ECLI:NL:RBAMS:2021:6029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
13/751787-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegaranties en verzet tegen vonnis

Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Tunesië, had verzet aangetekend tegen een eerder vonnis van 21 mei 2021, waarbij hem een vrijheidsstraf van zeven jaren was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de juiste personalia heeft opgegeven. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering niet kan plaatsvinden omdat de opgeëiste persoon verzet heeft ingesteld tegen het vonnis. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de termijn van twee maanden voor een nieuwe beoordeling na verzet niet van toepassing is, aangezien de opgeëiste persoon verzet heeft aangetekend voordat de overlevering was beslist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst, wat een garantie biedt tegen onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering dan ook toegestaan, en de beslissing is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751787-21
RK nummer: 21/4121
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juli 2021 door het
Parquet du Tribunal Judiciaire d’Evreux (Prosecution Department at the Court of first instance in Evreux)
,Frankrijk, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten het verstekvonnis van de
Tribunal Judiciare Evreuxvan 21 mei 2021 (referentienummer: Parquet No. 19081000104). Vervolgens is er ten aanzien van de opgeëiste persoon op 21 mei 2021 eveneens een aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de
Présidentvan het
tribunal correctionnelbij het
tribunal judiciaire(rechtbank in eerste aanleg) in Evreux.
De overlevering werd aanvankelijk verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Echter heeft de opgeëiste persoon op 2 augustus 2021 verzet aangetekend tegen dit vonnis. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de consequentie daarvan is dat het vonnis, waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, nietig is. De opgeëiste persoon zal opnieuw berecht worden voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voor het vonnis dat in het EAB wordt genoemd niet kan worden overgeleverd, nu hij daartegen verzet heeft ingesteld.
Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu de grondslag aan het EAB is komen te ontbreken. Nadat de opgeëiste persoon verzet heeft ingesteld tegen het vonnis, hebben de Franse autoriteiten niet voldaan aan de termijn van twee maanden waarbinnen er in geval van verzet een nieuwe zitting had moeten plaatsvinden. De raadsman verwijst in dit kader naar onderdeel d) van het EAB en naar de brief van
Le Procureur de la République Près le Tribunal Judiciaire d’Evreuxvan 24 september 2021. In deze stukken staat dat de opgeëiste persoon tien dagen de tijd heeft om verzet in te stellen tegen het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, en dat er in geval van verzet binnen twee maanden een nieuwe beoordeling plaatsvindt. De opgeëiste persoon heeft op 2 augustus 2021 verzet ingesteld. De termijn van twee maanden is inmiddels verstreken zonder dat de opgeëiste persoon in de tussentijd iets vernomen heeft van de Franse autoriteiten over een nieuwe beoordeling van zijn strafzaak.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie waarop de raadsman een beroep doet niet aan de orde is. De termijn van twee maanden is bedoeld voor het geval dat de opgeëiste persoon verzet instelt nadat hij is overgeleverd. In die situatie garandeert
Le Procureur de la République Près le Tribunal Judiciaire d’Evreuxdat er binnen twee maanden een nieuwe beoordeling plaatsvindt. De opgeëiste persoon heeft in dit geval echter reeds verzet ingesteld vóórdat er over de overlevering is beslist. De termijn van twee maanden heeft dan ook geen consequenties voor de grondslag van het EAB. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de garantie voor een nieuwe beoordeling binnen twee maanden na verzet blijkens de bewoordingen van paragraaf D onder 3.4 van het EAB, waar gesproken wordt over “after the surrender”, betrekking heeft op de situatie waarin er verzet wordt aangetekend na de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon. In dit geval, waarin de opgeëiste persoon al in Nederland en mitsdien vóór feitelijke overlevering verzet heeft ingesteld, is die termijn niet van toepassing. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank stelt aldus vast dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten, welke feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid:

feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat voor het geval hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
deputy prosecutorbij
Le Procureur de la République Près le Tribunal Judiciaire d’Evreuxheeft bij brief van 24 september 2021 de volgende garantie gegeven:
In response to your demand, I'm honored to let you know that the prosecutor's office wishes to guarantee that when Mr [opgeëiste persoon] is condemned to an irrevocable sentence of imprisonment, he will be able to serve his sentence in the Netherland if he wishes so, in compliance with the procedure of mutual acknowledgment, recognition and execution of such sentences within the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Detentiegarantie verstrekt; de opgeëiste persoon wordt niet gedetineerd in Nîmes
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 24 september 2021 van de
Prosecuter of Evreuxis te lezen:
I'd like to let you know that Mr. [opgeëiste persoon] will be immediately presented to a judge upon his arrival on the French territory and this judge will decide on his continued detention until his transfer. This will not necessarily be the prison of Nîmes.
In application of the article 13 5-2 of the Code de procédure pénale, the person must be transferred to the Court of Evreux within 4 days after his arrival in France in order to be presented to a judge who will rule upon this detention until the imprisonment penalty becomes irrevocable. If Mr [opgeëiste persoon] wishes to challenge the decision condemning him, he can do so during 10 days and the new judgement will take place within 2 months after the contestation.
In case the judge decides to maintain his detention until the new hearing, he will be incarcerated in the prison of Evreux, Le Havre or Rouen, near the Court of Evreux.
In de e-mail van 4 oktober 2021 van de
Substitute du procureur de la République, Parquet, is te lezen:
Je vous garantis que le mandat de dépôt pris par le juge des libertés et de la détention en cas de décision de détention provisoire à l’encontre de M. [opgeëiste persoon] ne sera pas une incarcération à la maison d’arrêt de Nîmes.
De rechtbank stelt vast dat – nu uit voornoemde e-mails volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst - de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat:
  • het onderzoek in Frankrijk reeds is aangevangen;
  • de medeverdachten worden vervolgd in Frankrijk;
  • de verdovende middelen waren bedoeld voor de Franse markt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon verdovende middelen zou hebben verkocht aan Fransen of aan andere, niet-Nederlandse personen, raken deze feiten de Franse rechtsorde niet. De feiten betreffen een Nederlandse aangelegenheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is niet toereikend om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Parquet du Tribunal Judiciaire d’EVREUX (Prosecution Department at the Court of first instance in Evreux)
,Frankrijk.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.