ECLI:NL:RBAMS:2022:1884

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13/751292-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Letland met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Letland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft een vordering ingediend op 23 april 2020, die betrekking heeft op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Letland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De raadsvrouw, mr. N. Belkhir, heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege het verstrijken van de beslistermijn van 60 dagen. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, oordelend dat de termijn niet ruimschoots is overschreden en dat er geen sanctie is voor het overschrijden van de beslistermijn.

Vervolgens is de grondslag en inhoud van het EAB besproken, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Letland een vrijheidsstraf van 5 jaar moet ondergaan, waarvan nog 4 jaar, 9 maanden en 27 dagen resteert. De rechtbank heeft ook het gelijkstellingsverweer van de raadsvrouw beoordeeld, waarbij werd gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eisen voor gelijkstelling, omdat niet is aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

Ten slotte heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Letland beoordeeld. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectieve gegevens zijn die dit onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751292-20
RK nummer: 20/2059
Datum uitspraak: 15 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 augustus 2016 door
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Belkhir, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de beslistermijn van 60 dagen is verstreken. De opgeëiste persoon is op 25 maart 2020 voorlopig aangehouden. Op 23 april 2020 is de voorlopige aanhouding omgezet in een definitieve aanhouding. Op grond van artikel 22, eerste lid, OLW dient er uiterlijk binnen 60 dagen na de aanhouding uitspraak te worden gedaan. Die termijn is ruimschoots verstreken zonder dat deze is verlengd.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het in deze procedure niet gaat over de vaststelling van schuld of straf zodat het niet over een strafrechtelijke procedure gaat en in het strafrecht geldende regels niet zonder meer opgaan in het overleveringsrecht. De redelijke termijn waar de raadsvrouw - naar de officier van justitie begrijpt – een beroep op doet, is in deze procedure niet aan de orde. De beslistermijn is niet ruimschoots overschreden. Het is niet ongebruikelijk dat er na het verstrijken van de beslistermijn een beslissing komt op het EAB. Er staat geen sanctie in de wet voor het overschrijden van de beslistermijn. Dit kan niet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat de beslistermijn, zoals bedoeld in artikel 22 OLW is verstreken, er geen grond meer is voor de overleveringsdetentie en de opgeëiste persoon om die reden bij bevel daartoe van de rechtbank in vrijheid is gesteld, levert geen grond op voor het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 19 november 2014 uitgevaardigd door
the Judicial Panel of Criminal Cases of the Riga Regional Court (reference: KA04-0609-14/2).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 4 jaar, 9 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Gelijkstelling

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk dient te worden gesteld met een Nederlander en dat de overlevering dient te worden geweigerd.
De opgeëiste persoon verblijft sinds juli 2015 onafgebroken in Nederland en is hier geworteld. Hij staat sinds juli 2015 ingeschreven in Nederland en heeft vanaf dat moment voor verschillende werkgevers gewerkt. Verder heeft de opgeëiste persoon in de periode van 2018 tot 2019 een studie gevolgd in Nederland. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van het voorgaande een aantal stukken overlegd.
De officier van justitie heeft gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft onderbouwd dat hij voldoet aan de eis van ononderbroken rechtmatig verblijf gedurende vijf jaar. Zo heeft de opgeëiste persoon geen stukken overlegd waaruit blijkt dat hij legale inkomsten heeft gehad en evenmin over zijn verblijf in Nederland. Er is slechts een uittreksel van de Basisregistratie Personen waarop staat hij in juli 2015 als niet-ingezetene is ingeschreven, maar het is onduidelijk hoelang deze inschrijving gold. Ook het curriculum vitae en de arbeidsovereenkomsten zijn niet voldoende om tot een gelijkstelling te komen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW onder andere zijn aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon heeft immers in juli 2015 als niet-ingezetene ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen en daarnaast niet met andere objectieve gegevens onderbouwd waar hij in Nederland heeft verbleven. De vermelding in de basis registratie gemeente Amsterdam dat hij op 16 mei 2017 als vestigingsadres de [vestigingsadres] had, is onvoldoende omdat niet duidelijk is of en hoelang de opgeëiste persoon op dat adres heeft gewoond. Evenmin heeft hij voldoende inkomensgegevens verstrekt. Gelet hierop is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd en wordt de opgeëiste persoon niet gelijk gesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer.

7.Detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in Letland sprake is van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling. Uit het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment of Punishment(hierna: CPT) van 2017 blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de detentieomstandigheden in Letland. Er zijn geen recente rapporten uitgebracht over de detentieomstandigheden maar dit kan niet aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen. Uit de stukken in het dossier blijkt niet in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon terecht zal komen. De detentie-instellingen in Letland zitten vol met Russen en de opgeëiste persoon heeft al meerdere malen te maken gehad met de subculturen die daar heersen. De opgeëiste persoon vreest voor zijn leven als hij wordt overgeleverd aan Letland. De raadsvrouw stelt zich gelet op voorgaande primair op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd en subsidiair dat het verzoek tot overlevering moet worden aangehouden, zodat nadere vragen kunnen worden gesteld aan de Letse autoriteiten over de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering terecht zal komen en de detentieomstandigheden aldaar.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2021:6834 aangegeven dat er geen grond is af te wijken van het eerdere oordeel van de rechtbank over de detentie-omstandigheden in Letland. De stelling dat de opgeëiste persoon gevaar zou lopen omdat hij behoort tot de Letse bevolkingsgroep en niet tot de Russische is onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen. Bovendien is dit ook niet onderbouwd met stukken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in uitspraken van 24 mei 2018 [1] en 11 december 2018 [2] de inhoud van het CPT-rapport betreffende Letland van juni 2017 beschouwd en geoordeeld dat er op dat moment in het algemeen geen reëel gevaar was van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen. Het rapport van juni 2017 is het meest recente rapport van het CPT over Letland.
De rechtbank ziet geen grond om af te wijken van haar eerdere uitspraken inhoudend dat er in het algemeen geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen. [3] De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Letland die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om op grond van artikel 11 OLW geen gevolg te geven aan het EAB dan wel de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om nadere vragen te stellen over waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en de detentieomstandigheden waaraan hij na overlevering zal worden blootgesteld, zoals de raadsvrouw heeft verzocht.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor’s General Office of the Republic of Latvia(Letland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.