ECLI:NL:RBAMS:2022:2826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4579
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek van eisers tegen besluiten van de gemeente Amsterdam inzake woningonderhoud

In deze zaak hebben eisers, huurders van een woning in Amsterdam, een herzieningsverzoek ingediend tegen eerdere besluiten van de gemeente Amsterdam met betrekking tot noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan hun woning. De besluiten waartegen herziening is gevraagd dateren van 12 maart 2013 en 26 mei 2014. De gemeente heeft het verzoek om herziening afgewezen, waarop eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 maart 2022, waarbij eisers aanwezig waren en de gemeente vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente het herzieningsverzoek ten onrechte heeft afgewezen, omdat de besluiten onherroepelijk zijn en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een herziening rechtvaardigen. Eisers hebben gesteld dat de aanschrijvingen vervalst zijn, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet kan worden aangetoond. Bovendien is de rechtbank van mening dat de gemeente eisers ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, maar dat dit gebrek niet leidt tot benadeling van eisers, aangezien zij hun standpunt uitvoerig hebben kunnen toelichten tijdens de zitting.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de gemeente en verklaart het bezwaar van eisers alsnog ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eisers niet hebben onderbouwd waaruit hun schade bestaat. De rechtbank draagt de gemeente op het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiser 2] te Amsterdam, eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.C. Duits).

Procesverloop

Op 9 februari 2021 hebben eisers herziening gevraagd van de besluiten van
12 maart 2013 en 26 mei 2014.
Verweerder heeft het verzoek afwezen bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit).
Op 25 mei 2021 hebben eisers daartegen bezwaar gemaakt.
Op 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 23 maart 2022. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Eisers huren de woning aan de [adres] in Amsterdam (hierna: de woning). Eigenaar van de woning is Woningbouwvereniging De Alliantie (hierna: De Alliantie).
Besluit 12 maart 2013
2. Op 12 maart 2013 heeft verweerder een spoedaanschrijving en een vooraanschrijving verzonden aan De Alliantie voor noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan de woning. Verweerder heeft het bezwaar van eisers tegen de vooraanschrijving niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de spoedaanschrijving ongegrond verklaard. Op 18 december 2014 heeft de rechtbank het door eisers daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 12 maart 2013 in rechte vast staat.
3. Op 21 maart 2017 hebben eisers verweerder gevraagd het besluit van 12 maart 2013 te herzien. Met het besluit van 7 maart 2018 heeft verweerder het verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 22 augustus 2018 heeft verweerder het besluit van 7 maart 2018 ingetrokken en op 1 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de besluiten van 7 maart 2018 en 22 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 22 januari 2020 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2018 vernietigd en het herzieningsverzoek van eisers afgewezen omdat eisers geen nieuw feit of een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb hebben aangevoerd. [1] Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. [2]
Besluit 26 mei 2014
4. Op 26 mei 2014 heeft verweerder wederom een aanschrijving tot het treffen van voorzieningen verzonden aan De Alliantie. Op 12 juni 2014 is aan eisers een ondertekend en gedateerd afschrift van dit besluit toegezonden. Eisers en De Alliantie zijn op 2 oktober 2014 overeen gekomen dat eisers zelf in het noodzakelijke onderhoud van de woning voorzien. Verweerder heeft op 7 november 2014 aan De Alliantie bericht dat voldaan is aan de aanschrijvingen van 12 maart 2013 en 26 mei 2014. Het besluit is in hoger beroep in stand gebleven en daarmee onherroepelijk geworden. [3]
Aanleiding voor deze procedure
5. Op 9 februari 2021 hebben eisers opnieuw herziening gevraagd van de besluiten van 12 maart 2013 en 26 mei 2014 (hierna: de besluiten).
6. In het primaire besluit stelt verweerder dat de besluiten onherroepelijk zijn en daartegen geen rechtsmiddelen meer open staan. De rechtbank begrijpt het besluit aldus dat verweerder het herzieningsverzoek afwijst. Het door eisers hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het geen rechtsgevolg heeft.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het herzieningsverzoek

8. De rechtbank oordeelt overeenkomstig haar eerdere uitspraak van [medio] januari 2020 dat de beslissing van verweerder op een herzieningsverzoek van eisers op rechtsgevolg is gericht, zodat sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Het bestreden besluit is dus onjuist en het beroep van eisers is om deze reden al gegrond. De rechtbank zal hierna beoordelen of zij het geschil finaal kan beslechten.
9. De beslissing op een verzoek om herziening van een in rechte vaststaande beslissing wordt beheerst door artikel 4:6 van de Awb. Verweerder dient naar aanleiding van een herzieningsverzoek te beoordelen of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien een beslissing evident onjuist is, kan eveneens aanleiding voor herziening bestaan.
10. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden feiten of omstandigheden verstaan die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Degene die om herziening vraagt, dient de feiten of omstandigheden te vermelden.
11. Volgens eisers zijn de aanschrijvingen van 12 maart 2013, 26 mei 2014 en
12 juni 2014 die zij hebben ontvangen, vervalst. Ter ondersteuning van hun standpunt verwijzen eisers naar een brief van de gemeente Amsterdam van 14 februari 2020 waaruit blijkt dat de aanschrijvingen niet zijn geregistreerd in het WKPB [4] -register. Ook wijzen eisers op de gevolgen die zij ondervinden van de vermeende aanschrijvingen. Zij verwijzen naar drie uitspraken van de Huurcommissie van 4 februari 2022, waarin is geoordeeld dat de gebreken aan de woning niet ernstig genoeg zijn om de huur tijdelijk te verlagen en dat de doorgevoerde huurverhoging door de verhuurder per 1 juli 2019 en 1 juli 2020 onredelijk is. Verder wijzen eisers op het vonnis van de kantonrechter van 18 november 2021 waarin eisers onder meer, op straffe van een dwangsom van € 50.000,-, verplicht zijn om een aantal noodzakelijke werkzaamheden in de woning door De Alliantie te laten uitvoeren. Eisers verzoeken de rechtbank te oordelen dat de aanschrijvingen niet rechtsgeldig zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben vermeld. De gestelde valsheid van de aanschrijvingen kan – wat daarvan ook zij – niet blijken uit het al dan niet staan ingeschreven in het WKPB-register. Ook de uitspraak van de kantonrechter en de uitspraken van de Huurcommissie zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een uitspraak van een rechterlijke instantie volgens vaste jurisprudentie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. [5]
13. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder een evident onredelijke beslissing heeft genomen door De Alliantie aan te schrijven herstelwerkzaamheden aan de woning van eisers te verrichten. Dit betekent dat voor verweerder geen grond bestond om aan het herzieningsverzoek in te willigen. Verweerder had het bezwaar weliswaar ontvankelijk, maar ongegrond moeten verklaren.
Strijd met artikel 6 en 13 EVRM
14. Eisers stellen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar en dat geen sprake is van een onafhankelijke en onpartijdige beslissing op het herzieningsverzoek, omdat de betrokken ambtenaren werkzaam zijn bij de afdeling die verantwoordelijk is voor de door eisers ontvangen aanschrijvingen. Daarom heeft verweerder artikel 6 en 13 van het EVRM geschonden.
15. De rechtbank is van oordeel verweerder eisers ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Eisers hebben echter in beroep zowel schriftelijk als tijdens de zitting hun standpunt uitvoerig naar voren kunnen brengen, zodat zij door het passeren van dit gebrek niet worden benadeeld. Verder is de rechtbank van oordeel dat de betrokken ambtenaren mochten beslissen op het herzieningsverzoek van eisers. Geen rechtsregel verzet zich tegen het beslissen op een herzieningsverzoek door ambtenaren van de primair beslissende afdeling. Bovendien is de bezwaarprocedure een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van de artikelen 6 en 13 van het EVRM kan ook daarom geen sprake zijn.
Verzoek om schadevergoeding
16. Eisers hebben op de zitting gevraag om een schadevergoeding van € 500.000,- per persoon, plus indexering.
17. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat eisers in het geheel niet hebben onderbouwd waaruit hun schade concreet bestaat.
Conclusie
18. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en in plaats van verweerder het bezwaar van eisers alsnog ongegrond verklaart.
19. Omdat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep gegrond. Daarom moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar alsnog ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen

Voetnoten

4.Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS6240, en 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:527.