ECLI:NL:RBAMS:2022:1421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13/751390-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verstekvonnis en verzetgarantie

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2021 en dat het strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Frankrijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar bij verstek. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis, maar de rechtbank oordeelt dat het indienen van verzet niet betekent dat het verstekvonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf kan ondergaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die zich daartegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751390-21
RK nummer: 22/308
Datum uitspraak: 15 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2021 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[Opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[GBA-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel van de Strafkamer JIRS van de Justitiële rechtbank te Lille van 25 juni 2021 en een Verstekvonnis van 25 juni 2021 van de rechtbank van Lille, met kenmerk: 19262000007.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verstekvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de grondslag aan het EAB zou zijn ontvallen. De opgeëiste persoon heeft immers al via zijn Franse advocaat verzet/hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis (bij brief van 29 september 2021). Het verzet/hoger beroep wordt behandeld op 27 april 2022, zoals volgt uit de overgelegde
Convocationgericht aan de Franse advocaat van de opgeëiste persoon. Door het instellen van verzet is het onderliggende verstekvonnis vernietigd, zoals volgt uit onderdeel d) van het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen probleem is met betrekking tot de grondslag van het EAB. Er is een nationaal aanhoudingsbevel vermeld in het EAB en een verstekvonnis waarbij een verzetgarantie is verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
De informatie in onderdeel d) van het EAB, waarin wordt toegelicht dat na een verzet of beroepsprocedure het oorspronkelijke vonnis zal worden vernietigd en een nieuwe berechting zal plaatsvinden, leidt niet tot de conclusie dat reeds met het indienen van verzet/hoger beroep het aan het EAB ten grondslag liggende verstekvonnis is vernietigd. Niet aannemelijk is geworden dat het enkele indienen van verzet/hoger beroep naar Frans recht betekent dat het verstekvonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Aan het EAB ligt daarom een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, waartegen de opgeëiste persoon een rechtsmiddel kan aanwenden (zie hierna onder 3.1). Het verweer wordt verworpen.
Overigens merkt de rechtbank op dat onderdeel b) van het EAB als grondslag van het EAB ook een nationaal Aanhoudingsbevel van de Strafkamer JIRS van de Justitiële rechtbank te Lille van 25 juni 2021 vermeldt, terwijl in onderdeel c) van het EAB de maximumduur van de vrijheidsstraf die voor het begane strafbare feiten kan worden opgelegd is opgenomen. Los van het eveneens vermelde verstekvonnis, bevat het EAB daarmee voldoende gegevens om (ook) te kunnen worden beschouwd als strekkend tot vervolgingsoverlevering. [1]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is in onderdeel d) het volgende vermeld:
3.4
Betrokkene heeft de kennisgeving van de uitspraak niet persoonlijk ontvangen, maar
- Hij zal deze onmiddellijk na de overlevering ontvangen, en
- Wanneer hij deze ontvangen heeft, zal hij expliciet in kennis gesteld van zijn recht op een nieuwe proces- of beroepsprocedure, waaraan betrokkene het recht heeft om deel te nemen en die de mogelijkheid biedt om de zaak opnieuw ten gronde te behandelen, rekening houdende met nieuwe bewijselementen, en kan leiden tot een nietigverklaring van de oorspronkelijke uitspraak, en
- Hij zal op de hoogte worden gebracht van de termijn waarbinnen hij kan vragen om een nieuw proces of beroep, te weten 10 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 6, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
illegale handel in wapens, munitie en explosieven.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 15 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:9594, en het daarin aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2010, ECLI:EU:C:2010:626 (I.B.), waarin het Hof (voor zover hier van belang) heeft overwogen dat:

(…) de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een bij verstek opgelegde straf (…), afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene, die de nationaliteit van de uitvoerende lidstaat heeft of aldaar verblijft, naar deze lidstaat wordt teruggezonden om in voorkomend geval aldaar de straf te ondergaan die na een nieuwe berechting in zijn aanwezigheid tegen hem zou worden uitgesproken in de uitvaardigende lidstaat.
De rechtbank leidt hieruit af dat voor de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 6 OLW, een EAB als het onderhavige, dat betrekking heeft op een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis waartegen nog een rechtsmiddel openstaat, als strekkend tot vervolgingsoverlevering kan worden beschouwd.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du Procureur de la Républiquete Lille heeft op 21 februari 2022 de volgende garantie gegeven:
Mr [Opgeëiste persoon] , a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgment, to serve his prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). [2]
Bij e-mail van 21 februari 2022 van de
Substitut du Procureur de la Républiquete Lille is de volgende garantie verstrekt:
I, the undersigned, hereby state that in case of surrender pursuant to Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States and in case of incarceration upon arrival in France, Mr [Opgeëiste persoon] would be under no circumstances be incarcerated in Nîmes.
De rechtbank stelt vast dat, nu uit voornoemde garantie volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst, de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet daarop en het feit dat er al een verstekvonnis is gewezen in Frankrijk, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[Opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam 19 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6029.
2.Onder andere in: Rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.