Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Letland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 september 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Letland, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, zijn onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in Letland een vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden moet ondergaan, waarvan nog drie jaar, vijf maanden en 27 dagen resteert.
De verdediging voerde aan dat de overlevering niet evenredig was, gezien de geringe hoeveelheid drugs waarvoor de opgeëiste persoon was veroordeeld en de detentieomstandigheden in Letland. De officier van justitie betoogde echter dat er geen sprake was van stelselonevenredigheid en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet voldoende waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank benadrukte dat de opgeëiste persoon eerder een overeenkomst had gesloten over de afdoening van haar strafzaak, die was herroepen omdat zij de voorwaarden niet was nagekomen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.