ECLI:NL:RBAMS:2022:1393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13/010808-21 (A) en 13/158681-21 (B) (Promis).
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting en mishandeling van meerdere vrouwen in de context van relaties

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van het verkrachten en mishandelen van vier vrouwen met wie hij relaties had. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak omvatte twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de man in totaal 14 strafbare feiten ten laste waren gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de belaging van een van de slachtoffers, omdat er geen aangifte was gedaan. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals letselverklaringen en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft ook de context van de relaties tussen de verdachte en de slachtoffers in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte op bepaalde momenten de grenzen van de slachtoffers heeft overschreden. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd in vergelijking met de eis van de officier van justitie, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de achtergrond van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden schade, zowel materieel als immaterieel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/010808-21 (A) en 13/158681-21 (B) (Promis).
Datum uitspraak: 25 maart 2022.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1975,
gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 en 11 maart 2022.
De rechtbank heeft op de zitting van 5 oktober 2021 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – na een wijziging op de terechtzitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: verkrachting van [slachtoffer 1] op 9 december 2020 te Amsterdam;
feit 2: mishandeling van [slachtoffer 1] op 9 december 2020 te Amsterdam;
feit 3: wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] op 9 december 2020 te Amsterdam;
feit 4: belaging van [slachtoffer 1] in de periode van 9 december 2020 tot en met 12 januari 2021;
feit 5: verkrachting van [slachtoffer 2] op of omstreeks 24 en/of 25 juni 2017 te Beverwijk;
feit 6: verkrachting van [slachtoffer 3] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2010 tot en met 2021 te Amsterdam en/of Assendelft en/of Zaandam;
feit 7: poging tot doodslag op [slachtoffer 3] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2010 tot en met 2021 te Amsterdam en/of Assendelft en/of Zaandam;
feit 8: mishandeling van [slachtoffer 3] op een of meer tijdstip(pen) in op of omstreeks de periode van 2010 tot en met 2021 te Amsterdam en/of Assendelft en/of Zaandam.
In zaak B is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: verkrachting van [slachtoffer 4] op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 april 2012 te Amsterdam;
feit 2: poging tot doodslag op [slachtoffer 4] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 april 2012 te Amsterdam;
feit 3: verkrachting van [slachtoffer 5] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 30 september 2018 te Amstelveen;
feit 4: poging tot doodslag op [slachtoffer 5] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 30 september 2018 te Amstelveen;
feit 5: mishandeling van [slachtoffer 5] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 30 september 2018 te Amstelveen;
feit 6: poging tot doodslag op [slachtoffer 6] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2007 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank en redenen tot schorsing van de vervolging
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.2.
De beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van feit 4 in zaak A. Van belaging is geen aangifte en geen klacht gedaan. Uit niets blijkt dan ook de wens tot vervolging met betrekking tot dit specifieke feit.
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van feit 8 in zaak A aangevoerd dat de eerste daad van vervolging begin april 2021 plaatsvond. Gelet op het strafmaximum van artikel 300 Sr en het bepaalde in artikel 70 lid 1 sub 2 Sr en artikel 71 Sr is dit feit verjaard, voor zover het de periode voor april 2015 betreft. De raadsman heeft verzocht om ter zake van dit feit het Openbaar Ministerie in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
3.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] wenst dat verdachte wordt vervolgd voor belaging. Zo heeft zij alle e-mails van verdachte aan de politie doorgestuurd.
3.2.3.
De beoordeling door de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 4 in zaak A, nu [slachtoffer 1] geen aangifte en klacht heeft gedaan van belaging en uit het dossier niet blijkt dat zij wenst dat verdachte voor belaging wordt vervolgd. Concluderend verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ter zake van feit 4 in zaak A
De rechtbank volgt de raadsman ook in zijn standpunt ten aanzien van feit 8 in zaak A. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is voor zover het betreft mishandeling(en) die zich mogelijk hebben voorgedaan in de periode van 2010 tot april 2015 wegens verjaring.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op donderdag 10 december 2020 heeft er een informatief gesprek plaatsgevonden bij de zedenpolitie Amsterdam met aangeefster [slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat zij op 9 december 2020 door verdachte is verkracht en mishandeld in zijn woning. Naar aanleiding van haar verklaring is de zedenpolitie een strafrechtelijk onderzoek gestart dat de naam Iyomishi heeft kregen. Op 12 januari 2021 is verdachte in zijn woning aangehouden in verband met verkrachting en mishandeling van [slachtoffer 1] . Bij een onderzoek in de politiesystemen bleek dat een andere ex-partner van verdachte, mevrouw [slachtoffer 2] , in juli 2017 een informatief gesprek zeden met de politie heeft gevoerd. De politie heeft vervolgens telefonisch contact met haar opgenomen. Zij verklaarde dat zij door verdachte is verkracht, waarbij hij haar onder andere heeft geslagen en getrapt. Hoewel zij destijds geen aangifte durfde te doen, heeft zij dit op 20 januari 2021 alsnog gedaan. Op 25 januari 2021 heeft een derde vrouw, mevrouw [slachtoffer 3] – wederom een ex-vriendin van verdachte – zich bij de politie gemeld. [slachtoffer 3] heeft op 28 januari 2021 aangifte gedaan van verkrachting door verdachte. Op de eerste dagvaarding (zaak A) staan 8 strafbare feiten die betrekking hebben op de aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Op 29 april 2021 is tijdens een uitzending van RTL Boulevard aandacht besteed aan de strafzaak tegen verdachte. Na deze uitzendingen hebben zich een aantal vrouwen bij de zedenpolitie gemeld. Een van hen – mevrouw [slachtoffer 4] – heeft aangifte tegen verdachte gedaan. Met twee andere vrouwen – [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] – heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden, maar zij hebben uiteindelijk besloten dat zij geen aangifte wilden doen. Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 4] en de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is een tweede dagvaarding (zaak B) met daarop 6 strafbare feiten tegen verdachte uitgebracht. Daarmee wordt verdachte in totaal beschuldigd van 14 strafbare feiten.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Waar poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling is ten laste gelegd, is zij van mening dat steeds poging tot doodslag kan worden bewezen. Wanneer de keel wordt dichtgeknepen en die persoon daardoor volledig het bewustzijn verliest, kan dit dramatisch aflopen. Verdachte heeft willens en wetens het risico genomen dat de vrouwen niet meer zouden bijkomen. Dit maakt dat poging tot doodslag kan worden bewezen.
De officier van justitie acht ook feit 4 in zaak A (belaging van aangeefster [slachtoffer 1] ) bewezen. De rechtbank heeft hiervoor echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Ten aanzien van de verschillende aangeefsters heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Aangeefster [slachtoffer 1]
De ten laste gelegde feiten betreffende aangeefster [slachtoffer 1] (feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 in zaak A) kunnen worden bewezen op basis van haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris. Deze worden ondersteund door de letselverklaring van de GGD en de foto’s van het letsel, de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van verdachte dat hij ruige seks met aangeefster heeft gehad op 9 december 2020 en de verklaring van [slachtoffer 3] dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] naar binnen heeft getrokken en heeft getrapt. Verder bevinden zich in het dossier WhatsApp-gesprekken waarin verdachte aan [slachtoffer 1] zijn excuses aanbiedt voor zijn handelen.
Aangeefster [slachtoffer 2]
Het ten laste gelegde feit betreffende aangeefster [slachtoffer 2] (feit 5 in zaak A) kan worden bewezen op basis van haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris. Deze worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , de eigen verklaring van verdachte en de verklaring over het volgen van EMDR-therapie door [slachtoffer 2] .
Aangeefster [slachtoffer 3]
De ten laste gelegde feiten betreffende aangeefster [slachtoffer 3] (feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A) kunnen worden bewezen op basis van de aangifte van [slachtoffer 3] en haar verklaring bij de rechter-commissaris. Deze worden ondersteund door de eigen verklaring van verdachte, de verklaring van de moeder van aangeefster en de verklaring over het volgen van therapie. Verder kunnen de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] als schakelbewijs worden gebruikt, nu sprake is van essentiële overeenkomsten tussen de verklaringen van deze aangeefsters en die van [slachtoffer 3] .
Aangeefster [slachtoffer 4]
De ten laste gelegde feiten betreffende aangeefster [slachtoffer 4] (feit 1 en feit 2 in zaak B) kunnen worden bewezen op basis van haar aangifte en haar verklaring bij de rechter-commissaris, die worden ondersteund door de verklaring van de moeder van aangeefster, de verklaring van verdachte en de verklaring over het volgen van therapie. Verder kunnen de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] als schakelbewijs worden gebruikt, nu sprake is van essentiële overeenkomsten tussen de verklaringen van deze aangeefsters en die van [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 5]
De ten laste gelegde feiten betreffende [slachtoffer 5] (feit 3, feit 4 en feit 6 in zaak B) kunnen worden bewezen op basis van de verklaringen die zij bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, de verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige 4] , die kort na het voorval een plek in de nek van [slachtoffer 5] heeft gezien. Eventueel kunnen de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] als schakelbewijs worden gebruikt.
[slachtoffer 6]
Feit 6 in zaak B kan worden bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer 6] , de verklaringen van verdachte en de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en de verklaring van [slachtoffer 5] . Deze kunnen als steunbewijs worden gebruikt.
4.3.
Standpunt van de raadsman
Aangeefster [slachtoffer 1]
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van feit 1, feit 2 en feit 3 in zaak A dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 heeft hij daartoe allereerst aangevoerd dat er geen steunbewijs voor de aangifte is, aangezien de getuige [getuige 1] geen
disclosuregetuige is. Zij heeft weliswaar van [slachtoffer 1] gehoord wat er zou zijn voorgevallen met verdachte, maar zij heeft niet de emotionele en fysieke toestand van [slachtoffer 1] waargenomen op het moment dat het strafbare feit plaatsvond of direct erna. Verder heeft de raadsman betoogd dat de feitelijkheden die net voor de seks plaatsvonden geen dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleveren. Het eerdere geweld (het aan de haren trekken, het met de zweep slaap, het de woning intrekken en de vermeende bedreigende taal) ligt (indien bewezen) qua tijd in een te ver verwijderd verband. Zelfs al zou sprake zijn van dwang, dan kan nog niet worden bewezen dat verdachte daar opzet op had. Verdachte en [slachtoffer 1] hadden immers een relatie die gepaard ging met ruige (SM) seks, met wederzijdse instemming. Gelet op de extreme seks die verdachte en [slachtoffer 1] vaker hadden en het patroon van aantrekken en afstoten, is het voor verdachte niet ondubbelzinnig duidelijk geweest dat de seks tegen de zin van [slachtoffer 1] was.
Verdachte dient ook van de mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2) te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet had op het wederrechtelijk toebrengen van pijn en letsel. Uit de beschrijving van de aangetroffen filmpjes blijkt dat veelvuldig sprake was van het gebruik van de zweep, met wederzijdse instemming.
Ook ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat er geen overtuigend bewijs is dat [slachtoffer 1] de woning niet heeft kunnen verlaten. Daar komt bij dat het enkel naar binnen trekken nog niet met zich brengt dat iemand dan al wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Daarnaast is niet gebleken dat de woning was afgesloten, noch dat er geen mogelijkheid bestond voor [slachtoffer 1] om de woning te verlaten.
Aangeefster [slachtoffer 2]
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de verkrachting van [slachtoffer 2] (feit 5 in zaak A). Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt niet dat sprake is van ondubbelzinnige causaliteit tussen het aangewende geweld en de daaropvolgende seks en meer in het bijzonder of dat op dat moment kenbaar is geweest voor verdachte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij niets durfde te zeggen en dat zij verstijfd was. Uit niets blijkt dat verdachte ten tijde van de gebeurtenissen opzet op verkrachting heeft gehad.
Aangeefster [slachtoffer 3]
De raadsman heeft de rechtbank allereerst verzocht om zorgvuldig om te gaan met de waardering van de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 3] . In dit verband heeft hij opgemerkt dat [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan nadat zij de beschikking had gekregen over het voorgeleidingsdossier in dit onderzoek, waardoor zij details heeft vernomen over de aangifte van [slachtoffer 1] . Daar komt bij dat [slachtoffer 3] zich eerst laatdunkend heeft uitgelaten over de psychische gesteldheid van [slachtoffer 1] en zich uit heeft gesproken vóór verdachte, terwijl zij enkele weken later als een blad aan de boom is omgedraaid en verdachte zelf ook heeft beschuldigd van strafbare feiten.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle feiten die betrekking hebben op [slachtoffer 3] . Ten aanzien van feit 6 heeft hij daartoe aangevoerd dat er geen enkel steunbewijs is voor haar aangifte. De expliciete seksuele handelingen waarvan zij zegt het slachtoffer te zijn, komen niet overeen met de verklaringen van de andere aangeefsters. Dat betekent dat ook met schakelbewijs niet aan het bewijsminimum kan worden gekomen. Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman betoogd dat er geen ondersteuning is voor de aangifte. Er zijn geen foto’s van het letsel en geen getuigen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bij de keel pakken en kortstondig de adem ontnemen geen handeling is die de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand zal overlijden of zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Er is niets bekend over de duur, kracht en intensiteit. Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman betoogd dat er geen steunbewijs is voor de aangifte en het bewijsminimum niet wordt gehaald.
Aangeefster [slachtoffer 4]
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 1 (de verkrachting) en feit 2 (de poging tot doodslag c.q. zware mishandeling) in zaak B. Ten aanzien van beide feiten heeft hij aangevoerd dat de aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Bovendien komen de seksuele handelingen niet zodanig overeen met de handelingen in andere zaaksdossiers, zodat van schakelbewijs geen gebruik gemaakt kan worden Het bewijsminimum wordt niet gehaald. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat niet kan worden gesteld dat er met het dichtknijpen van de keel een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer 4] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Er is immers niets bekend over de kracht, duur en intensiteit van het keel dichtknijpen. Subsidiair dient verdachte om die reden te worden vrijgesproken.
[slachtoffer 5]
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3, feit 4 en feit 5 in zaak B vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijsminimum niet wordt gehaald, omdat de verklaring van [slachtoffer 5] op zichzelf staat. Een schakelbewijsconstructie kan geen soelaas bieden, omdat de modus operandi daarvoor te veel verschilt van wat er in andere aangiftes wordt gesteld. Ten aanzien van feit 3 en feit 5 heeft hij opgemerkt dat de verklaring van getuige [getuige 4] te vaag is om tot steunbewijs te dienen. Daarbij geldt dat de omstandigheid dat die getuige een plek in de nek heeft gezien, niet het overtuigende bewijs oplevert dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat uit de verklaring van [slachtoffer 5] enkel blijkt dat verdachte haar bij de keel zou hebben gepakt. Over de kracht, duur en intensiteit is niets bekend en het dichtknijpen heeft klaarblijkelijk niet geleid tot bewusteloosheid of letsel. Er kan niet worden gesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 5] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 4.
[slachtoffer 6]
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 6 in zaak B. Aan het bewijsminimum is niet voldaan en de omstandigheid dat enkele aangeefsters hebben verklaard dat verdachte hen bij de keel greep, maakt niet dat sprake is van zodanige overeenkomsten dat een constructie door middel van schakelbewijs soelaas kan bieden. Subsidiair is het bij de keel pakken en kortstondig de adem ontnemen geen handeling die de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand zal overlijden, zeker niet nu er niets is bekend over duur, kracht en intensiteit en elke nadere informatie ontbreekt.
4.4.
De beoordeling door de rechtbank
4.4.1.
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank zal eerst het juridisch kader schetsen dat van toepassing is op het bewijs in zedenzaken. In het strafrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op slechts één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om seksuele handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen, de aangever zelf.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg, op voorwaarde dat deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (ook wel steunbewijs genoemd) (Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
4.4.2.
[slachtoffer 5] (feit 3, feit 4 en feit 5 in zaak B)
Feit 3 en feit 4
Onder feit 3 is verkrachting van [slachtoffer 5] ten laste gelegd en onder feit 4 poging tot doodslag/zware mishandeling. Bij het informatief gesprek zeden op 3 mei 2021 heeft [slachtoffer 5] verklaard dat verdachte haar in de gang van haar woning zoende toen zij afscheid wilde nemen. Vervolgens duwde hij haar tegen de muur en pakte hij haar met één hand bij haar keel, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Met zijn andere hand ging hij in haar onderbroek en duwde hij zijn vingers in haar vagina. [slachtoffer 5] heeft uiteindelijk besloten om geen aangifte te doen.
Op basis van de verklaring van [slachtoffer 5] en de verklaring van verdachte, staat vast dat zij tijdens het afscheid in de gang hebben gezoend. Verdachte heeft de overige handelingen die [slachtoffer 5] beschrijft ontkend. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat [slachtoffer 5] een rode vlek in haar nek had. De verklaring van [getuige 4] kan niet als steunbewijs voor de verkrachting gelden, omdat hij niets verklaart over de kern van het verwijt (verkrachting) dat aan verdachte wordt gemaakt. De verklaring is ook onvoldoende om als steunbewijs te gebruiken voor de poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling. Nu de verklaring van [slachtoffer 5] geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, is niet aan het bewijsminimum voldaan.
De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of het bewijsminimum zou kunnen worden gehaald door middel van schakelbewijs. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De verklaring van [slachtoffer 5] is wat betreft de context én de handelingen die zij beschrijft, a-typisch in vergelijking met de verklaringen van andere aangeefsters.
Die anderen verklaren allemaal dat zij verdachte in de sportschool hebben ontmoet, dat zij een relatie met hem kregen en dat hij lief kon zijn, maar tijdens de seks ook kon omslaan in een beest. In het geval van [slachtoffer 5] en verdachte was geen sprake van een relationele context. De seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden na afloop van hun eerste ontmoeting, die overigens zakelijk van aard was. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende overeenkomstige, essentiële kenmerken zijn tussen de verklaring van [slachtoffer 5] en die van de vier door de officier van justitie genoemde aangeefsters. Nu ook met schakelbewijs het bewijsminimum niet wordt gehaald, spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 3 en feit 4 in zaak B.
Feit 5
Onder feit 5 is ten laste gelegd dat verdachte [slachtoffer 5] heeft mishandeld. Zij heeft verklaard dat verdachte haar heel erg hard in haar nek beet nadat hij haar tegen de muur duwde, en dat zij daar heel veel pijn door voelde. Ook had zij hierdoor een bijtwond opgelopen. De verklaring van [getuige 4] dat hij een rode vlek in de nek van [slachtoffer 5] zag, ondersteunt haar aangifte op dit punt. De rechtbank vindt feit 5 dan ook bewezen.
4.4.3.
[slachtoffer 6] (feit 6 in zaak B)
Onder feit 6 is poging tot doodslag op [slachtoffer 6] ten laste gelegd. Bij het informatief gesprek zeden op 3 juni 2021 heeft zij verklaard dat toen zij met verdachte een relatie had, hij regelmatig zijn hand op haar keel zette. Dit deed hij ook een keer toen zij samen op de bank aan het zoenen waren. Hij heeft haar toen
weggechokeden ze is weggeweest. Ze was al bewusteloos voordat ze wist wat er gebeurde. De verklaring van [slachtoffer 6] vindt geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, wat betekent dat niet aan het bewijsminimum is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook door het gebruik van schakelbewijs het bewijsminimum niet worden gehaald. Ondanks dat ook andere aangeefsters hebben verklaard dat verdachte hen bij de keel zou hebben gegrepen, ziet de rechtbank in de verklaring van [slachtoffer 6] onvoldoende essentiële of onderscheidende kenmerken. Haar verklaring geeft immers onvoldoende omschrijving over de wijze waarop of de omstandigheden waaronder dit zou hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat verdachte van feit 6 in zaak B wordt vrijgesproken.
4.4.4.
Aangeefster [slachtoffer 1]
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij [slachtoffer 1] heeft verkracht (feit 1 in zaak A), dat hij haar heeft mishandeld(feit 2 in zaak A) en haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd (feit 3 in zaak A). De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten betreffende aangeefster [slachtoffer 1] gezamenlijk bespreken.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij en verdachte op 9 december 2020 een discussie hebben gehad op WhatsApp. Hun relatie was op dat moment al verbroken en [slachtoffer 1] had nog wat gereedschap in zijn woning liggen. Verdachte schreef haar dat hij er klaar mee was en dat ze haar gereedschap zelf maar moest komen ophalen. [slachtoffer 1] is op dezelfde dag naar de woning van verdachte gegaan om haar boormachine op te halen. Toen zij rond 12:00 aanbelde en verdachte open deed, zag zij meteen een tas in de deuropening staan. Op het moment dat zij de tas wilde pakken, trok verdachte haar de gang van zijn woning in. [slachtoffer 1] kwam hierbij te vallen. Verdachte pakte haar vast en trok haar aan haar jas omhoog, waarna hij haar in het gezicht sloeg. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat ze tegen verdachte zei dat ze de woning uit wilde en dat verdachte zei dat ze helemaal nergens naar toe ging. Nadat hij haar de slaapkamer in had geduwd, sommeerde verdachte [slachtoffer 1] om haar kleren uit te trekken. In de slaapkamer werd ze hardhandig door hem met een zweep geslagen en pakte verdachte haar bij haar keel. Nadat hij hiermee klaar was, zei verdachte tegen haar dat ze de gaten moest vullen die ze de dag daarvoor in de muur in de woonkamer had geboord. Daarna werd zij gedwongen om verdachte te pijpen, legde hij haar over een tafel heen en penetreerde hij haar van achteren in haar vagina.
De rechtbank ziet ondersteuning voor de verklaring van aangeefster in het volgende. Allereerst heeft de GGD een letselverklaring opgemaakt, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] meerdere kneuzingen op haar rug, buik en benen had. Van deze verwondingen zitten ook foto’s in het dossier. Volgens de GGD-arts kan de opgegeven verklaring de letsels verklaren. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] enkele dagen na het incident contact gehad met haar buurvrouw, getuige [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat zij blauwe plekken bij [slachtoffer 1] heeft gezien en dat zij [slachtoffer 1] moest kalmeren toen [slachtoffer 1] haar vertelde dat zij door verdachte was verkracht en mishandeld. Verder bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de beschadiging aan de jas en een proces-verbaal van bevindingen op pagina 50 en verder. Hieruit blijkt dat verdachte onder andere op 17 en 20 december 2020 e-mails aan [slachtoffer 1] heeft gestuurd met de teksten
“sorry voor alle pijn en teleurstellingen die ik je heb bezorgd”en
“ik hoop dat je me kan vergeven voor alles.”Verder wordt de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte de woning in werd getrokken in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] op pagina 146 van het dossier. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij de dag na zijn schorsing met verdachte over [slachtoffer 1] heeft gesproken en dat hij toen tegen haar zei:
“ik heb natuurlijk niet gezegd dat ik haar naar binnen gesleurd heb en haar een paar trappen heb gegeven!"
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat er een te ver verwijderd verband zit tussen het geweld en de seksuele handelingen. De rechtbank beschouwt de gebeurtenissen op 9 december 2020 als één geheel. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat al hetgeen die dag in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden, onvrijwillig was. Dit geldt ook voor het klussen: verdachte dwong haar om in haar ondergoed de gaten in de muur te vullen. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij aangeefster heeft gevraagd of zij hem hiermee wilde helpen en dat zowel het klussen als de seks op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt ook op dit punt de verklaring van [slachtoffer 1] . Verdachte en [slachtoffer 1] hadden samen afgesproken dat zij naar zijn woning zou komen om haar tas met gereedschap op te halen. Dit blijkt ook uit apps die over en weer zijn verstuurd voordat [slachtoffer 1] bij verdachte arriveerde. Het is niet goed voorstelbaar dat [slachtoffer 1] vervolgens nog twee uur op vrijwillige basis in de woning van verdachte zou zijn gebleven, zoals hij heeft verklaard. Gelet op het feit dat verdachte [slachtoffer 1] naar binnen heeft gesleurd, hij haar trappen heeft gegeven, haar in het gezicht heeft geslagen en hij haar met een zweep heeft geslagen, is de rechtbank van oordeel dat op deze bewuste dag geen sprake was van vrijwillige seks. Verdachte moest weten dat [slachtoffer 1] de seksuele handelingen niet wilde. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft verkracht (feit 1). Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen vindt de rechtbank ook feit 2 (mishandeling) en feit 3 (wederrechtelijke vrijheidsberoving) in zaak A bewezen.
4.4.5.
Aangeefster [slachtoffer 2] (feit 5 in zaak A)
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in 2017 een relatie had met verdachte en dat verdachte in de ochtend van 25 juni 2017 naar haar woning kwam om een ruzie uit te praten. Toen zij samen op de bank zaten gaf verdachte haar een klap in het gezicht. Hij trok haar vervolgens aan haar haren over de grond naar de gang. In de douche in de badkamer smeet hij haar op de grond en trapte haar in haar zij. Hij zette haar hierna op het bed in de slaapkamer neer, gaf haar weer een klap in het gezicht en zei dat ze haar kleren uit moest doen. Vervolgens had hij seks met haar, tegen haar wil in.
Verdachte heeft op de terechtzitting ontkend dat hij die dag seks met [slachtoffer 2] heeft gehad. Hij heeft verklaard dat ze alleen hebben gepraat. De rechtbank vindt dit ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van getuige [getuige 3] , de buurvrouw van [slachtoffer 2] . Zij hoorde [slachtoffer 2] die bewuste ochtend gillen:
“Stop! Stop! Niet doen!”Hiermee ter zitting geconfronteerd heeft verdachte hier geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Na het incident heeft [slachtoffer 2] gebeld met een vriendin, getuige [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heel emotioneel was en dat verdachte haar iets had aangedaan. Toen [getuige 2] bij de woning van [slachtoffer 2] arriveerde, was [slachtoffer 2] overstuur en volledig in tranen, waardoor zij niet meer gewoon kon praten. [slachtoffer 2] heeft aan [getuige 2] uitgelegd dat verdachte haar heeft verkracht. Verder bevindt zich in het dossier een brief van 16 november 2017, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] vlak na het incident met verdachte is behandeld met EMDR-therapie. Ook bevinden zich in het dossier WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 2] , waarin zij hem confronteert met hetgeen er is gebeurd. Zo schreef [slachtoffer 2] aan verdachte dat zij hem haat voor wat hij haar heeft aangedaan en dat hij zijn handen thuis had moeten houden. Verdachte heeft haar in dit gesprek niet weersproken. Het moet voor verdachte kenbaar zijn geweest dat [slachtoffer 2] de seks niet wilde, gelet op het geweld dat verdachte kort voor de seks op haar uitoefende en het feit dat zij gilde en huilde. Concluderend vindt de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft verkracht.
4.4.6.
Aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De aangifte van [slachtoffer 3]
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij verdachte in 2010 in de sportschool leerde kennen en zij vervolgens een relatie met hem kreeg, die af en aan tot 2021 heeft geduurd. De eerste keer seks ging goed en was met wederzijds goedvinden. Vervolgens beschrijft zij in haar aangifte een seksueel contact waarbij verdachte haar bij haar keel greep en in haar mond urineerde. Hierna vond vaker seks plaats waarbij verdachte op [slachtoffer 3] urineerde. In november 2010 bracht verdachte zijn hele vuist in de vagina van [slachtoffer 3] , terwijl zij zei dat dit niet kon en dat ze dat niet wilde. Dit deed veel pijn en leidde tot een bloeding, die verdachte volgens [slachtoffer 3] heeft gezien. Verder heeft zij verklaard dat zij een trio heeft gehad met verdachte en een andere man, [naam 1] , die zij van verdachte moest pijpen. In 2015 kneep verdachte haar keel dicht en zei dat hij haar zou vermoorden, waarna zij het bewustzijn verloor. In 2017 vond het laatste heftige incident plaats. Daarbij bracht verdachte een courgette in de anus van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft toen gezegd
“niet doen”en is toen opgesprongen, omdat verdachte bleef doorduwen.
De aangifte van [slachtoffer 4]
Uit het informatief gesprek zeden en de aangifte van [slachtoffer 4] volgt onder meer dat zij verdachte in augustus 2011 in de sportschool leerde kennen. Hun contact begon met een goede vriendschap, waarna ze vervolgens een kortstondige relatie kregen. [slachtoffer 4] stemde eerst in met het seksuele contact, maar later vonden seksuele handelingen plaats waar zij niet mee instemde. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte tijdens de seks veranderde van een lieve teddybeer waar ze goed mee kon praten in een soort van beest. Zijn mimiek veranderde helemaal en er kwam een waas over hem heen. Tijdens de seks bracht verdachte tegen haar wil een grote dubbele dildo anaal en vaginaal bij haar in terwijl zij aangaf dat zij dit niet wilde. Verdachte zei vervolgens dat zij het wel wilde en duwde de dildo naar binnen, terwijl zij “
nee” zei. Ook probeerde hij haar op te rekken om met zijn vuist in haar vagina te kunnen gaan terwijl zij gilde en hem vroeg om te stoppen. Dit deed hij niet. Daarnaast heeft hij haar keel dichtgeknepen, waarna zij anderhalve minuut is weggeweest. Verder heeft hij haar op ruwe wijze anaal gepenetreerd terwijl hij haar hard aan haar haren trok en zij meerdere keren “
nee” riep en huilde.
Bewijsminimum
Voor de aangifte van [slachtoffer 4] geldt dat deze niet door overige bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. In het geval van [slachtoffer 3] wordt haar aangifte enigszins ondersteund door een WhatsAppgesprek met verdachte op 19 maart 2015, waarin [slachtoffer 3] aangeeft dat ze niet van het beeld afkomt dat verdachte haar heeft geprobeerd te vermoorden omdat hij haar heeft gewurgd. Verdachte geeft aan dit te begrijpen en zegt dat ze voor hem niet bang hoeft te zijn. Dit gesprek is echter onvoldoende om tot een zelfstandige bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen. In zowel het geval van [slachtoffer 4] als van [slachtoffer 3] geldt dus dat het bewijsminimum niet zelfstandig word gehaald. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of wel door middel van schakelbewijs aan het bewijsminimum zou kunnen worden gekomen. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Schakelbewijs
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben verdachte ongeveer in dezelfde periode in de sportschool ontmoet. Zij bevonden zich beiden in een kwetsbare periode in hun leven en verdachte bood hen een luisterend oor. In eerste instantie hadden ze ‘normale’ seks met verdachte, met wederzijds goedvinden. Later vonden er steeds -veelal op initiatief van verdachte- extremere seksuele handelingen plaats. Zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] hebben beschreven dat zij bij verdachte een gedragsverandering zagen tijdens en na de seks. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte tijdens de seks agressief was en hij een heel ander persoon leek. Hij noemde zich een ‘
alfa male.’ Toen de seks klaar was, werd hij weer de lieve [verdachte] . [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte van een teddybeer in een beest veranderde. Ook de seksuele handelingen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in hun aangiftes hebben beschreven komen in sterke mate met elkaar overeen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte met zijn vuist heel hard in haar vagina ging en [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte haar vagina oprekte om haar te kunnen
fisten. Bij beide aangeefsters gebruikte verdachte voorwerpen tijdens de seks: bij [slachtoffer 3] ging het om een courgette en bij [slachtoffer 4] om een dubbele dildo. Beide aangeefsters hebben ook verklaard dat zij ruige
doggy styleseks met verdachte hadden en dat zij hard anaal door hem werden gepenetreerd. Verder blijkt uit hun beide aangiftes dat verdachte hun keel heeft dichtgeknepen en dat zij daardoor het bewustzijn verloren.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 3] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met de aangifte van [slachtoffer 4] , en omgekeerd. Dit duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon – een modus operandi – in de handelingen van verdachte. De verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zullen dan ook over en weer als schakelbewijs worden gebruikt.
Verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Niet ter discussie staat dat verdachte in zijn seksuele relaties met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] handelingen heeft verricht die gebruikelijk zijn bij SM-seks, waar enige mate van geweld mee gepaard gaat. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] blijkt dat zij instemming hebben gegeven voor sommige handelingen, terwijl zij tegen een aantal specifieke seksuele handelingen ondubbelzinnig “nee” hebben gezegd. In het geval van [slachtoffer 3] gaat het om het incident met de vuist in de vagina, het trio met [naam 1] en het gebruik van de courgette in de anus. [slachtoffer 4] heeft expliciet gezegd dat zij het
fisten, het gebruik van de dubbele dildo en de harde
doggy styleseks niet wilde. Op die momenten moet het voor verdachte kenbaar zijn geweest dat die seksuele handelingen tegen de wil van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] plaatsvonden. Voor die specifieke handelingen kan een bewezenverklaring volgen. Op die momenten ging verdachte immers de grens over van niet-strafbare seks naar strafbare verkrachting. Van de overige gedachtestreepjes op de tenlasteleggingen zal verdachte partieel worden vrijgesproken, omdat er voor wat betreft deze handelingen onvoldoende is komen vast te staan dat en vanaf welk moment verdachte had kunnen en moeten weten dat de aanvankelijk vrijwillige (ruwe) seks niet langer vrijwillig was. Zo heeft [slachtoffer 3] tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij sommige handelingen over zich heen heeft laten komen en dat dit gebeurde met haar passieve toestemming. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte met haar instemming een zweep gebruikte. Ten aanzien van het slaan in haar gezicht overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer 4] blijkt dat dit heeft plaatsgevonden nadat de seks al ten einde was. Zodoende kan deze handeling niet als geweldshandeling in het kader van een verkrachting gelden.
Het dichtknijpen van de keel
Aan verdachte is ook poging tot doodslag c.q. zware mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 7 in zaak A) en [slachtoffer 4] (feit 2 in zaak B) ten laste gelegd. Daarnaast wordt verdachte ervan beschuldigd [slachtoffer 3] te hebben mishandeld (feit 8 in zaak A).
Ten aanzien van [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 3] heeft een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Verdachte schreeuwde dat hij haar ging vermoorden, hij kneep haar keel dicht en zij ‘ging out’. Ze viel weg en zag licht en hoorde muziek. Ze zag allemaal dingen die ze mooi vindt en is echt weggeweest. Haar oogkassen waren bloeddoorlopen en ze zag puntbloedinkjes in haar ooghoeken. Ook heeft zij verklaard dat haar strottenhoofd gekneusd voelde. Uit het app-gesprek met verdachte volgt dat [slachtoffer 3] het gevoel had dat verdachte haar wilde vermoorden en dat zij daar ook bang voor is geweest. De rechtbank vindt haar verklaring betrouwbaar en bovendien wordt deze ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 4] , in die zin dat de modus operandi van verdachte overeenkomt. Gelet op de omstandigheid dat verdachte schreeuwde dat hij haar zou vermoorden, gaat de rechtbank uit van vol opzet en vindt zij poging tot doodslag bewezen. De rechtbank vindt ook feit 8 bewezen, gelet op de inhoud van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen.
Anders dan bij [slachtoffer 3] , kan de rechtbank in het geval van [slachtoffer 4] niet uit het dossier afleiden dat verdachte de bedoeling had om haar te doden. Daarom zou hoogstens opzet in voorwaardelijke vorm kunnen worden bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals de dood of zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Anders dan in de zaak van [slachtoffer 3] kan de rechtbank op basis van het dossier niet concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 4] had kunnen overlijden. [slachtoffer 4] had, anders dan [slachtoffer 3] , geen letsel overgehouden aan het voorval en heeft niet verklaard dat zij het idee had dat verdachte haar iets aan wilde doen door haar keel dicht te knijpen. Zij had naar afloop een
‘high’gevoel, zo heeft zij zelf verklaard. Wel is de rechtbank van oordeel dat, door de keel van een ander dicht te knijpen waarbij die ander anderhalve minuut bewusteloos raakt, een aanmerkelijke kans bestaat op zwaar lichamelijk letsel. Uit de handelswijze van verdachte leidt de rechtbank af dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaardt. Concluderend vindt de rechtbank feit 2 in zaak B bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 3, feit 4 en feit 6 in zaak B is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
feit 1:
op 9 december 2020 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht zijn woning ingetrokken (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en
- voornoemde [slachtoffer 1] meegetrokken en bij de keel vastgepakt en vastgehouden en
- voornoemde [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd; "Ik maak je dood, ik vermoord je" en "Kleed je uit" en "Wie heeft gezegd dat jij mocht gaan zitten. Ga op je handen en knieën zitten" en "Zeg maar ja schatje, je weet dat ik gelijk heb" en "Ik ben nog lang niet klaar met je" en "Draai je om" en "Kom zuigen" en
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) aan de haren getrokken en
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht met een zweep op de rug en de buik en de benen en billen geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 1] in het lichaam geknepen en
- met kracht zijn penis in vagina van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en
- met kracht zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] geduwd en hierbij haar hoofd heen en weer geduwd;
- het huilen en of het aangeven van voornoemde [slachtoffer 1] dat zij voornoemde handelingen niet wilde verrichten en/of ondergaan negeerde;
feit 2:
op 9 december 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] :
- bij de keel vast te grijpen en vast te houden en
- tegen/in het gezicht te slaan en
- ( met kracht) aan de haren te trekken en
- met kracht met een zweep op de rug en de buik en de benen en billen te slaan en
- in het lichaam te knijpen;
feit 3:
op of 9 december 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht zijn woning in te trekken en mee te trekken en in een richting te duwen waarin hij, verdachte, haar wilde hebben en
- geweld op voornoemde [slachtoffer 1] uit te oefenen en voornoemde [slachtoffer 1] vast te houden en
- voornoemde [slachtoffer 1] (met de dood) te bedreigen en te dwingen een of meer opdracht(en) uit te voeren en posities aan te nemen en
- geen gehoor te geven aan de uitgesproken wens van voornoemde [slachtoffer 1] om de woning te willen verlaten en
- voornoemde [slachtoffer 1] (hierbij de dreigend de woorden toe te voegen: "Jij gaat helemaal nergens heen" en "Je bent nog lang niet klaar;
feit 5:
op 24 en/of 25 juni 2017 te Beverwijk door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , immers /heeft hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht geslagen en
- bovenop voornoemde [slachtoffer 2] gesprongen en
- voornoemde [slachtoffer 2] aan de haren naar de grond getrokken en vervolgens meegesleurd en
- voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) op de grond gegooid en
- voornoemde [slachtoffer 2] in haar zij en tegen de ribben getrapt en
- voornoemde [slachtoffer 2] op bed gezet en
- voornoemde [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "trek je kleren uit en
- zijn penis in vagina van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en
- ( hierbij) het huilen van voornoemde [slachtoffer 2] genegeerd;
feit 6:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 2011 tot en met 2017 te Amsterdam en/of Assendelft en/of Zaandam, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde
[slachtoffer 3] , immers heeft hij verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) bij de keel vastgepakt en haar keel dichtgeknepen gehouden en
- ( met kracht) zijn vuist in de vagina van voornoemde [slachtoffer 3] geduwd en
- ( met kracht) een courgette in de anus van voornoemde [slachtoffer 3] geduwd en
- voornoemde [slachtoffer 3] gedwongen om in zijn bijzijn de penis van een andere man in haar mond te nemen en voornoemde man te pijpen;
feit 7:
op een of meer tijdstip(pen) in de maand mei 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen de keel van voornoemde [slachtoffer 3] heeft vastgegrepen en (vervolgens) dichtgeknepen gehouden en voornoemde [slachtoffer 3] hierbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik vermoord je!";
feit 8:
op een of meer tijdstip(pen) in de maand mei 2015 te [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] meermalen met kracht in/tegen het gezicht te slaan;
ten aanzien van zaak B:
feit 1:
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 april 2012 te Amsterdam (telkens) door feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] , immers heeft hij verdachte (telkens):
- ( met kracht) zijn vingers en vuist in de vagina en zijn penis in de anus van voornoemde [slachtoffer 4] geduwd en
- ( met kracht) een dildo in de vagina en anus van voornoemde [slachtoffer 4] geduwd en
- ( met kracht) aan het haar van voornoemde [slachtoffer 4] getrokken en
- het huilen en het aangeven van voornoemde [slachtoffer 4] dat zij voornoemde handelingen niet wilde verrichten en ondergaan genegeerd;
feit 2:
op een of meer tijdstippen in o de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 april 2012 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de keel van voornoemde [slachtoffer 4] (met kracht) heeft vastgepakt en dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5:
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2018 tot en met 30 september 2018 te Amstelveen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5] in de nek/hals te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman
De raadsman heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Hij heeft gewezen op het positieve beeld dat over verdachte is geschetst in het penitentiaire dossier en de diverse verklaringen van familie en vriendinnen die door de verdediging zijn ingebracht. Verder heeft hij gewezen op de veranderde regelgeving omtrent de voorlopige invrijheidsstelling.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van vier vrouwen waarmee hij relaties had. Aangeefster [slachtoffer 1] is daarbij door verdachte bij haar keel gepakt en hardhandig met een zweep geslagen, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] ook tegen haar wil vastgehouden in zijn woning. Zij moest daarbij klusjes voor hem doen in haar ondergoed, hetgeen zij als zeer vernederend heeft ervaren. Aangeefster [slachtoffer 2] is door verdachte in haar gezicht geslagen, aan haar haren naar de grond getrokken en in haar zij getrapt. Verdachte heeft genegeerd dat zij huilde toen hij seks met haar had. Bij aangeefster [slachtoffer 3] heeft verdachte tijdens de seks hardhandig zijn vuist in haar vagina geduwd en heeft hij een courgette in haar anus geduwd, terwijl zij heeft aangegeven dat zij dit niet wilde. Daarnaast heeft verdachte haar keel dichtgeknepen, waarna zij het bewustzijn verloor en bloeddoorlopen ogen had. Tenslotte heeft verdachte bij aangeefster [slachtoffer 4] onder andere een dubbele dildo ingebracht terwijl zij heeft gezegd dat zij dit niet wilde. Ook heeft hij haar keel dichtgeknepen waarna zij gedurende anderhalve minuut buiten bewustzijn is geweest.
Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van de vier slachtoffers. Op de terechtzitting hebben zij allemaal een slachtofferverklaring voorgedragen. Hieruit blijkt dat zij allen nog steeds psychisch nadelige gevolgen ondervinden van het handelen van verdachte en dat zij hiervoor therapie hebben gevolgd of nog gaan volgen. Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten en de gevolgen die dit heeft gehad voor de slachtoffers, kan alleen worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf. Wel merkt de rechtbank hierbij op dat de op te leggen straf lager zal zijn dan de gevangenisstraf van 10 jaar die de officier van justitie heeft geëist. Dit komt omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie. Daarnaast wordt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van een feit.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank allereerst gekeken naar de oriëntatiepunten voor de straftoemeting die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. Voor een verkrachting geldt als oriëntatiepunt in beginsel een gevangenisstraf van 2 jaar. Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte, de rapportages die over hem zijn opgemaakt en naar zijn penitentiaire dossier. Op het strafblad van verdachte staan alleen twee veroordelingen voor vermogensfeiten in 1992 en 1993. Het strafblad speelt daarom geen rol bij het bepalen van de straf. Verdachte is onderzocht door de deskundigen J. Yntema, GZ-psycholoog, en M. Eggers, psychiater. Uit hun rapportages van 30 september 2021 blijkt dat geen sprake is van disfunctioneren op meerdere levensgebieden, waardoor geen persoonlijkheidsstoornis kan worden geclassificeerd en er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen behandelnoodzaak is. Uit de rapportage van Yntema volgt verder onder meer:
Betrokkene herkent zichzelf in het geschetste persoonsbeeld en kan zich vinden in de conclusies en advisering. Hij voegt hier aan toe “Ik wil zelf ook hulp zoeken voor hoe het nou komt dat ik in dit soort relaties en situaties beland. Met de reclassering had ik al besproken dat ik na detentie een traject bij de Waag zou kunnen volgen, dit lijkt mij wel een goed idee en hier sta ik voor open.” Onderzoeker heeft met betrokkene besproken dat zij vanuit goed hulpverlenerschap een dergelijk ambulant behandeltraject gericht op het leren herkennen van risicosignalen in een relatie, het onderzoeken van een mogelijke onderliggende door hem genoemde verlatingsangst en het aanvoelen van andermans grenzen in een relatie onderschrijft.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling meegewogen dat het hierboven genoemde oriëntatiepunt van twee jaar gevangenisstraf niet goed aansluit bij situaties als waar in deze strafzaak sprake van is. In dit geval hebben de seksuele handelingen zich steeds binnen de context van een relatie afgespeeld. Met alle aangeefsters had verdachte
kinky,SM-achtige seks, waarbij bijvoorbeeld attributen als een zweep, een plankje en een dildo werden gebruikt en verdachte een dominante rol had. Maar ook bij extremere of ruwere vormen van seks zijn grenzen en die grenzen worden in samenspraak met de seksuele partner bepaald. In dit geval vonden seksuele handelingen soms met instemming van aangeefsters plaats, en soms ook niet. Dat maakt dat verdachte zich in het grensgebied bevond van wel of niet strafbare seksuele handelingen. Indien de partner van verdachte aangaf bepaalde seksuele handelingen niet te willen, werd de grens die verdachte moest respecteren, bereikt. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte op een aantal specifieke momenten, die grens heeft overschreden. Op die momenten hebben aangeefsters namelijk duidelijk kenbaar gemaakt aan verdachte dat zij bepaalde seksuele handelingen niet wilden. Verdachte is toen tóch doorgegaan en heeft daarbij hun grenzen overschreden. Verdachte verloor op die momenten de lichamelijke en geestelijke autonomie van aangeefsters compleet uit het oog en heeft op grove wijze hun integriteit aangetast. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij -kennelijk- van te voren geen afspraken met aangeefsters heeft gemaakt over bepaalde specifieke seksuele handelingen en dat hij bij bepaalde handelingen de uitingen van de aangeefsters dat hij moest stoppen, heeft genegeerd.
Zoals gezegd vonden de strafbare handelingen plaats binnen een relatie van aangeefsters met verdachte. Drie van de vier aangeefsters bleven de relatie met verdachte onderhouden ondanks het grensoverschrijdende gedrag. Soms hadden zij weer meerdere keren seks met wederzijds goedvinden nadat verdachte hen eerder had verkracht. Alle aangeefsters hebben verklaard dat verdachte lief kon zijn, dat zij zich door hem gezien en gehoord voelden. Uit het dossier komt dan ook een genuanceerd beeld over verdachte naar voren. Al met al is sprake van een andere situatie dan die van bijvoorbeeld een eenmalige verkrachting door een onbekende dader uit het niets of door een bekende dader waarbij in het geheel geen instemming voor seksuele handelingen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft nagedacht over de doelen die met de op te leggen straf zouden worden gediend: vergelding van het leed van de aangeefsters en tegelijkertijd norminscherping. Het is van belang dat verdachte beseft dat hij grenzen heeft overschreden en dat dit strafbare feiten oplevert. Verdachte moet het besef krijgen: “
tot hier en niet verder.” Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij in staat is om naar zichzelf en zijn aandeel te kijken en dat hij aan zichzelf wil werken. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit zal leiden tot een aanpassing van zijn gedrag richting vrouwen. De rechtbank wil benadrukken dat verdachte de grenzen die hem door (seksuele) partners duidelijk worden gemaakt, accepteert en daar naar handelt.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat in dit geval de op te leggen straf geen optelsom van de LOVS-oriëntatiepunten zou moeten zijn. Dit zou namelijk geen recht doen aan de context waarbinnen de seksuele handelingen zich hebben afgespeeld en het genuanceerde beeld dat over verdachte is ontstaan. Alles overwegende, acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar passend en geboden. De rechtbank realiseert zich dat deze straf mogelijk gevoelens van teleurstelling of verontwaardiging zou kunnen oproepen bij de aangeefsters. Geen enkele straf kan aan die gevoelens tegemoet komen. De rechtbank moet ook rekening houden met de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft met de op te leggen straf niet alleen recht willen doen aan de pijn en het leed van de slachtoffers, maar tegelijkertijd duidelijk willen maken aan verdachte waar de grenzen liggen binnen een seksuele relatie waarbij SM-handelingen worden verricht. Een hogere straf is – gelet op alle bijzondere omstandigheden die in deze zaak spelen – niet passend.
In de omstandigheid dat inmiddels de wetgeving wat betreft de voorwaardelijke invrijheidstelling is gewijzigd, ziet de rechtbank geen aanleiding de straf te matigen.

9.De vorderingen benadeelde partij

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 886,- aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door mr. G.J.M. van Spanje, raadsvrouw van de benadeelde partij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij ten aanzien van de materiële schade opgemerkt dat het gevorderde bedrag van € 373,- ziet op 2022 en dat niet duidelijk is in hoeverre die therapie daadwerkelijk zal worden gevolgd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij betoogd dat het lastig is om vast te stellen in hoeverre het geclaimde smartengeld gerelateerd is aan de gebeurtenissen van 9 december 2020. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren als zou moeten worden uitgezocht welke psychische schade waar betrekking heeft op heeft. Om die reden dient de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Meer subsidiair heeft hij betoogd dat een substantiële matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats is.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1, feit 2 en feit 3 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de posten “
jas,
“broek,”“onderbroek”en
“kilometervergoeding en parkeergeld 2021”voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt niet voor de post
“kilometervergoeding en parkeergeld 2022,”aangezien dit toekomstige schade betreft. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 513,- (vijfhonderddertien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1, feit 2 en feit 3 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1, feit 2 en feit 3 in zaak A bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.013,- (achtduizenddertien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door mr. G.J.M. van Spanje, raadsvrouw van de benadeelde partij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de hoogte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 5 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- ,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de algehele dag van voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 5 in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de algehele dag van voldoening.
9.3.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 722,06 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000.- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door mr. G.J.M. van Spanje, raadsvrouw van de benadeelde partij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade betoogd dat onvoldoende vast staat dat de geleden schade gerelateerd is aan de strafbare feiten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij aangevoerd dat bij [slachtoffer 3] drie stoornissen zijn vastgelegd en dat het daarom lastig is om vast te stellen wat de exacte gevolgen zijn geweest van de ten laste gelegde feiten. Nu het een onevenredige belasting van het strafproces is om dat nader uit te zoeken, dient de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de post
“eigen risico 2021”voldoende is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt. Dit geldt niet voor de post
“eigen risico 2022,”aangezien dit toekomstige schade betreft. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 337,06,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de algehele dag van voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.837,06 (zevenduizend achthonderdzevenendertig euro en zes cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
9.4.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 385,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door mr. G.J.M. van Spanje, raadsvrouw van de benadeelde partij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade bepleit dat uit de toelichting bij de vordering onvoldoende blijkt dat de gevolgen van het vermeende feit vergelijkbaar zijn aan de zaken die mr. Van Spanje zijn aangehaald in de toelichting.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank komt de gevorderde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien het toekomstige schade betreft. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.500,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 aan de algehele dag van voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 en feit 2 in zaak bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 aan de algehele dag van voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 242, 282, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 4 in zaak A ten laste gelegde en gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 8 in zaak A ten laste gelegde.
Verklaart het onder feit 3, feit 4 en feit 6 in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A ten laste gelegde en het onder feit 1, feit 2 en feit 5 in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 in zaak A:
de eendaadse samenloop van
verkrachting
en
mishandeling;
ten aanzien van feit 3 in zaak A:
wederrechtelijke vrijheidsberoving;
ten aanzien van feit 5 in zaak A:
verkrachting;
ten aanzien van feit 6, feit 7 en feit 8 in zaak A:
de eendaadse samenloop van
verkrachting
en
poging tot doodslag
en
mishandeling;
ten aanzien van feit 1 en feit 2 in zaak B:
de eendaadse samenloop van
verkrachting
en
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 5 in zaak B:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 8.013,- (achtduizenddertien euro), bestaande uit een bedrag van € 513,- (vijfhonderddertien euro) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade. De materiële en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 8.013,- (achtduizenddertien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 75 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 7.837,06 (zevenduizend achthonderdzevenendertig euro en zes cent), bestaande uit een bedrag van € 337,06 (driehonderdzevenendertig euro en zes cent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade. De materiële en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] de Staat € 7.837,06 (zevenduizend achthonderdzevenendertig euro en zes cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 74 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2022.