseres] kan ook multidisciplinaire revalidatieprogramma’s volgen. Op deze manier zal [eiseres] leren om te gaan met haar pijnklachten. Ten aanzien van [eiseres] haar psychische klachten heeft de psychiater aangegeven dat een vervolgbehandeling noodzakelijk is. [eiseres] heeft geen vervolgbehandeling gevolgd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou [eiseres] cognitieve gedragstherapie of interpersoonlijke therapie kunnen volgen. Dit kan zorgen voor een verbetering van de psychische klachten en kan daarmee ook de lichamelijke pijnklachten van [eiseres] positief beïnvloeden. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat [eiseres] voor haar psychische klachten ook medicatie zou kunnen gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende gemotiveerd dat er nog verschillende behandelingen mogelijk zijn die de arbeidsbeperkingen van [eiseres] kunnen verbeteren. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat deze behandelmogelijkheden ook door de behandelend sector zijn onderschreven. De volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] kan dus niet als duurzaam aangemerkt worden.
14. [eiseres] heeft op de zitting nog toegelicht dat haar door de behandelend sector is geadviseerd om te wachten met een knieoperatie. Wegens haar jonge leeftijd is geadviseerd om eerst andere behandelingen te volgen voordat zij een knieoperatie kan ondergaan. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er wel vanuit is gegaan dat zij deze operatie kon ondergaan maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk voldoende andere behandelingen besproken die beschikbaar zijn voor [eiseres] om haar arbeidsbeperkingen te verbeteren.
15. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel over het inhoudelijke oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er bestaat daarom geen aanleiding om alsnog een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
17. In het geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook dient het Uwv het door [eiseres] betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 1518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Raad van 2 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1591 en van 19 juli 20121, ECLI:NL:CRVB:2021:1757.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3212.