ECLI:NL:RBAMS:2022:2557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/752300-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar, opgelegd door het District Court in Ostrolęka, Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid, maar heeft geoordeeld dat er geen individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces is. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752300-21
RK nummer: 21/6399
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2021 door de
Ostroleka Regional Court, Second Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
opgegeven adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 18 januari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor 60 dagen verlengd omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJEU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 29 maart 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 29 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van
The District Court in Ostrolęka(Polen) van 2 september 2020 met kenmerk II K 71/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsman heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces en van de veroordeling, en dat hem dat niet kan worden verweten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak te schorsen om de uitvaardigende justitiële autoriteit om een verzetgarantie voor de opgeëiste persoon te verzoeken.
De officier van justitie is van mening dat het aan de onzorgvuldigheid van de opgeëiste persoon te wijten is dat hij niet op de hoogte was van het proces en van de veroordeling. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van de
Ostroleka Regional Courtvan 14 december 2021 staat dat de opgeëiste persoon tweemaal kort in voorarrest heeft gezeten voor het feit waarvoor de overlevering is verzocht. Tijdens een verhoor door de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon een adres opgegeven waar de oproepingen naar toe konden worden gestuurd (“
The accused indicated the same addresses of registered residence, of stay and for service”). Verder heeft de opgeëiste persoon persoonlijk de instructie over zijn rechten en verplichtingen gekregen inclusief de inhoud van artikel 139 van de
Code of Criminal Procedure, welke instructie hij heeft ondertekend. De oproep voor de zitting voorafgaand aan het vonnis van 2 september 2020 is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens zijn verhoor door de officier van justitie heeft opgegeven.
Gelet op deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke verdenking en ook van de omstandigheid dat er mogelijk een strafrechtelijke procedure tegen hem gestart zou worden. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit om een verzetgarantie te vragen. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De feitomschrijving in onderdeel e) van het EAB zou naar Nederlands recht niet gekwalificeerd worden als ‘diefstal’.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de exacte kwalificatie van het feit naar Nederlands recht niet relevant is, omdat de vraag is of er sprake is van dubbele strafbaarheid, ongeacht welke Nederlandse kwalificatie het feit zou opleveren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij toetsing van de dubbele strafbaarheid is niet vereist dat de feitomschrijving onder een identieke Nederlandse strafbepaling valt of een identieke Nederlandse kwalificatie oplevert. Voldoende is dat de omschrijving onder enige Nederlandse strafbepaling valt. Voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid is relevant de overeenstemming tussen de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, en de omschrijving van het strafbare feit overeenkomstig Nederlands recht. De rechtbank moet dan ook nagaan of die feitelijke elementen, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Nederland, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft. [2]
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [4]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the Ostroleka Regional Court, Second Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
2.Rb. Amsterdam 17 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:312, onder verwijzing naar HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (
3.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539/21 (nog te publiceren), r.o. 4.4.
4.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (nog te publiceren), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (