Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Hamburg-Barmbek. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 28 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en hij verklaarde de Servische nationaliteit te hebben.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis en een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat voldaan was aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals vastgelegd in de Overleveringswet. De opgeëiste persoon had een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland en er was geen reden om aan te nemen dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen na een eventuele veroordeling.
De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het feit naar Duits recht was verjaard, omdat verjaring geen weigeringsgrond is voor overlevering. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen andere weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, met inachtneming van de garantie van de Duitse autoriteiten dat hij in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan.