In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de procureur des Konings in Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1982, was in Nederland gedetineerd en werd gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 30 maanden, opgelegd door de correctionele rechtbank in Antwerpen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 juli 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De raadsman voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat er een verzetprocedure liep tegen het vonnis in België. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende was en dat de overlevering moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet kon worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat er een voornemen bestond om zijn verblijfsrecht in Nederland in te trekken.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen algemeen gevaar was voor de opgeëiste persoon in de gevangenis van Turnhout. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.