Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 maart 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de man van 18 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 21 januari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 21 januari 2022 met bijlage(n).
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- alsnog te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie zal voldoen van
€ 1.615,- (bruto) per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag dat het hof redelijk acht;
I. te bepalen dat de (waarde van de) inventaris van de vof moet worden vastgesteld op
€ 45.080,- en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man dient te voldoen, te weten (naar het hof begrijpt:) € 22.540,-, binnen veertien dagen na datum beschikking;
II. te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken1] ad € 24.350,- aan de man dient te voldoen, te weten € 12.175,-, binnen veertien dagen na datum beschikking;
III. te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van de Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken2] ad € 8.250,- aan de man dient te voldoen, te weten € 4.125,-, binnen veertien dagen na datum beschikking;
5.De overwegingen voor de beslissing
De verdelingDe voormalige echtelijke woning
De vof
De inventaris (grief II in het principaal hoger beroep en grief 1 in het incidenteel hoger beroep)
29 november 2019 van € 1.500,-. De vof was volgens de vrouw al enige jaren verliesgevend en vast stond dat de onderneming beëindigd zou worden. De inventaris is op 11 februari 2020 voor een bedrag van € 1.500,- door de vrouw verkocht. Dat was het bedrag dat ervoor kon worden verkregen en dat is dus volgens de vrouw de waarde van de inventaris.
29 november 2019 van € 45.080,-. De man heeft een overzicht overgelegd van de goederen die deel uitmaakten van de inventaris van de vof. De nieuwwaarde van die goederen bedroeg volgens hem naar schatting € 45.080,-. Als de vrouw de inventaris voor slechts € 1.500,- zou hebben verkocht, is volgens de man sprake van benadeling van de gemeenschap ex artikel 1:164 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is de vrouw gehouden de daaruit ontstane schade te vergoeden.
De Volkswagen Transporter (grief III in het principaal hoger beroep en grief 2 in het incidenteel hoger beroep)
€ 23.950,-, maar dat zegt niets over de prijs waarvoor deze garagehouder de Transporter heeft aangekocht. Niet uitgesloten is immers dat deze garagehouder kosten heeft moeten maken om de Transporter voor deze vraagprijs te koop te kunnen zetten. Maatgevend voor de waarde van de Transporter op de peildatum zou dan ook de inkoopwaarde moeten zijn, niet de verkoopprijs.
De Volkswagen Caddy (grief 3 in het incidenteel hoger beroep)
€ 4.000,-. De derde grief in het incidenteel hoger beroep faalt.
De bankrekening met nummer [nummer4] (grief V in het principaal hoger beroep)
(29 november 2019) voor ten minste de helft toekomt aan haar ouders. Het bedrag dat tussen partijen moet worden verdeeld bedraagt daarom volgens de vrouw ten hoogste € 3.915,29.
18 september 2020 aan de rechtbank.
€ 7.154,15 aan de vrouw vergoedt.
De opname in contanten van € 7.000,- (grief 6 in het incidenteel hoger beroep)
Ook de stelling van de man dat de vrouw bedoeld bedrag van € 7.000,- heeft verspild, heeft hij in het licht van het verweer van de vrouw dat dit aan consumptieve gezinsuitgaven is besteed, onvoldoende nader onderbouwd, zodat dit niet vast is komen te staan. Op grond van het vorenstaande faalt de zesde grief in het incidenteel hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de vordering van de man om te bepalen dat de vrouw haar aandeel in het saldo van de [naam2] Spaarrekening met nummer
[nummer2] aan de man verbeurt, dan wel te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 7.000,- aan de gemeenschap dient te vergoeden, is afgewezen.
Het vergoedingsrecht van de man op de ontbonden huwelijksgemeenschap van € 120.000,- (grief VI in het principaal hoger beroep)
€ 120.000,- vooruit mag nemen uit de ontbonden huwelijksgemeenschap.
De slotsom
7.De beslissing
3 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;