ECLI:NL:RBAMS:2022:2917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/13/703099 / FA RK 21-3665
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, onderhoudsbijdragen en verdelingskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 21 juli 1994 te Uithoorn zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw bepaald. De man is verplicht gesteld om een bijdrage van € 399,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van 1 juni 2022. Daarnaast is de man veroordeeld tot betaling van een partnerbijdrage van € 662,- per maand aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding.

De rechtbank heeft ook beslist over het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, waarbij de vrouw het recht heeft om in de woning te blijven wonen tegen betaling van een gebruiksvergoeding die gelijk is aan de helft van de hypotheeklasten. Tevens is er een vergoedingsrecht van de vrouw op de huwelijksgemeenschap vastgesteld van € 71.252,-. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de woning en de boot geregeld, waarbij taxaties en mogelijke toewijzingen aan de partijen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de partijen ook opgedragen om de inboedel te verdelen en heeft de draagplicht voor bestaande schulden vastgesteld.

De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het Team Familie & Jeugdzaken, waarbij de belangen van het minderjarige kind voorop stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/703099 / FA RK 21-3665 (MB/SV) en C/13/709724 / FA RK 21-7142 (MB/SV)
Beschikking d.d. 1 juni 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.E. Vande Voort, gevestigd te Bingelrade,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.P. Hoyng, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 8 juni 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van de man van 10 april 2022 met aanvullende stukken;
- een akte overlegging aanvullende producties alsook akte tot wijziging zelfstandige verzoeken bij het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van 11 april 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Mr. Vande Voort heeft pleitaantekeningen en twee aanvullende stukken overgelegd. Mr. Hoyng heeft een aanvullende draagkrachtberekening overgelegd. Dezen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 21 juli 1994 te Uithoorn. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
2.3.
Partijen hebben samen ook nog twee inmiddels meerderjarige kinderen, te weten:
- [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ;
- [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] .
2.4.
Bij beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure van 14 juli 2021 heeft de rechtbank als volgt beslist:

5.1. bepaalt dat [minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
5.2.
bepaalt dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] met het bevel dat de man die woning verder niet mag betreden;
5.3.
beslist dat de man vanaf 14 juli 2021 voorlopig een bedrag van € 403,- per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.”
2.5.
Scheiding
2.5.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.5.3.
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De man heeft gesteld dat het niet mogelijk is een ouderschapsplan over te leggen, omdat de vrouw weigert met hem te overleggen. Nu de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
2.5.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.6.
Verblijfplaats
2.6.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem zal zijn en de vrouw heeft verzocht dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn.
2.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man op dit moment geen contact heeft met [minderjarige] . [minderjarige] heeft aangegeven dat hij dat op dit moment ook niet wil. De man is van mening dat het voor [minderjarige] beter is als hij bij de man woont, omdat hij beter dan de vrouw in staat is [minderjarige] een stabiele basis te geven. De man heeft echter ook aangegeven de wens van [minderjarige] te respecteren. De rechtbank zal daarom, mede nu er geen indicatie is dat dit niet in het belang van [minderjarige] zal zijn, het verzoek van de vrouw toewijzen onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de man.
2.6.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de vrouw de man om de week via de e-mail informatie zal verstrekken over hoe het met [minderjarige] gaat en dat zij de man in spoedeisende gevallen direct zal berichten.
2.7.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de zij bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij hiermee de nodige zekerheid verkrijgt om ofwel de financiering voor de overname van de woning rond te krijgen dan wel woonruimte elders te vinden. Daarnaast geeft het [minderjarige] zekerheid dat hij in de woning kan blijven.
2.7.2.
De man heeft verweer gevoerd. Volgens de man kan de vrouw de woning niet financieren en heeft zij al voldoende gelegenheid gehad sinds het uiteengaan van partijen in maart 2021 om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen. Ook heeft zij voldoende tijd gehad om een andere woonruimte te zoeken. Bovendien betaalt de man thans alle lasten van de woning, omdat de vrouw weigert te betalen. De man wil dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht. Indien het verzoek wordt toegewezen, verzoekt de man om te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 750,- per maand moet betalen.
2.7.3.
De vrouw betwist dat zij bij het voortgezet gebruik een gebruiksvergoeding zou moeten betalen. Als dat wel zo is, dient bij de berekening van de draagkracht van de man met inkomen uit vermogen rekening te worden gehouden. Bovendien is de hypotheekrente lager dan € 750,-, zodat ook niet duidelijk is waar dit bedrag op is gebaseerd.
2.7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het belang van de vrouw bij het voortgezet gebruik vast. Zij wenst de woning over te nemen en verwacht daar, mede gelet op de door haar recent ontvangen erfenis, toe in staat te zijn. Ook wordt toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] geacht te zijn. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen.
2.7.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat tegenover het voortgezet gebruik een gebruiksvergoeding dient te staan. De vrouw heeft immers gebruik van het vermogen van de man. De man heeft het bedrag van € 750,- niet onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de gebruiksvergoeding vaststellen op de helft van de hypotheeklasten (rente en aflossing) en overige gebruiks- en eigenaarslasten van de woning. Dit betekent dat de vrouw na inschrijving van de echtscheiding alle lasten van de woning voor haar rekening moet nemen. De ene helft als eigenaar van de woning en de andere helft als gebruiksvergoeding. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de gebruiksvergoeding bij de berekening van de draagkracht van de man niet moet worden meegenomen. De onderhoudsbijdragen worden voor de toekomst vastgelegd en het voortgezet gebruik is van beperkte duur.
2.8.
Vergoedingsrecht
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht voor recht te verklaren dat zij een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap van € 183.376,94, althans en bedrag door de rechtbank te bepalen. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij uit de erfenis van haar vader een bedrag van € 137.026,- onder uitsluitingsclausule heeft verkregen. Dit bestond uit betalingen van € 71.252,- en € 60.000,- alsmede een bedrag van € 5.774,94 afkomstig uit de verkoop van een muntencollectie. Daarnaast heeft de vrouw haar auto en een zestal giften tot een bedrag van € 46.300,- onder uitsluitingsclausule ontvangen. Nu de huwelijksgemeenschap is vergroot ten koste van haar privévermogen komt haar een vergoedingsrecht toe, aldus de vrouw. De vrouw beroept zich op de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504)
2.8.2.
De man heeft verweer gevoerd. Hij erkent dat de vrouw een bedrag van € 71.252,- onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen. Het meerdere wordt door hem betwist. De man heeft aangevoerd dat het bedrag van € 71.252,- in de boot is geïnvesteerd. De boot is in waarde verminderd, zodat de vrouw op grond van artikel 1:87, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts € 38.064,- toekomt. De aanschafwaarde van de boot was € 221.345,- terwijl de boot nu € 118.253,- waard is (118.253/221.345 x 71.252).
De man betwist dat de vrouw voor het meerdere schenkingen onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen. De moeder van de vrouw heeft partijen destijds € 60.000,- geleend voor de aankoop van de boot en vervolgens heeft de moeder van de vrouw dit bedrag kwijtgescholden. Het bedrag van € 60.000,- is daarmee in de huwelijksgemeenschap gevallen. De overige schenkingen en giften zijn altijd aan partijen gezamenlijk gedaan door overmaking door de moeder van de vrouw op de en/of bankrekening van partijen. Er was daarbij geen sprake van dat enkel aan de vrouw werd geschonken noch was sprake van een uitsluitingsclausule. Het geld is er ook niet meer. De man zou het oneerlijk vinden als de vrouw nog geld zou krijgen, terwijl de man niet heeft kunnen sparen omdat zijn inkomen, dat ongeveer 80% van het gezinsinkomen bedroeg, volledig is opgegaan aan de kosten van de huishouding.
2.8.3.
De vrouw betwist dat het bedrag van € 60.000,- een lening zou zijn. Volgens de vrouw heeft de man, die de administratie voor haar familie deed, bij de overboeking “lening” gezet, terwijl dit bedrag afkomstig was van de erfenis. Ook als het bedrag een lening zou zijn geweest van haar moeder, komt dit bedrag de vrouw toe. Haar moeder is inmiddels op 1 augustus 2021 ook overleden.
De vrouw betwist dat haar vergoedingsrecht aan de hand van de beleggingsleer moet worden vastgesteld.
Erfenis
2.8.4.
Niet in geschil is dat een bedrag van € 71.252,- door de vrouw onder uitsluitingsclausule is verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat ook het bedrag van € 60.000,- tot de erfenis van de vader van de vrouw behoorde. Het is aan de vrouw om te stellen, en zo nodig te bewijzen dat het bedrag van € 60.000,- tot de erfenis behoorde. Daarin is zij niet geslaagd. Op het overgelegde bankafschrift staan twee overboekingen op 11 augustus 2011 van € 30.000,- met als omschrijving “lening tbv hypotheek”. Bij de twee op 6 januari 2011 gedane overboekingen van € 35.626,- staat als omschrijving vermeld “Kindsdeel erfenis H.M. Aufenacker. Erfbelasting reeds betaald. Totaal 71252 te ontvangen”. Mede gelet hierop heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de erfenis hoger was dan € 71.252,-. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw ook niet onderbouwd dat de man bewust een foutieve omschrijving bij de overboeking heeft vermeld, zoals zij heeft gesteld. Dat de man tijdens het aan de echtscheidingsprocedure voorafgaande mediationtraject zou hebben erkend dat de vrouw een bedrag van € 130.000,- zou toekomen, maakt het voorgaande niet anders. De man heeft immers betwist dat hij bekend was met de hoogte van de erfenis van de vrouw.
Ten aanzien van het bedrag van € 5.774,94 dat afkomstig zou zijn uit de verkoop van een muntencollectie die de vrouw van haar vader zou hebben geërfd overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde productie blijkt dat er munten zijn verkocht op een muntenveiling. Daaruit blijkt echter niet dat deze munten geërfd zijn van de vader van de vrouw. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw op dit punt daarom ook af.
Schenkingen/giften
2.8.5.
Uit artikel 1:94 lid 2 onder a (oud) BW volgt dat de schenker die een uitsluitingsclausule wil maken, deze uitsluitingsclausule dient te maken op het moment dat de gift tot stand komt. Er kan derhalve bij een gift niet op een later moment nog een uitsluitingsclausule worden toegevoegd. De vrouw heeft verschillende bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat door haar ouders bedragen naar de bankrekening van partijen zijn overgeboekt. Echter, bij geen van deze overboekingen staat vermeld dat er sprake is van een gift aan de vrouw onder uitsluitingsclausule. De vrouw heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit dit volgt. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat door het overlijden van haar moeder, van wie de vrouw ook onder uitsluitingsclausule heeft geërfd, de schenking van € 60.000,- onder uitsluitingsclausule aan haar zou zijn gedaan. Zoals hiervoor uiteengezet, dient op het tijdstip dat de gift wordt verricht de uitsluitingsclausule daaraan te worden toegevoegd en kan dit niet op een later tijdstip met terugwerkende kracht geschieden. Daarom moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de schenkingen aan beide partijen zijn gedaan.
Dit betekent dat de bedragen van € 60.000,-, € 5.774,94 en € 46.300,- en de auto in de gemeenschap vallen.
Vergoedingsrecht
2.8.6.
De rechtbank overweegt dat gelet op het voorgaande de vrouw een bedrag van
€ 71.252,- onder uitsluitingsclausule heeft verkregen en dat dit bedrag daarom privévermogen van de vrouw vormde. Doordat het geërfde bedrag op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen is overgeboekt is het geërfde bedrag vermengd geraakt met het saldo op de gemeenschappelijke bankrekening en heeft de vrouw als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht op vergoeding van dit bedrag. Vast staat dat er uitgaven zijn gedaan van de gemeenschappelijke bankrekening van partijen, onder meer ten behoeve van de aankoop van de boot. Het vergoedingsrecht van vrouw is daarmee niet aangetast (zie onder meer HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504 en Hof Arnhem-Leeuwarden 22 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2333) De rechtbank volgt de man daarmee niet in zijn standpunt dat de beleggingsleer moet worden toegepast. Toepassing van de beleggingsleer zou eerst aan de orde zijn indien de vrouw de erfenis op een privérekening had doen laten storten en vanaf die rekening in de boot zou hebben geïnvesteerd. De rechtbank zal voor recht verklaren dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap van € 71.252,-. Voor het meerdere wordt het verzoek afgewezen.
2.9.
Kinderbijdrage
2.9.1.
De man heeft verzocht met ingang van de datum van deze beschikking een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 200,- per maand vast te stellen, indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt bepaald.
2.9.2.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen kinderbijdrage van € 703,- per maand vast te stellen, met ingang van de datum van haar verzoek, zijnde 20 augustus 2021.
Uitgangspunten
2.9.3.
De rechtbank hanteert bij de boordeling van de verzoeken de uitgangspunten zoals door de Expertgroep Alimentatienormen geformuleerd in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven uitgegaan van afgeronde bedragen.
Ingangsdatum
2.9.4.
De rechtbank zal bepalen dat als ingangsdatum de datum van deze beschikking zal gelden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man tot dat moment op basis van de beschikking in de voorlopige voorzieningen een kinderbijdrage heeft betaald.
Behoefte
2.9.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de behoefte van [minderjarige] aan de hand van de inkomens van partijen in 2020, waarvan ook in de voorlopige voorzieningenprocedure is uitgegaan, kan worden berekend. Wel is tussen partijen in geschil of uitgegaan moet worden van de tabel voor twee kinderen, zoals de man heeft gesteld, of van de tabel voor één kind, zoals de vrouw heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat vast staat dat [jongmeerderjarige 2] , hoewel meerderjarig, destijds nog thuis woonde en onderdeel uitmaakte van het gezin van partijen. Ook staat vast dat [jongmeerderjarige 2] nog studeerde en dat er kosten voor haar zijn gemaakt die ten laste van het gezinsinkomen kwamen. Dit is een keuze van partijen geweest, maar wel een keuze die ertoe leidt dat, ondanks dat [jongmeerderjarige 2] reeds meerderjarig was, de behoefte van [minderjarige] aan de hand van de tabel voor twee kinderen moet worden berekend. Dat deel van het inkomen dat aan [jongmeerderjarige 2] is besteed, is immers niet ten goede gekomen aan partijen of [minderjarige] .
2.9.6.
De man had in 2020 een bruto jaarinkomen van € 81.058,-. Daarop strekt in mindering de fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto van € 7.301,-. De vrouw had in 2020 een bruto jaarinkomen van € 18.577,-. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat partijen een netto besteedbaar inkomen (NBI) hadden van € 5.347,-. Op grond van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen bedraagt de behoefte van [minderjarige] in 2020 € 589,- (€ 1.177,- / 2). De geïndexeerde behoefte van [minderjarige] in 2022 bedraagt dan € 618,- (€ 1.235,- / 2).
2.9.7.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van [minderjarige] . Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het NBI van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.845,- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.845,-)]. In deze formule staat 0,3 NBI voor de forfaitaire woonlast en het bedrag van € 1.845,- voor het draagkrachtloos inkomen 2022. Bij een NBI van minder dan € 1.845,- per maand zijn vaste bedragen van toepassing.
Draagkracht man
2.9.8.
De rechtbank gaat, gelijk aan partijen, uit van een bruto jaarinkomen van € 65.277,- aan de zijde van de man. Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de man een NBI heeft van € 3.659,-. Daarbij hoort een draagkracht van € 1.079,-.
Draagkracht vrouw
2.9.9.
De vrouw werkt momenteel 28 uur tegen een bruto maandsalaris van € 1.482,-, maar heeft gesteld in de door haar overgelegde berekening te zijn uitgegaan van een werkweek van 32 uur. De vrouw komt dan tot een bruto jaarloon van € 21.946,-.
De man gaat van een hoger inkomen aan de zijde van de vrouw uit. De man heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw 40 uur kan gaan werken. Ook ontvangt de vrouw fooien waarmee rekening moet worden gehouden en heeft de vrouw zwarte bijverdiensten, aldus de man.
De vrouw heeft betwist dat zij zwarte inkomsten heeft en dat zij substantiële bedragen als fooi ontvangt.
2.9.10.
De rechtbank overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties een bruto maandinkomen blijft van € 1.482,-. Omgerekend naar een werkweek van 32 uur zou de vrouw een bruto maandinkomen hebben van € 1.694,- exclusief vakantiegeld. De rechtbank houdt met dit bedrag rekening ten behoeve van de bepaling van haar draagkracht voor de kinderbijdrage. De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw nog substantiële neveninkomsten heeft. Nu het hier om een kinderbijdrage gaat, ziet de rechtbank ook geen aanleiding de vrouw een hogere verdiencapaciteit toe te dichten.
De rechtbank houdt rekening met inkomsten uit vermogen van € 3.819,- alsmede met een rendementsgrondslag van € 83.000,-, zoals door de vrouw in de door haar overgelegde berekening is opgevoerd.
2.9.11.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de vrouw een NBI heeft van € 2.418,-. Daarbij hoort een draagkracht van € 471,-.
Zorgkorting
2.9.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat niet meer in geschil is dat met een zorgkorting van 5% moet worden gerekend.
Draagkrachtvergelijking
2.9.13.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening en verdeling van de kosten van de kinderen volgt dat het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] € 430,- bedraagt en het aandeel van de vrouw € 188,-. Rekening houdend met de zorgkorting van € 31,- dient de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 399,- per maand te betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toe onder afwijzing van het meer of anders verzochten en ook onder afwijzing van het verzoek van de man.
2.10.
Partnerbijdrage
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 800,- per maand vast te stellen, met ingang van 20 augustus 2021.
2.10.2.
De man heeft zich verweerd. Hij betwist de behoefte en dat de vrouw behoeftig is. Ook heeft hij betwist dat hij draagkracht heeft de verzochte bijdrage te kunnen betalen.
Uitgangspunten
2.10.3.
De rechtbank hanteert bij de boordeling van de verzoeken de uitgangspunten zoals door de Expertgroep Alimentatienormen geformuleerd in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven uitgegaan van afgeronde bedragen.
Ingangsdatum
2.10.4.
De vrouw heeft verzocht de ingangsdatum van de partnerbijdrage te bepalen op 20 augustus 2021. Uit de wet volgt dat de rechtbank de partnerbijdrage niet kan laten ingaan op een datum gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook bepalen op laatstgenoemde datum.
Behoefte
2.10.5.
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening volgt dat de behoefte van de vrouw, gebaseerd op de gegevens vermeld onder rechtsoverweging 3.9.6. in 2020 € 2.503,- bedraagt. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van de vrouw € 2.627,- netto per maand.
Behoeftigheid
2.10.6.
De man heeft gesteld dat de vrouw niet behoeftig is, omdat zij 40 uur per week kan werken. Ook heeft de vrouw recent een erfenis ontvangen en ontvangt zij na de verdeling van de huwelijksgemeenschap een hoger bedrag dan de man. Onder die omstandigheden mag naar het oordeel van de man verwacht worden dat de vrouw inteert op haar vermogen.
2.10.7.
De vrouw heeft betwist dat zij meer uren kan werken. Volgens de vrouw heeft zij wisselende diensten verspreid over vijf dagen per week. Bij haar huidige werkgever is het volgens de vrouw niet mogelijk haar uren uit te breiden. Een werkweek van 40 uur is bij een andere werkgever waarschijnlijk wel mogelijk maar is volgens de vrouw veel in de horeca, ook omdat het fysiek zwaar is en de diensten tot laat en onregelmatig zijn.
2.10.8.
De rechtbank overweegt dat in het kader van de beoordeling van haar aanspraak op partneralimentatie van de vrouw mag worden verlangd en verwacht dat zij zich tot het uiterste inspant om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op het feit dat in de branche waarin de vrouw werkzaam is ook in de weekenden wordt gewerkt en dat in die branche sprake is van een personeelstekort, is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid mag worden verlangd dat zij haar uren uitbreidt naar 40 uur per week (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2226).
De rechtbank gaat daarom uit van een bruto inkomen van de vrouw gebaseerd op een 40-urige werkweek. Dit komt neer op € 2.117,- (€ 1.482 / 28 x 40) bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
De rechtbank houdt geen rekening met door de vrouw te ontvangen fooien. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man tegenover de betwisting door de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat in een sportkantine royale fooien worden gegeven.
Ook hoeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet in te teren op haar vermogen, nu zij dit vermogen ook aan zal moeten spreken om een woning te kunnen financieren.
De vrouw heeft dan nog een aanvullende behoefte van € 340,- netto per maand. Gebruteerd bedraagt haar aanvullende behoefte € 662,- per maand, zo blijkt uit de aan deze beschikking gehechte berekening.
Draagkracht van de man
2.10.9.
De rechtbank gaat uit van het bruto jaarinkomen van de man van € 65.278,-. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat hij met zijn werkgever heeft afgesproken dat hij na een jaar in plaats van 40 uur per week 36 uur per week gaat werken. Net als van de vrouw verwacht mag worden dat zij 40 uur per week werkt, mag dit ook van de man worden verwacht.
2.10.10.
De man heeft op dit moment een huurlast van € 1.085,-. Hij heeft gesteld dat de huur per 1 juli 2022 omhoog zal gaan. De vrouw heeft betwist dat met een hogere huurlast rekening moet worden gehouden, omdat daar ook geen stukken van zijn overgelegd. De rechtbank houdt geen rekening met een hogere huurlast nu de man ook niet heeft gesteld met welk percentage zijn huur verhoogd zal worden.
2.10.11.
De man betaalt een premie ziektekostenverzekering van € 118,- per maand. Hij heeft aangevoerd dat met een bedrag van € 168,- rekening moet worden gehouden, omdat hij van plan is na de echtscheiding ook een tandartsverzekering af te sluiten. De vrouw heeft betwist dat met een hoger bedrag dan € 118,- rekening moet worden gehouden, omdat onduidelijk is of de man daadwerkelijk een aanvullende tandartsverzekering af gaat sluiten.
De rechtbank houdt rekening met een premie van € 118,-. Niet vast staat dat de man daadwerkelijk een aanvullende tandartsverzekering af zal gaan sluiten. Ook zijn geen stukken overgelegd waaruit de premie van een eventuele tandartsverzekering blijkt.
2.10.12.
De man heeft gesteld dat hij schulden heeft moeten maken om zijn huis in te richten en om schulden van de vrouw af te lossen. Ook heeft hij zijn advocaat nog niet kunnen betalen. Met de aflossing op deze schulden moet rekening worden gehouden, aldus de man. De vrouw heeft dit weersproken, omdat niet is aangetoond dat de man aflost. Dat de man tweemaal een bedrag aan zijn vriendin heeft betaald, is niet voldoende aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft twee overeenkomsten van geldlening overgelegd, maar geen bewijsstuk waaruit blijkt dat hij de daarin genoemde bedragen daadwerkelijk heeft ontvangen. Voor zover er al sprake zou zijn van leningen, is de rechtbank van oordeel dat daar geen rekening mee moet worden gehouden. Na verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de man de schulden uit het hem toekomend aandeel daarin kunnen voldoen.
2.10.13.
Rekening houdend met de door de man te betalen kinderbijdrage resteert een draagkracht van € 843,-. De man heeft derhalve voldoende draagkracht om in de aanvullende behoefte van de vrouw (van € 622,- per maand) te voorzien.
Draagkracht van de vrouw
2.10.14.
De rechtbank gaat uit van een inkomen van de vrouw van € 2.117,- exclusief 8% vakantietoeslag.
Uit de overgelegde berekeningen van partijen blijkt dat zij beiden uitgaan van een hypotheekrente van € 3.522,- per jaar en aflossing op de hypotheek van € 4.205,- per jaar. Ook wordt rekening gehouden met de premie ziektekostenverzekering van € 168,- per maand die de vrouw betaalt. De vrouw heeft dan nog een draagkracht van € 259,-.
Jusvergelijking
2.10.15.
Het betalen van een partnerbijdrage door de man aan de vrouw mag er niet toe leiden dat de vrouw in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man na de echtscheiding. Daarom heeft de rechtbank een zogenoemde jusvergelijking gemaakt. Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat bij een door de man te betalen partnerbijdrage van € 713,- partijen in een vergelijkbare financiële positie komen te verkeren. Dit betekent dat de vrouw bij een onderhoudsbijdrage van € 662,-, zijnde haar aanvullende behoefte, niet in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man na echtscheiding. De rechtbank wijst het verzoek daarom tot dit bedrag toe, onder afwijzing van het meer verzochte.
2.11.
Verdeling
2.11.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan ten aanzien van de verdeling van de inmiddels ontbonden huwelijksgemeenschap.
Peildatum
2.11.2.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap is de datum waarop het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend. In dit geval is dat op 8 juni 2021 geweest. De peildatum voor de waardering is de datum waarop de verdeling feitelijk plaatsvindt dan wel een datum daar zo dicht mogelijk tegenaan gelegen, te weten de datum van deze beschikking. De banksaldi en schulden vormen daarop een uitzondering. Voor de waardering daarvan geldt 8 juni 2021 als peildatum.
Omvang en samenstelling
2.11.3.
Uit de stukken is gebleken dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bestaat uit de volgende bestanddelen:
goederen
a. de woning aan de [adres] ;
b. de aan de woning verbonden kapitaalverzekering [polisnummer]
c. de boot [naam boot] , type [type]
d. diverse bank-, spaar- en effectenrekeningen;
e. twee auto’s
f. inboedelgoederen
g. vorderingen op de dochters van partijen
schulden
h. hypothecaire geldlening [nummer 1] ;
i. hypothecaire geldlening [nummer 2] ;
j. Creditcard ING
k. reparatie boot
l. openstaande hypotheeklasten maand juni 2021
m. zorgpremie
n. gemeentelijke belastingen
De woning, kapitaalverzekering en hypothecaire geldleningen
2.11.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de man drie makelaars zal voorstellen die de woning zouden kunnen taxeren. De vrouw zal uit deze drie makelaars een keuze maken voor één makelaar die de woning bindend tussen partijen zal taxeren binnen één maand na deze beschikking. De makelaar zal worden gevraagd rekening te houden met de omstandigheid dat in de huidige woningmarkt in de meeste gevallen flink wordt overboden. De vrouw krijgt vervolgens drie maanden de tijd te onderzoeken of zij de woning toegedeeld kan krijgen onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen en tegen vergoeding aan de man van de helft van de overwaarde. Indien de vrouw niet in staat is de woning toegedeeld te krijgen, zal de man in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken of hij de woning toegedeeld kan krijgen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en tegen vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde.
2.11.5.
Ten aanzien van de kapitaalverzekering heeft de man verzocht te bepalen dat het bedrag dat tot 8 juni 2021 is gespaard, zijnde € 80.675,- bij helfte wordt verdeeld en dat de vanaf 8 juni 2021 opgebouwde waarde, alleen aan hem toekomt. De man heeft daartoe aangevoerd dat hij de lasten na 8 juni 2021 van € 320,- alleen heeft gedragen. De vrouw heeft zich hiertegen niet verweerd, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
2.11.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de volgende wijze van verdeling van de woning gelasten:
- De man zal binnen twee weken na de datum van deze beschikking drie makelaars noemen, waar de vrouw één makelaar uit zal kiezen. Deze makelaar zal de woning binnen één maand na deze beschikking taxeren, waarbij rekening dient te worden gehouden met de praktijk van het overbieden. Deze taxatie zal tussen partijen bindend zijn.
- De vrouw krijgt tot drie maanden na de taxatie de tijd om de man te laten weten of zij de woning tegen de getaxeerde waarde en met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid toegedeeld kan en wenst te krijgen. De overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient in dat geval binnen één maand nadat de vrouw de man heeft bericht dat zij de woning toegedeeld kan krijgen, plaats te vinden, derhalve uiterlijk vijf maanden na deze beschikking. De vrouw dient de helft van de overwaarde van de woning op het moment van overdracht bij de notaris van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw te voldoen, daarbij dient de tot 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering, € 80.675,- tussen partijen te worden verdeeld en de na 8 juni 2021 opgebouwde waarde komt toe aan de man. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie en overige kosten verband houdende met de overdracht bij helfte.
- Indien de vrouw niet binnen vier maanden na deze beschikking de man heeft bericht dat zij in staat is de woning toegedeeld te krijgen, krijgt de man drie maanden de tijd om de vrouw te laten weten of hij de woning tegen de getaxeerde waarde en met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid toegedeeld kan en wenst te krijgen. De overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dient in dat geval binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning toegedeeld kan krijgen, plaats te vinden, derhalve uiterlijk acht maanden na deze beschikking. De man dient de helft van de overwaarde van de woning op het moment van overdracht bij de notaris van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man te voldoen, daarbij dient . de tot 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering, € 80.675,- tussen partijen te worden verdeeld en de na 8 juni 2021 opgebouwde waarde komt toe aan de man. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie en overige kosten verband houdende met de overdracht bij helfte.
- Indien ook de man de woning niet toegedeeld kan krijgen, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst en de opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering tot 8 juni 2021 na aflossing van de hypothecaire geldleningen en betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen worden verdeeld en de na 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering alleen de man toekomt.
- Voormelde verkoop dient te geschieden door middel van een opdracht aan de makelaar die de woning reeds heeft getaxeerd binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man is verstreken.
- Partijen zullen in dat geval in overleg met de makelaar de vraagprijs bepalen, welke vraagprijs dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs.
- Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar de prijs naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
- Iedere partij is bij overdracht van de woning aan een derde gehouden de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Boot [naam boot]
2.11.7.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de vrouw drie taxateurs zal voorstellen die de boot zouden kunnen taxeren. De man zal uit deze drie taxateurs een keuze maken voor één taxateur die de boot bindend tussen partijen zal taxeren binnen één maand na deze beschikking. De man krijgt vervolgens drie maanden de tijd te onderzoeken of hij de boot toegedeeld kan krijgen tegen vergoeding van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Indien de man niet in staat is de boot toegedeeld te krijgen, zal de vrouw in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken of zij de boot toegedeeld kan krijgen tegen vergoeding aan de man van de helft van de overwaarde.
2.11.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de volgende wijze van verdeling van de boot gelasten:
- De vrouw zal binnen twee weken na de datum van deze beschikking drie taxateurs noemen, waar de man één taxateur uit zal kiezen, die de boot binnen één maand na deze beschikking zal taxeren. Deze taxatie zal tussen partijen bindend zijn.
- De man krijgt tot drie maanden na de taxatie de tijd om de vrouw te laten weten of hij de boot tegen de getaxeerde waarde toegedeeld kan en wenst te krijgen, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie, ieder voor de helft.
- Indien de man niet binnen vier maanden na deze beschikking de vrouw heeft bericht dat hij in staat is de woning toegedeeld te krijgen, krijgt de vrouw drie maanden de tijd om de man te laten weten of zij de woning tegen de getaxeerde waarde toegedeeld kan en wenst te krijgen. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie, ieder voor de helft.
- Indien ook de vrouw de boot niet toegedeeld kan of wenst te krijgen, dient de boot zo spoedig mogelijk te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst tussen partijen wordt verdeeld.
- Partijen zullen in overleg de verkoopprijs bepalen. Indien partijen hier geen overeenstemming over krijgen zal de taxatiewaarde de verkoopprijs zal;
- Partijen zullen de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt;
- Iedere partij is bij overdracht van de boot aan een derde gehouden de helft van de kosten van de taxateur en de overige kosten ter zake van de verkoop te dragen.
Bankrekeningen
2.11.9.
Tot de gemeenschap behoren de volgende bankrekeningen:
1. ING beleggingsrekening [nummer 3] t.n.v. de man;
2. Aegon spaarrekening [nummer 4] t.n.v. partijen;
3. BinckBank [nummer 5] t.n.v. de man;
4. ING betaalrekening [nummer 6] t.n.v. de man;
5. ING Oranje spaarrekening [nummer 6] t.n.v. de man;
6. ING Betaalrekening [nummer 7] t.n.v. partijen;
7. ING Betaalrekening [nummer 8] t.n.v. de vrouw;
8. ING Oranje spaarrekening [nummer 8] t.n.v. de vrouw.
2.11.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de bankrekeningen vermeld onder nummers 1, 3, 4 en 5 aan de man kunnen worden toegedeeld en de bankrekeningen vermeld achter nummers 2, 6, 7 en 8 aan de vrouw kunnen worden toegedeeld. De rechtbank beschikt niet over de saldi van alle bankrekeningen per 8 juni 2021. Daarom zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten en bepalen dat partijen binnen twee weken na deze beschikking een bankafschrift aan de andere partij moeten verstrekken waaruit de saldi van de aan hem of haar toegedeelde bankrekening per 8 juni 2021 blijken. Partijen moeten vervolgens de saldi per 8 juni 2021 verrekenen.
De auto’s
2.11.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan ieder van partijen de auto kan worden toegedeeld die hij of zij onder zich heeft, zonder dat ter zake daarvan enige verrekening plaats hoeft te vinden. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
2.11.12.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen de vrouw heeft opgemerkt ten aanzien van het vergoedingsrecht. Zoals hiervoor reeds overwogen is niet vast komen te staan dat de schenking waarmee de auto van de man is gekocht onder uitsluitingsclausule is gedaan.
De inboedel
2.11.13.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen om met de man over te gaan tot scheiding en deling van de inboedelgoederen, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen van € 15.000,- ter compensatie, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
2.11.14.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Bij wege van zelfstandig verzoek heeft zij verzocht te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot de scheiding en deling van de inboedelgoederen.
2.11.15.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat zij over dienen te gaan tot scheiding en deling van de inboedelgoederen, zal de rechtbank een bevel geven dat partijen over dienen te gaan tot verdeling van de inboedel. De rechtbank wijst af het verzoek van de man om een overbedelingsvergoeding van € 15.000,- vast te stellen, nu de man de waarde van de inboedel van € 30.000,- tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet heeft onderbouwd. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat, nu er een bevel verdeling wordt gegeven, ieder van partijen een gelijke waarde krijgt toegedeeld.
2.11.16.
De rechtbank overweegt nog dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat zij een afspraak zullen maken om de man in de gelegenheid te stellen door de woning te gaan en zijn persoonlijke spullen op te halen. De vrouw zal daarbij met buurvrouw Loes, partijen bekend, aanwezig zijn en de man zal aan de vrouw nog laten weten wie hij mee zal nemen naar deze afspraak.
Schulden
2.11.17.
De man heeft de verdeling van diverse schulden verzocht. De rechtbank overweegt dat schulden niet verdeeld kunnen worden. De rechtbank kan wel een beslissing nemen over de onderlinge draagplicht van de schulden, dus wie van partijen de schuld moet betalen. Het uitgangspunt daarbij is dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schulden die er op 8 juni 2021 waren.
Credit card
2.11.18.
De man heeft gesteld dat er een credit card schuld is ter hoogte van € 1.311,66. Deze schuld moet volgens de man door partijen samen, ieder voor de helft, worden gedragen. De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw heeft betwist dat deze schuld op de peildatum bestond. Ook heeft zij gesteld dat niet duidelijk is waar het bedrag aan is besteed.
2.11.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het door de man overgelegde afschrift kan de rechtbank geen datum afleiden, zodat de rechtbank niet in staat is vast te stellen of er op de peildatum een schuld aanwezig was en wat de hoogte daarvan op dat moment was. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af.
Reparatie boot
2.11.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de factuur d.d. 1 juni 2021 verband houdende met de reparatie van de boot door beide partijen gezamenlijk dient te worden gedragen. De rechtbank zal aldus bepalen. Ieder van partijen dient € 684,91 (1.369,82 / 2) voor zijn of haar rekening te nemen.
Openstaande hypotheekrente juni 2021
2.11.21.
De man heeft gesteld dat er achterstallige hypotheekbetaling over de maand juni 2021 is ter hoogte van € 641,06. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij de helft hiervan moet dragen, maar heeft daarbij gesteld dat er rekening gehouden moet worden met de belastingteruggave.
2.11.22.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat ieder van partijen draagplichtig is voor de netto hypotheekrente (de hypotheekrente verminderd met de hypotheekrenteaftrek) over de maand juni 2021.
Premie ziektekostenverzekering
2.11.23.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 815,94 in verband met niet betaalde ziektekosten door de vrouw. De vrouw heeft dit betwist. Volgens de vrouw is de premie voor twee personen. Voor wie het eigen risico is dat op de factuur staat, is niet duidelijk. De vrouw heeft voorts gesteld de schuld te hebben afgelost.
2.11.24.
Uit de overgelegde factuur kan de rechtbank niet opmaken op welke periode de kosten betrekking hebben. Voor zover de schuld op 8 juni 2021 aanwezig was, dienen beide partijen deze bij helfte te dragen. Voor na 8 juni 2021 opengevallen ziektekosten en premie ziektekostenverzekering geldt dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
Gemeentebelasting
2.11.25.
De man heeft verzocht te bepalen dat het openstaande bedrag van de aanslag gemeentelijke belastingen 2021 volledig door de vrouw moet worden gedragen, omdat zij de woning bewoont. De vrouw heeft verweer gevoerd.
2.11.26.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de aanslag gemeentelijke belastingen door beide partijen gezamenlijk te worden gedragen. Daartoe overweegt de rechtbank de aanslag is gedateerd op 26 februari 2021. De vordering is derhalve ontstaan voor de peildatum, zodat beide partijen draagplichtig zijn. De vraag of partijen in termijnen dan wel in één keer hebben betaald, is niet relevant omdat doorslaggevend is dat de schuld is ontstaan voor de peildatum.
2.12.
Regres
2.12.1.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen tot vergoeding van door hem voldane kosten die ofwel volledig ofwel voor de helft voor rekening van de vrouw hadden dienen te komen. Het gaat om een bedrag van € 1.864,- te vermeerderen met de maandelijkse telefoonkosten van [minderjarige] van € 26,77 per maand.
2.12.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
Schoolboeken
2.12.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw ermee instemt dat zij de kosten van de ten behoeve van [minderjarige] aangeschafte schoolboeken ad € 356,- zal betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt dan ook toe.
Telefoon [minderjarige]
2.12.4.
De man heeft gesteld dat hij maandelijks € 26,77 betaald in verband met het telefoonabonnement van [minderjarige] . Nu de vrouw een voorlopige kinderbijdrage ontvangt, komen deze kosten voor haar rekening.
De vrouw heeft aangevoerd dat uit de overgelegde bankafschriften niet blijkt dat de man de telefoonkosten van [minderjarige] heeft betaald. De daarop vermelde bedragen zijn hoger dan € 26,77. In december 2021 heeft de man, zo heeft de vrouw gesteld, de betaling ten behoeve van het abonnement van [minderjarige] gestaakt.
2.12.5.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij de telefoonkosten van [minderjarige] heeft betaald. Vanaf 14 juli 2021 ontvangt de vrouw € 403,- als voorlopige kinderbijdrage voor [minderjarige] ontving. De vrouw diende met deze kinderbijdrage de verblijfsoverstijgende kosten, waartoe ook het telefoonabonnement wordt gerekend, te voldoen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de kosten van het telefoonabonnement vanaf 15 juli 2021 tot en met december 2021 aan de man moet vergoeden. Niet in geschil is dat kosten € 26,77 bedroegen, zodat dit neerkomt op € 147,24 (€ 26,77 x 5,5).
Zakgeld [minderjarige]
2.12.6.
De man heeft gesteld dat hij in juli 2021 nog zakgeld aan [minderjarige] heeft betaald ter hoogte van € 75,-. De vrouw heeft betwist dat zij een bedrag moet betalen, nu dit rondom de procedure voorlopige voorzieningen is betaald.
2.12.7.
De rechtbank wijst het verzoek af. Er is geen bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat de man dit bedrag heeft betaald. En als hij dit wel heeft betaald is dit ten goede gekomen van [minderjarige] .
Winterstalling en verzekering boot
2.12.8.
De man heeft de winterstalling ad € 450,- en de verzekering van de boot ad € 1074,69 betaald. Hij heeft verzocht de vrouw te veroordelen de helft van deze kosten te betalen.
De vrouw betwist dat de helft van de kosten voor haar rekening komen,
2.12.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat na het uiteengaan van partijen de man het feitelijk gebruik had van de boot. De bedragen zijn door de man op 21 juli 2021 respectievelijk 12 juli 2021 betaald, derhalve na de peildatum. Nu de man met het gebruik van de boot had, gaan deze schulden de man aan en wordt zijn verzoek afgewezen.
Essent en KPN
2.12.10.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van
€ 442,24 zijnde de kosten van Essent voor de voormalige echtelijke woning en een bedrag van € 123,- in verband met de telefoon- en internetaansluiting in de echtelijke woning. De vrouw heeft zich verweerd.
2.12.11.
De rechtbank kan uit de door de man overgelegde bankafschriften niet opmaken dat deze betalingen betrekking hebben op de voormalige echtelijke woning, waarvan de vrouw op dat moment het feitelijk gebruik had. Onderliggende facturen ontbreken ook. Indien de kosten betrekking zouden hebben op het gebruik van de voormalige echtelijke woning, zouden deze kosten voor rekening van de vrouw komen. De schulden gaan haar dan immers aan. Maar dat kan de rechtbank niet vaststellen aan de hand van de overgelegde stukken. De rechtbank wijst het verzoek af.
Debetstand en/of rekening
2.12.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw akkoord is met betaling van de helft van het bedrag waarmee de man de debetstand op de en/of rekening van partijen heeft ingelost. Het gaat om een bedrag van € 120,-, zodat de vrouw € 60,- aan de man moet betalen.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/703099 / FA RK 21-3665:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Uithoorn op 21 juli 1994;
3.2.
bepaalt dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de man € 399,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 1 juni 2022, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
bepaalt dat de man € 662,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont, tegen betaling van een gebruiksvergoeding ter hoogte van de helft van de hypotheeklasten (rente en aflossing) en overige gebruiks- en eigenaarslasten van de woning;
3.6.
verklaart de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage, de partnerbijdrage, het voortgezet gebruik en de gebruiksvergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/709724 / FA RK 21-7142:
3.8.
verklaart voor recht dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap van € 71.252,-;
3.9.
gelast de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] als volgt:
3.9.1.
bepaalt dat de man binnen twee weken na de datum van deze beschikking drie makelaars zal noemen, waar de vrouw één makelaar uit zal kiezen. Deze makelaar zal de woning binnen één maand na deze beschikking taxeren, waarbij rekening dient te worden gehouden met de praktijk van het overbieden en bepaalt dat deze taxatie tussen partijen bindend zal zijn;
3.9.2.
bepaalt dat de vrouw tot drie maanden na de taxatie de tijd krijgt om de man te laten weten of zij de woning tegen de getaxeerde waarde en met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid toegedeeld kan en wenst te krijgen. De overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient in dat geval binnen één maand nadat de vrouw de man heeft bericht dat zij de woning toegedeeld kan krijgen, plaats te vinden, derhalve uiterlijk vijf maanden na deze beschikking. De vrouw dient de helft van de overwaarde van de woning op het moment van overdracht bij de notaris van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw te voldoen, waarbij de tot 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering ten bedrage van € 80.675,- bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en de vanaf 8 juni 2021 opgebouwde waarde alleen de man toekomt. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie en overige kosten verband houdende met de overdracht bij helfte;
3.9.3.
bepaalt dat indien de vrouw niet binnen vier maanden na deze beschikking de man heeft bericht dat zij in staat is de woning toegedeeld te krijgen de man drie maanden de tijd krijgt om de vrouw te laten weten of hij de woning tegen de getaxeerde waarde en met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid toegedeeld kan en wenst te krijgen. De overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dient in dat geval binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat zij de woning toegedeeld kan krijgen, plaats te vinden, derhalve uiterlijk acht maanden na deze beschikking. De man dient de helft van de overwaarde van de woning op het moment van overdracht bij de notaris van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man te voldoen, . waarbij de tot 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering ten bedrage van € 80.675,- bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en de vanaf 8 juni 2021 opgebouwde waarde alleen de man toekomt Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie en overige kosten verband houdende met de overdracht bij helfte;
3.9.4.
bepaalt dat indien geen van partijen de woning toegedeeld kan krijgen, de woning zo spoedig mogelijk dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst en de tot 8 jni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering ten bedrage van € 80.675,- na aflossing van de hypothecaire geldleningen en betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen worden verdeeld en de na 8 juni 2021 opgebouwde waarde van de kapitaalverzekering de man toekomt;
3.9.5.
bepaalt dat voormelde verkoop dient te geschieden door middel van een opdracht aan de makelaar die de woning reeds heeft getaxeerd binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man is verstreken;
3.9.6.
bepaalt dat partijen in dat geval in overleg met de makelaar de vraagprijs zullen bepalen, welke vraagprijs dient te zijn gebaseerd op de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een bindende marktconforme vraagprijs;
3.9.7.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar de prijs naar beste weten en kunnen bindend bepalen.
3.9.8.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht van de woning aan een derde gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.10.
gelast de wijze van verdeling van de boot [naam boot] als volgt:
3.10.1.
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking drie taxateurs zal noemen, waar de man één taxateur uit zal kiezen, die de boot binnen één maand na deze beschikking zal taxeren en bepaalt dat deze taxatie tussen partijen bindend zal zijn;
3.10.2.
bepaalt dat de man tot drie maanden na de taxatie de tijd krijgt om de vrouw te laten weten of hij de boot tegen de getaxeerde waarde toegedeeld kan en wenst te krijgen, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie, ieder voor de helft;
3.10.3.
bepaalt dat indien de man niet binnen vier maanden na deze beschikking de vrouw heeft bericht dat hij in staat is de woning toegedeeld te krijgen, de vrouw drie maanden de tijd krijgt om de man te laten weten of zij de boot tegen de getaxeerde waarde toegedeeld kan en wenst te krijgen. Beide partijen dragen in dat geval de kosten van de taxatie, ieder voor de helft.
3.10.4.
bepaalt dat indien geen van partijen de boot toegedeeld kan of wenst te krijgen, dat de boot zo spoedig mogelijk dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst tussen partijen zal worden verdeeld.
3.10.5.
bepaalt dat partijen in overleg de verkoopprijs zullen bepalen. Indien partijen hier geen overeenstemming over krijgen zal de taxatiewaarde de verkoopprijs zal;
3.10.6.
bepaalt dat partijen de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt;
3.10.7.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht van de boot aan een derde gehouden is de helft van de kosten van de taxateur en de overige kosten ter zake van de verkoop te dragen.
3.11.
gelast als wijze van verdeling van de bankrekeningen dat de bankrekeningen met rekeningnummers [nummer 3] , [nummer 5] , [nummer 6] en
[nummer 6] aan de man worden toegedeeld en de bankrekeningnummers [nummer 4] , [nummer 7] , [nummer 8] en
[nummer 8] aan de vrouw worden toegedeeld, waarbij partijen binnen twee weken na 1 juni 2022 een bankafschrift aan de andere partij dienen te verstrekken waaruit de saldi op 8 juni 2021 van de aan hem of haar toegedeelde bankrekeningen blijken en onder de verplichting de saldi per 8 juni 2021 te verrekenen;
3.12.
deelt aan de vrouw toe de auto die zij onder zich heeft en deelt aan de man toe de auto die hij onder zich heeft, zonder dat ter zake enige verrekening dient plaats te vinden;
3.13.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de inboedel ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. M.E.A.C. Akkermans, notaris te Uithoorn, of diens waarnemer of opvolger;
3.14.
bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de op 8 juni 2021 bestaande schulden, waaronder de factuur van de reparatie van de boot, de achterstallige netto hypotheekrente over juni 2021, de ziektekosten en de gemeentelijke belastingen;
3.15.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 563,24 (de schoolboeken en het telefoonabonnement van [minderjarige] en de helft van de aanvulling debetstand);
3.16.
verklaart de beslissing ten aanzien van de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.17.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 1 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.