ECLI:NL:RBAMS:2022:2582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/752148-21 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek van de Regional Court in Poznań, dat op 17 juni 2021 het EAB heeft uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 30 november 2021, 15 februari 2022 en 13 april 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank telkens het onderzoek schorste in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over prejudiciële vragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vonnis en een arrest van de Poolse rechtbanken. De opgeëiste persoon had een vrijheidsstraf van twee jaar opgelegd gekregen, waarvan nog één jaar, één maand en 24 dagen resteerde. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verdachte niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling had geleid.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen individueel gevaar was voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank wees de verzoeken van de verdediging af en besloot de overlevering toe te staan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752148-21 (EAB II)
RK nummer: 21/5577
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2021 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 30 november 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn toenmalig raadsvrouw, mr. C.Z.A.M. Skanderova, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen met 60 dagen verlengd omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJ EU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 15 februari 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 15 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van voornoemde verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [2]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen opnieuw met 60 dagen verlengd omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJ EU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 13 april 2022
De behandeling van de vordering is opnieuw voortgezet op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 oktober 2019 van de
Poznán – Grunwald and Jezyce District Court(VIII K 33/15) en van een arrest van 7 juli 2020 van de
Regional Court in Poznán(XVII Ka 204/20), waarbij voornoemd vonnis deels is omgezet.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en 24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB volgt dat het arrest van 7 juli 2020 van de
Regional Court in Poznánde beslissing is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017,
ECLI:EU:C:2017:628(
Tupikas)), zodat alleen deze beslissing relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW. De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren. Volgens het EAB was de opgeëiste persoon op de hoogte van het proces, omdat er oproepen zijn verstuurd naar het adres dat hij zelf heeft opgegeven. De opgeëiste persoon stelt echter nooit een oproep te hebben ontvangen. Het door hem opgegeven Poolse adres betreft het adres van zijn zus, met wie hij goed contact heeft, en op dat adres zijn nooit gerechtelijke stukken bezorgd. Hij had graag aanwezig willen zijn bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep.
De raadsvrouw heeft de rechtbank subsidiair verzocht de behandeling van de zaak te schorsen om de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen over wanneer de oproepen naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres zouden zijn verstuurd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem. Dat strookt ook met de eigen verklaring van de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding dat hij tien maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor de feiten uit dit EAB. Volgens het EAB zijn de oproepen voor zowel de zitting in eerste aanleg als in hoger beroep verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is geïnstrueerd over zijn verplichting om de autoriteiten op de hoogte te stellen van een eventuele wijziging van zijn woon- of verblijfadres, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ook dit strookt met de eigen verklaring van de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding dat hij Polen heeft verlaten en sinds september 2018 in Nederland woont.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te vragen. De rechtbank verwerpt zowel het primaire als het subsidiaire verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [4]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
2.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (