ECLI:NL:RBAMS:2018:4025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
13/751157-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Oekraïense persoon aan Letland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Oekraïense persoon aan Letland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 28 februari 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Letland wordt verdacht van racketeering en afpersing. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Letland beoordeeld aan de hand van een rapport van het CPT uit 2017. De rechtbank concludeert dat er op basis van de beschikbare informatie geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Letland. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die betoogde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander vanwege zijn langdurig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij zijn rechtmatig verblijf niet heeft onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751157-18
RK-nummer: 18/2131
Datum uitspraak: 24 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2017 (ontvangen op 25 februari 2018) door de
Prosecutor’s General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in de Oekraïne op [geboortedag] 1981,
verblijvend op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 april 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd tot 24 mei 2018 aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging vanwege de aanhouding nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn. Volgens de Letse autoriteiten heeft hij niet de Letse nationaliteit.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Decision of the Jĕkabpils District Court(Letland) van 18 oktober 2017 (referentienummer 11210097516).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Letland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:
Racketeering en afpersing
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander omdat hij al vanaf 2013 bij zijn gezin in Nederland verblijft en hen onderhoudt.
De rechtbank verwerpt dit beroep op artikel 6, vijfde lid, van de OLW omdat de opgeëiste persoon zijn gestelde onafgebroken rechtmatig verblijf gedurende de afgelopen vijf jaren niet heeft onderbouwd. Gelet hierop komt hij niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander

6.Detentie-omstandigheden Letland:

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft onder verwijzing naar het rapport van 29 juni 2017 van het Council of Europe’s Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) verzocht de overlevering te weigeren. Uit dit rapport blijkt dat in de gevangenissen van Letland sprake is van “
interprisoner violence”. Ook zijn de medische voorzieningen in de gevangenissen onder de maat.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijzen zijn aangevoerd voor een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Letland in het algemeen. Zij heeft verder verwezen naar recente uitspraken van de rechtbank waarbij de overlevering aan Letland is toegestaan.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er
in het algemeeneen reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering
voor de opgeëiste persoonaanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
Het CPT heeft bij zijn bezoek in april 2016 aan de gevangenissen in Letland onder meer vastgesteld dat de autoriteiten van Letland sinds het vorige bezoek van het CPT in 2011 een uitgebreid landelijk renovatieprogramma hebben opgesteld waarbij diverse detentiefaciliteiten gerenoveerd zijn. Het CPT heeft verder geconstateerd dat de nationale minimumstandaard voor de persoonlijke ruimte per gevangene in meerpersoonscellen is verhoogd naar 4 m². Ook is de totale gevangenispopulatie gedaald. Er waren geen meldingen van gebruik van geweld van bewakers tegen gevangenen. In de gevangenissen van Daugavgrīva, Jelgava and Rīga Central Prisons vormde het geweld tussen gevangenen onderling wel nog een probleem. Dit probleem lijkt te worden veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder onvoldoende geschoold personeel, het bestaan van een informele hiërarchie tussen gevangenen en het gebrek aan zinvolle activiteiten binnen de gevangenis. Het CPT heeft Letland aanbevolen om hiertegen in de genoemde detentie-instellingen afdoende maatregelen te nemen.
Met betrekking tot de medische voorzieningen is door het CPT geconstateerd dat deze in de meeste gevangenissen onder de maat waren, met name door een gebrek aan medisch personeel. Ook hierbij zijn de Letse autoriteiten dringend aangespoord om dit probleem te verhelpen.
In hun reactie op het rapport vermelden de Letse autoriteiten dat zij direct maatregelen nemen, zoals overplaatsingen, als zij op de hoogte raken van geweld tussen gevangenen. Ook hebben de Letse autoriteiten aandacht voor het probleem van het personeelsgebrek, het aantal openstaande vacatures en de scholingsmogelijkheden van het personeel. Er zijn richtlijnen voor de benodigde aantallen van het gevangenispersoneel. Voorts hebben er in de verschillende gevangenissen meerdere buitencelse activiteiten plaatsgevonden, zoals sportevenementen. Tevens lijken de autoriteiten van Letland het gebrek aan adequaat geschoold medisch personeel serieus te nemen en proberen zij ook hiervoor maatregelen te nemen.
Op grond van dit rapport uit 2017 van het CPT en de reactie van de Letse autoriteiten daarop kan naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet de conclusie worden getrokken dat overgeleverde personen in Letse gevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of een vernederende behandeling lopen. De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met informatie waaruit zou volgen dat in het algemeen bij overlevering naar Letland een reëel gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest, zou bestaan. Verder verwijst zij naar haar uitspraken van 13 september 2017 (ECLI:NL:RBAMS:6014) en 27 februari 2018 (niet gepubliceerd) waarbij de overlevering aan Letland is toegestaan.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voor deze opgeëiste persoon na zijn overlevering een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling in detentie bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd.
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor’s General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) voor het in Letland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.