In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 had vastgesteld op € 1.249.000,-. Eiser vond deze waarde te hoog en voerde aan dat de heffingsambtenaar de waarde niet correct had vastgesteld, onder andere door een onjuiste erfpachtcorrectie en onvoldoende rekening te houden met de ligging van de woning.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar mocht uitgaan van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten en dat de door eiser aangevoerde argumenten, waaronder de verwijzing naar de meerderheidsregel en het vertrouwensbeginsel, niet opgingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de erfpachtcorrectie volgens de 'oude' methode was berekend, welke methode door het gerechtshof Amsterdam als deugdelijk was bevonden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.