In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Warsaw. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld tijdens openbare zittingen op 28 april en 12 mei 2022. Tijdens deze zittingen zijn de standpunten van zowel de verdediging als de officier van justitie besproken. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de overlevering geen schending van haar verdedigingsrechten zou inhouden. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank concludeerde dat er geen individuele reële gevaren waren voor een eerlijk proces in Polen en dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar waren. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan.