Overwegingen
1. Eiseres is op 19 augustus 2020 met een rechterlijke machtiging opgenomen in een zorginstelling. Op 5 februari 2021 heeft eiseres een aanvraag bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de ontruiming en verhuizing van de huurwoning. Uit de offerte van Desta woningontruiming volgt dat deze kosten in totaal € 3.374,- bedragen.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand. Verweerder meent dat eiseres deze kosten uit eigen middelen kan betalen. Eiseres had namelijk op het moment van de aanvraag een positief saldo op haar bankrekening van € 3.331,39. In aanvulling op de aanwezige middelen was er de mogelijkheid een lening aan te vragen bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKA). Bovendien blijken veel extra kosten aan de orde waar eiseres zelf verantwoordelijk voor kan worden gesteld. Uit de offerte en de gemeentelijke rapportage volgt dat een groot deel van de ontruimingskosten nodig is voor het schoonmaken en het in ere herstellen van de woning. De woning is zeer vervuild aangetroffen en er moet veel afval afgevoerd worden. In het verweerschrift heeft verweerder zich bereid getoond om alsnog de bijzondere bijstand te verstrekken vanwege het feit dat de middelen vanwege de dubbele lasten niet langer aanwezig zullen zijn.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en voert het volgende aan. Zij betaalt aan CAK een eigen bijdrage van € 811,99 per maand. Daarnaast lopen de kosten van de huurwoning ook door, te weten € 319,53 per maand. Per maand is er een tekort van € 350,-. Om dit aan te tonen heeft eiseres een budgetplan overgelegd. Verweerder gaat voorbij aan de onderbewindstelling en dat eiseres met een rechterlijke machtiging is opgenomen. Dit zijn bijzondere omstandigheden. Verder doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij legt in dit kader drie beslissingen over in vergelijkbare gevallen waarbij verweerder wel bijzondere bijstand verstrekte. Eiseres voert aan dat dat ze aanspraak maakt op schadevergoeding volgens artikel 8:88 van de Awbter hoogte van de huurprijs € 319,53 per maand vanaf 16 maart 2021 tot aan de 1e van de maand na het moment waarop de woning is ontruimd. Daarnaast maakt zij aanspraak op een vergoeding van de extra kosten van bewindvoering veroorzaakt door het onrechtmatige besluit van verweerder.
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
5. In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Pw niet van toepassing zijn.
6. Volgens het beleid van verweerder behoren verhuis- en inrichtingskosten tot de (incidenteel voorkomende) noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten deze in principe worden betaald uit eigen inkomen en vermogen. Dit laatste is in dit geval ook het spaargeld dat tot het vrij te laten vermogen hoort.
Het oordeel van de rechtbank
7. Eiseres vindt niet alleen dat zij recht heeft op bijzondere bijstand. Zij vordert ook een schadevergoeding. In verband daarmee zal de rechtbank beoordelen of eiseres zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit recht had op bijzondere bijstand.
Had eiseres ten tijde van het primaire besluit recht op bijzondere bijstand?
8. Vast staat dat het vermogen van eiseres onder het vrij te laten vermogen valt. In geschil is de vraag of verweerder mocht verwachten dat eiseres vrij vermogen gebruikte om de verhuizings- en ontruimingskosten te betalen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uitgangspunt in het beleid is dat ontruimings- en verhuiskosten ook uit het vrije vermogen moet worden betaald. De rechtbank acht dat beleid niet onredelijk. De omstandigheden dat het onverwacht is dat eiseres gedwongen is opgenomen in een psychiatrische inrichting en dat zij niet heeft kunnen sparen, maken niet dat zij het vermogen dat op haar bankrekening staat niet kan gebruiken. De rechtbank overweegt dat er geen zodanige bijzondere omstandigheden spelen dat van eiseres niet kan worden gevergd om haar vermogen in het geheel niet in te zetten. Uit twee van de drie beslissingen waar eiseres naar verwijst in het kader van het gelijkheidsbeginsel, blijkt niet hoe de vermogenssituatie in die gevallen in elkaar zat. Uit de derde beslissing, gedateerd op 6 maart 2020, blijkt dat een draagkrachtberekening over een jaar was gemaakt, terwijl de ontruimingskosten zich ineens voordeden. Daarom is alsnog bijzondere bijstand toegekend. Eiseres beschikte echter over vermogen dat direct kon worden gebruikt. Dat is een andere situatie. Verweerder heeft verder op zitting toegelicht dat hij zich houdt aan het beleid. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
9. De rechtbank is echter van oordeel dat in redelijkheid niet van eiseres kon worden gevergd dat zij haar hele vermogen inzette om de verhuizings- en ontruimingskosten te betalen. Verweerder heeft op zitting ook gezegd dat hij niet verwacht dat eiseres haar gehele vermogen zou gebruiken. Zij had volgens verweerder echter een lening van €1500,- kunnen afsluiten. Daarom kwam zij volgens verweerder toch niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Volgens eiseres is het afsluiten van een lening niet mogelijk. Beide partijen beroepen zich met betrekking tot de mogelijkheid van het afsluiten van een lening op niet overgelegde informatie van een medewerker van de GKA. Daar kan de rechtbank geen waarde aan hechten. Als de rechtbank kijkt naar het budgetplan dat eiseres heeft overgelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk dat er ruimte was om een lening af te lossen en daarmee dat eiseres krediet had kunnen krijgen. Dat betekent dat eiseres ten tijde van het primaire besluit recht had op bijzondere bijstand. Gezien het budgetplan en gezien de huur die eiseres nog zou moeten betalen tot de voltooiing van de ontruiming, acht de rechtbank het door verweerder genoemde bedrag van € 1500,- niet te laag. Eiseres had dus ten tijde van het primaire besluit recht op bijzondere bijstand ter hoogte van € 1500,-. Dat betekent dat het besluit om de aanvraag af te wijzen onrechtmatig was.
Waar had eiseres ten tijde van het bestreden besluit recht op?
10. Het bestreden besluit is vijf maanden na het primaire besluit genomen. Gezien het budgetplan acht de rechtbank het aannemelijk dat op dat moment het vermogen zodanig was afgenomen dat, rekening houdend met haar vaste lasten en nog te betalen huur, eiseres geen vermogen meer had om aan te wenden voor de kosten van ontruiming en verhuizing. Dat betekent dat zij op dat moment in aanmerking kwam voor bijzonder bijstand ter hoogte van € 3.374,- voor de ontruimings- en verhuizingskosten.
Conclusie ten aanzien van het beroep
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bijzondere bijstand had moeten verstrekken. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd. Daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb.
12. Partijen hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank acht zich voldoende ingelicht om dat te doen. Uit overweging 10 volgt dat eiseres recht heeft op € 3.374,- aan bijzondere bijstand. De rechtbank herroept het primaire besluit en de bepaalt dat verweerder de bijzondere bijstand ten bedrage van € 3.374,- voor de ontruimings- en verhuizingskosten zal verstrekken aan eiseres.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Heeft eiseres recht op een schadevergoeding?
15. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade. Eiseres vraagt een schadevergoeding ter hoogte van de huurprijs € 319,53 per maand vanaf 16 maart 2021 tot aan de 1e van de maand na het moment waarop de woning is ontruimd en de extra kosten van de bewindvoering. Verweerder betwist dat eiseres schade heeft geleden.
16. Een belanghebbende kan verzoeken om vergoeding van de schade die hij lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit.Volgens vaste rechtspraakdient in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Daarbij is in het bijzonder de rechtspraak van de burgerlijke rechter over de gevolgen van onrechtmatige overheidsbesluiten van belang. Artikel 6:119, eerste lid, van het BWbepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van deze bepaling brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente. Met de vergoeding van de wettelijke rente wordt geacht alle schade, ontstaan door de vertraging in de voldoening van een geldsom, te zijn voldaan. De door eiseres gevorderde schade vloeit voort uit de vertraging in de betaling van de geldsom (de bijstand). Deze komt daarom niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking. Dat betekent dat eiseres alleen recht heeft op wettelijke rente en niet op vergoeding van de huurkosten en de extra kosten voor de bewindvoering.
17. Uit de overwegingen 8 en volgende volgt dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit onrechtmatig zijn. Dat betekent dat betekent dat zij in aanmerking komt voor vergoeding van schade. Uit overweging 16 volgt dat alleen de wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking komt en niet de huurkosten en extra kosten voor bewindvoering. De wettelijke rente dient te worden berekend overeenkomstig artikel 6:119 van het BW. In de periode van 16 maart 2021 tot datum voldoening dient rente te worden betaald over € 1.500,- en over de periode van 25 augustus 2021 tot datum voldoening over een bedrag van € 1.874,-.