ECLI:NL:RBAMS:2021:5393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751177-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Marokkaanse verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de procureur des Konings in Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1982, was in Nederland gedetineerd en werd gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 30 maanden, opgelegd door de correctionele rechtbank in Antwerpen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 juli 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De raadsman voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat er een verzetprocedure liep tegen het vonnis in België. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldoende was en dat de overlevering moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet kon worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat er een voornemen bestond om zijn verblijfsrecht in Nederland in te trekken.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen algemeen gevaar was voor de opgeëiste persoon in de gevangenis van Turnhout. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751177-21
RK nummer: 21/3450
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 november 2020 door het parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juli 2021. Het verhoor heeft, middels een telehoorverbinding, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. I. Rigter, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 6 maart 2019, vonnisnummer 380/2019, systeemnummer parket TU 17 CO 10634 – TU 17.L7.3903-17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. In het EAB wordt namelijk gesproken over een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, terwijl daarvan geen sprake is. De opgeëiste persoon heeft tegen het vonnis verzet ingesteld en die procedure loopt nog. Dit blijkt ook uit de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 juli 2021. Daarin wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon verzet heeft aangetekend tegen het vonnis, welk verzet op 22 september 2021 zal worden behandeld. Dat betekent dat het gaat om een verzoek tot overlevering in verband met een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, niet ten behoeve van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. De uitvaardigende justitiële autoriteit laat in diezelfde e-mail echter ook weten dat het voornemens is om de niet-ontvankelijkheid van het verzet te vragen. Het verzet zou niet tijdig zijn ingediend. De uitvaardigende justitiële autoriteit gaat er klaarblijkelijk daarom vanuit dat – ondanks de lopende verzetprocedure – de opgeëiste persoon moet worden overgeleverd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van genoemd vonnis. Die gang van zaken is niet juist. Het is aan de rechter in België om zich uit te laten over de vraag of het verzet ontvankelijk is. In dat kader is het van belang dat de opgeëiste persoon betwist dat hij het vonnis persoonlijk in ontvangst heeft genomen en dat het verzet dus niet-tijdig zou zijn ingediend. Hij kan dit ook onderbouwen aan de hand van de verklaring van zijn broer. Gelet op het voorgaande, heeft de raadsman primair verzocht om weigering van de overlevering en subsidiair om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek in afwachting van de uitkomst van de verzetprocedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB genoegzaam is en dat het verweer moet worden verworpen. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis. Uit het EAB blijkt dat het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en dat er is niet tijdig een rechtsmiddel ingesteld. De officier van justitie gaat uit van de juistheid van die informatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het EAB genoegzaam is. De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. Uit het EAB blijkt dat het verstekvonnis in persoon is betekend aan de opgeëiste persoon en dat hij niet binnen de voorgeschreven termijn verzet heeft ingesteld. De uitvaardigende justitiële autoriteit is nadien op de hoogte geraakt van het door de opgeëiste persoon ingestelde verzet, zo blijkt uit het dossier. Dat heeft haar er niet toe bewogen om het EAB in te trekken. Dit betekent dat het EAB, ongeacht een al dan niet succesvolle verzetsprocedure, gehandhaafd blijft en dat de overlevering ten behoeve van executie van de opgelegde vrijheidsstraf gewenst is.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Gelet op het hiervoor overwogene concludeert zij echter dat de in artikel 12, sub c, OLW genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is.
Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat uit de brief van de IND van 20 april 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 20 april 2000 een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. Niet is gebleken dat hij dit verblijfsrecht nadien is verloren.
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In voornoemde brief is te lezen dat het voornemen bestaat om het verblijfsrecht om redenen van openbare orde in te trekken.
Dit betekent dat aan de tweede voorwaarde om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander niet wordt voldaan, zodat de opgeëiste persoon zich niet kan beroepen op de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het strafrechtelijk onderzoek heeft reeds plaatsgevonden in België;
  • de opgeëiste persoon is in België veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het voorgaande en de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 juni 2021 ten aanzien van zeven Belgische detentiecentra, waar sprake is van ‘grondslapers’, een reëel gevaar aangenomen dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld [1] .
In aanvullende informatie van 20 juli 2021 van de Belgische autoriteiten staat dat de opgeëiste persoon wordt geplaatst in de gevangenis van Turnhout. Voor deze detentie-instelling is door de rechtbank bij voornoemde tussenuitspraak geen algemeen gevaar aangenomen. Gelet op de aanvullende informatie, vormen de detentieomstandigheden in de bedoelde zeven detentiecentra daarom geen beletsel voor de overlevering.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R. van de Water en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.