ECLI:NL:RBAMS:2022:1048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
13/650344-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet met vrijspraak voor valse aangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet en het doen van valse aangifte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de voorbereidingshandelingen van medeverdachten, die betrokken waren bij de productie en handel in cocaïne. De verdachte had een Mercedesbus ter beschikking gesteld aan medeverdachten, waarin een verborgen ruimte met cocaïne was aangetroffen. Daarnaast had hij een container laten verplaatsen naar een loods, die ook werd gebruikt voor de voorbereidingshandelingen van de drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het doen van valse aangifte, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk onware informatie had verstrekt over de diefstal van de bus. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van diefstal, maar dat de verdachte niet wist dat hij een valse aangifte deed. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de gevolgen daarvan, waaronder een dodelijk slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/650344-18
Datum uitspraak: 1 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
valse aangifte doen op 28 april 2018 te Amsterdam van diefstal van een auto (Mercedes Vito);
medeplichtigheid aan (medeplegen van) voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, door in de periode van 7 april 2018 tot en met 18 mei 2018 te Amsterdam, Den Haag en/of Lelystad een container te laten verplaatsen en die container, een loods, elektriciteits- en watervoorzieningen en een Mercedes Vito met verborgen ruimte ter beschikking te stellen, waardoor verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] bij voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, welke voorbereidingshandelingen bestonden uit onder meer – samengevat – met mededaders, al dan niet via anderen, contacten leggen en onderhouden over productie van harddrugs en de daarvoor benodigde grondstoffen, het voorhanden hebben van voormelde Mercedes Vito, grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen, welke voorbereidingshandelingen plaats hebben gevonden in de periode van 7 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Amsterdam, Den Haag en/of Lelystad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Daarvoor heeft zij het volgende naar voren gebracht.
Feit 1
In de op naam van verdachte gestelde Mercedes Benz Vito met [kenteken 1] (hierna: de bus, of de Mercedesbus) is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) levenloos aangetroffen. Die [slachtoffer] is doodgeschoten. De bus was voorzien van een verborgen ruimte waarin een blok cocaïne lag. Het ging hier om het stelen - een zogenaamde ‘rip’- van een hoeveelheid cocaïne. In zijn aangifte van diefstal van de bus heeft verdachte aantoonbaar onjuiste informatie gegeven over het tijdstip en de locatie van de diefstal. Ook zijn verschillende andere onderdelen van die aangifte incorrect. Zo heeft verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat hij degene is geweest die de bus voor het laatst heeft gebruikt en dat hij zelf had gezien dat de bus was weggenomen. De sleutel die verdachte naar de verzekeringsmaatschappij heeft gestuurd past bovendien niet op de Mercedesbus.
Verdachte heeft met zijn aangifte drugsgerelateerde activiteiten willen verhullen die aan de Mercedesbus en aan hem kunnen worden gekoppeld. Door deze valse aangifte is een gevaar voor misleiding ontstaan van zowel politie en justitie, als van de verzekeringsmaatschappij. Daarbij ging het bij de ‘rip’ van de cocaïne niet zozeer om diefstal van de bus zelf, maar om diefstal van de inhoud van de bus. De bus is immers achtergelaten met daarin nog maar één blok cocaïne.
Feit 2
In de verborgen ruimte van de Mercedesbus is een blok cocaïne met de opdruk ‘ [kenmerk 2] ’ aangetroffen. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnissen van 28 november 2019 en
25 januari 2021 medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) veroordeeld voor onder andere medeplegen van voorbereidingshandelingen van Opiumwetfeiten. Verdachte heeft verklaard dat hij de bus ter beschikking stelde aan [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 2] . Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn na de ‘rip’ van de bus samengekomen, waarna verdachte valse aangifte heeft gedaan van diefstal van de bus.
Verdachte heeft ook opdracht gegeven om een zeecontainer van Lelystad naar een loods in Den Haag te verplaatsen. Die loods is gehuurd door [bedrijf 1] B.V.” (hierna: [bedrijf 1] ), een bedrijf van verdachte. [bedrijf 2] heeft op naam van [bedrijf 1] energie geleverd aan die loods. In [bedrijf 1] hebben geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden.
Via peilgegevens kunnen de zeecontainer en de loods worden gelinkt aan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte. Dezelfde container die verdachte heeft laten verplaatsen naar de loods in Den Haag is één jaar later weer in Lelystad aangetroffen, met daarin een complete cocaïnewasserij, inclusief persmallen met de indruk “ [kenmerk 2] ”. Het contract voor stalling van die container stond op naam van [medeverdachte 1] . Verdachte heeft na de diefstal van de bus de huur van de loods en het energiecontract met [bedrijf 2] opgezegd. Daarvoor heeft hij geen plausibele uitleg gegeven.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is er, volgens de officier van justitie, geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte faciliterende handelingen heeft verricht ten behoeve van de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gepleegde voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft hiervoor het volgende naar voren gebracht.
Feit 1
Van een valse aangifte is geen sprake geweest. Er is wel degelijk sprake geweest van diefstal van de Mercedesbus. Dit blijkt ook uit het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en een NN-man op 14 mei 2019. De politie noemt in de verhoren van (mede)verdachte(n) ook veelvuldig dat de bus is gestolen. Die diefstal heeft ook plaatsgevonden in of omstreeks de periode die verdachte in de aangifte heeft genoemd. Niet relevant is of verdachte met de aangifte de werkelijke aard van de diefstal heeft willen verhullen, zo daar al sprake van is geweest. De raadsman heeft gewezen op een vonnis van de rechtbank Arnhem van
12 juli 2010 (ECLI:NL:RBARN:2010:BN0940) en een arrest van de Hoge raad van 9 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3544).
Feit 2
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict; er is geen bewijs dat hij wist dat hij (voorbereidings-)handelingen in de zin van de Opiumwet ondersteunde. De loods en het contract van de energielevering hebben een zeer korte periode op naam van zijn bedrijf [bedrijf 1] gestaan. In die loods zijn geen verdovende middelen aangetroffen. De bewuste container heeft in 2018 kort in de loods gestaan. Pas één jaar later is in die container een cocaïnelaboratorium aangetroffen. Uit het vonnis van 28 november 2019 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de container in 2018 dezelfde inhoud had als in mei 2019. De container kan in 2018 niet in verband worden gebracht met verdovende middelen. De inhoud van de
voice memovan verdachte doet daaraan niet af.
Verdachte heeft in [bedrijf 1] wel degelijk schoonmaakwerkzaamheden verricht. Verdachte heeft de bus via [medeverdachte 3] uitgeleend aan [medeverdachte 2] . Verdachte heeft geen weet gehad van hetgeen met de bus heeft plaatsgevonden. Zo blijkt niet uit het dossier dat verdachte ervan op de hoogte was dat zich een verborgen ruimte bevond in de bus. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat verdachte aangifte heeft gedaan van diefstal van de bus.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 28 april 2018 om 20:51 uur heeft verdachte telefonisch aangifte gedaan van diefstal van de Mercedesbus. Enkele dagen later, op 2 mei 2018, heeft een schietincident plaatsgevonden op de [straatnaam] in Amsterdam. Tijdens dat incident is een dodelijk slachtoffer (meergenoemde [slachtoffer] ) gevallen en is een ander slachtoffer zwaargewond geraakt. Het dodelijke slachtoffer werd aangetroffen in de Mercedesbus. Na onderzoek door een specialistisch team van de politie is in de bus een (professioneel aangebrachte) verborgen ruimte aangetroffen met daarin een blok cocaïne met een gewicht van 1.090 gram. In dit blok waren de letters “ [kenmerk 2] ” geperst. Na verder politieonderzoek in de Mercedesbus zijn verschillende verdachten in de onderhavige zaak in beeld gekomen, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook verdachte is via dit politieonderzoek naar voren gekomen, omdat de bus op naam stond van zijn bedrijf.
[medeverdachte 1] is inmiddels veroordeeld voor doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van drie andere slachtoffers, bezit van vuurwapens en munitie, medeplegen van het aanwezig hebben van de in de bus aangetroffen cocaïne, medeplegen van voorbereidingshandelingen van cocaïnehandel en witwassen. [1] Ook [medeverdachte 2] is veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van de in de bus aangetroffen cocaïne en voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen van cocaïnehandel. [2]
4.3.2.
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het doen van valse aangifte van diefstal van de Mercedesbus (feit 1) en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt het volgende voorop. In het veroordelend vonnis van [medeverdachte 2] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 2] als gebruiker van de Mercedesbus moet zijn ‘geript’ (bestolen) van de bus en de daarin verborgen ‘stash’ (partij cocaïne). Uit onderzoek komt het beeld naar voren dat [slachtoffer] - die dakloos was - de Mercedesbus kort na de ‘rip’ van een parkeerterrein, waar de bus kennelijk na de ‘rip’ was achtergelaten, had weggenomen om te gebruiken als onderkomen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2014 [3] stelt de rechtbank vast dat artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht betrekking heeft op het geval dat aangifte (of klacht) is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd [4] , met dien verstande dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op een zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in zijn telefonische aangifte van 28 april 2021 zowel onwaarheden heeft genoemd als omstandigheden heeft verzwegen waaronder de Mercedesbus was weggenomen. Bij feit 2 zal de rechtbank hier verder op ingaan. Deze omstandigheden staan er echter niet aan in de weg dat daadwerkelijk sprake is geweest van het strafbare feit diefstal.
Anders dan de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangevoerd, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande en onder verwijzing naar het hiervoor vermelde OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en een NN-man van 14 mei 2019 vast dat de gehele Mercedesbus is weggenomen met daarin cocaïne. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat het ten laste gelegde valt onder de delictsomschrijving van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht hetgeen onder 1 is ten laste gelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.3.3.
Bewezenverklaring van feit 2: bewijsoverwegingen
De rechtbank komt, evenals de officier van justitie, tot bewezenverklaring van medeplichtigheid door verdachte aan medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet (feit 2).
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.3.3.1. Voorbereidingshandelingen door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich samen in de periode van 7 april 2018 tot en met 21 mei 2019 schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 mei 2019 hebben verbalisanten op het terrein aan de [adres 2] onder meer een container met kenmerk [kenmerk 1] aangetroffen (in de tenlastelegging omschreven als ‘container 2’). Na het openen van de container, hebben de verbalisanten een aantal vaten zien staan en een bijtende geur geroken. Na het daarop volgende onderzoek heeft de politie de inhoud van deze container bestempeld als een complete inventaris voor het grootschalig terugwinnen/bewerken van cocaïne. In de container zijn, naast de chemicaliën ethylacetaat, hexaan en zoutzuur ook onder meer vaten, jerrycans, emmers, een roestvrijstalen ketel, speciekuipen, droogrekken, verwarmingsspiralen, een hydraulische pers en persmallen aangetroffen. Dat deze goederen ook daadwerkelijk zijn gebruikt voor het uitwassen van cocaïne, blijkt uit de lage concentraties cocaïne die in diverse vaten met onder andere fruitextracten zijn gemeten en uit de persmallen met het ‘ [kenmerk 2] ’-logo die eerder zijn gebruikt. Dit logo correspondeert met de afdruk in het blok cocaïne dat op 2 mei 2018 in de verborgen ruimte van de Mercedes-bus is aangetroffen.
Het contract voor de stalling van deze container was op naam gesteld van [medeverdachte 1] . Daarnaast stond de container gestapeld op een andere container die eveneens toebehoorde aan [medeverdachte 1] . De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] de container met kenmerk [kenmerk 1] (in ieder geval) vanaf september 2018 tot 21 mei 2019 voorhanden heeft gehad, inclusief de hiervoor vermelde inhoud daarvan.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben de Mercedesbus met verborgen ruimte voorhanden gehad. Die verborgen ruimte was bijna anderhalve beter breed, meer dan een meter hoog en 33 centimeter diep. Deze verborgen ruimte was daarmee uitermate geschikt om honderden kilo’s harddrugs in te verbergen.
Gelet op de historische telefoongegevens van [medeverdachte 2] , die overeenkomen met de locaties en tijdstippen waarop de bus is gescand, blijkt dat [medeverdachte 2] in de periode vanaf 16 april 2018 tot 28 april 2018 nagenoeg dagelijks gebruik heeft gemaakt van de Mercedesbus. Verdachte heeft ook op de zitting verklaard dat hij de Mercedesbus vaak aan [medeverdachte 2] heeft uitgeleend. De verklaring van verdachte op de zitting dat hij de bus op 27 en 28 april 2018 niet aan [medeverdachte 2] heeft uitgeleend, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande dan ook onaannemelijk.
Daarbij houdt de rechtbank het ervoor dat [medeverdachte 2] op de hoogte was van de verborgen ruimte in de bus. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van de bus, in combinatie met de professionele wijze waarop de verborgen ruimte was aangebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verborgen ruimte mét het blok cocaïne in de bus aanwezig moet zijn geweest op het moment dat (in ieder geval) [medeverdachte 2] in de bus reed. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het OVC-gesprek van 14 mei 2019, waarin [medeverdachte 2] vertelt over drugs en een bus met een verborgen ruimte die onder hem zouden zijn gestolen (de ‘rip’). De overeenkomsten tussen de feiten en het opgenomen gesprek zijn zó opvallend, dat de rechtbank van oordeel is dat dit over hetzelfde incident moet gaan.
Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gebruik gemaakt van de Mercedesbus. [medeverdachte 1] heeft immers tijdens zijn verhoor op 23 mei 2019 verklaard dat hij wel eens in de bus heeft gezeten. In de Mercedesbus is ook een poststuk aangetroffen op naam van [medeverdachte 1] , met zijn toenmalige adres.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben gesprekken gevoerd die wijzen op de handel in verdovende middelen. In het OVC-gesprek van 7 mei 2019 spreekt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] over een ‘job’ die hij voor hem heeft. De klus heeft betrekking op een ‘lijn’ uit Dossanto/Sando (de rechtbank begrijpt: Santa Domingo, Dominicaanse Republiek). [medeverdachte 2] zou ‘het’ moeten aanpakken van de jongen als het vliegtuig in Brussel aankomt. [medeverdachte 1] komt dan ook. Als de kleine test slaagt, gaan ze knallen.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben zich op momenten in de periode van
7 april 2018 tot en met 21 mei 2019 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, door een bus met een grote verborgen ruimte voorhanden te hebben, te communiceren over verdovende middelen, en doordat medeverdachte [medeverdachte 1] de container met een volledige cocaïnewasserij voorhanden heeft gehad.
De rechtbank wordt in haar oordeel gesteund door de (hierboven genoemde) veroordelende vonnissen betreffende [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
4.3.3.2. Medeplichtigheid aan medeplegen van voorbereidingshandelingen door verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is, kort gezegd, of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van deze voorbereidingshandelingen.
De rechtbank stelt voorop dat het kernverwijt bij medeplichtigheid is gelegen in het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. Daarbij is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de medeplichtigheidsgedragingen zelf, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde gronddelict. Als dergelijk bewijs voorhanden is, wordt bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Wel moet sprake zijn van voldoende verband tussen het misdrijf waarop het al dan niet voorwaardelijke opzet van verdachte zich richtte en het misdrijf zoals dat daadwerkelijk is gepleegd.
Teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden, dient de rechtbank dus eerst in te gaan op de vraag of verdachte met zijn handelen opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij de voorbereidingshandelingen gepleegd door zijn medeverdachten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op basis van het dossier. Het volgende is hiervoor van belang.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte - op naam van zijn bedrijf [bedrijf 1] - in de periode van 7 april 2018 tot en met 18 mei 2018 de hiervoor vermelde container van [medeverdachte 1] met kenmerk [kenmerk 1] heeft laten verplaatsen vanuit Lelystad naar de door hem gehuurde loods op het adres [adres 3] . Een paar dagen na het verplaatsen van die container, heeft hij voor die loods een contract voor elektriciteitslevering afgesloten bij [bedrijf 2] . Voorts heeft verdachte, via zijn kennis [medeverdachte 3] , de Mercedesbus aan (in ieder geval) medeverdachte [medeverdachte 2] ter beschikking gesteld. Deze gedragingen ontkent verdachte ook niet. Wat verdachte wel ontkent, is dat hij daarbij wetenschap heeft gehad van en daarmee opzet heeft gehad op (medeplichtigheid aan) de voorbereidingshandelingen voor Opiumwetfeiten van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank staat dan ook voor de vraag of verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gronddelict. De volgende feiten en omstandigheden zijn relevant.
Bevindingen over [bedrijf 1]
Uit onderzoek van de politie blijkt dat [bedrijf 1] is opgericht op 16 februari 2016. Anders dan de registratie bij de Kamer van Koophandel, blijkt uit de verklaring van verdachte op de zitting dat [bedrijf 1] moet worden gezien als een schoonmaakbedrijf. Verdachte staat geregistreerd als enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . Verdachte heeft daarnaast (onder meer) adviesbureau [bedrijf 3] B.V.’ (hierna: [bedrijf 3] ) op zijn naam geregistreerd.
Uit onderzoek van de politie blijkt verder dat verdachte [bedrijf 1] gebruikt om personeel van de [bedrijf 3] mee te betalen, waaronder [naam 1] (hierna: [naam 1] . Verdachte heeft daarover op de zitting verklaard dat [naam 1] zowel administratieve als schoonwerkzaamheden verrichtte. Wat daar ook van zij, vast staat dat niet is gebleken dat verdachte bedrijfskosten voor een schoonmaakbedrijf heeft gemaakt, zoals de aankoop van schoonmaakmiddelen- of machines. Verdachte heeft voorts onder meer in zijn tweede verhoor bij de politie verklaard dat [bedrijf 1] minder dan 10 klanten had, maar heeft geen namen van klanten genoemd. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij bij de politie wel degelijk namen heeft genoemd, maar dat deze namen niet zijn genoteerd in het proces-verbaal. Verdachte heeft desgevraagd nagelaten alsnog met de namen van deze klanten te komen. Het bestaan van schoonmaakklanten van [bedrijf 1] is dus niet komen vast te staan.
De rechtbank concludeert met de officier van justitie dat [bedrijf 1] niet kan worden aangemerkt als een actief functionerend schoonmaakbedrijf.
Aankoop en ter beschikking stellen van de Mercedesbus
Op 26 maart 2016 werd de Mercedesbus op naam van [bedrijf 1] geregistreerd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de Mercedesbus zelf tweedehands heeft gekocht voor € 4.500,- en dat hij de aankoopsom contant heeft voldaan. Dit bedrag zou zijn gefinancierd door een kennis van hem, [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Die [naam 2] – zo begrijpt de rechtbank – was investeerder van [bedrijf 1] . Volgens verdachte had hij maar één sleutel gekregen. Dit was de sleutel die hij na aangifte van diefstal van de bus naar de verzekeringsmaatschappij heeft opgestuurd.
Uit onderzoek van de politie is echter gebleken dat de sleutel die verdachte aan de verzekeraar heeft gezonden niet past op de Mercedesbus en dat de sleutel die op 2 mei 2018 in de bus is aangetroffen, wel op de bus past.
Verdachte heeft steeds verklaard niet van het bestaan van een tweede sleutel af te weten, terwijl de vorige eigenaar van de bus heeft verklaard dat hij de bus met twee sleutels heeft verkocht en dat de verkoop aan twee mannen van kleur heeft plaatsgevonden, dit terwijl verdachte een witte huidskleur heeft.
Over onder meer het gebruik van de bus door [medeverdachte 2] en hemzelf heeft verdachte bij de politie op 4 mei 2018 het volgende verklaard:
V: Wie maken er gebruik van uw voertuig?
A: Meestal ikzelf. Sporadisch, nog geen 15 keer, maakt [medeverdachte 2] gebruik van
mijn voertuig. En als hij hem gebruikt dan is dit maximaal voor een dag, dan krijg ik hem de volgende ochtend terug.
(…)
V: Wat is de reden dat uw voertuig geparkeerd stond in de [adres 4] ?
A: De reden is dat het daar gratis parkeren is.
V: Dat is het toch ook in Amstelveen?
A: Ik vind het niet chique om de auto voor de deur te hebben staan. Als ik een klus had dan reed ik naar Duivendrecht in mijn privé auto en stapte daar over in mijn werkauto.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de bus aan [medeverdachte 2] uitleende als vriendendienst. [medeverdachte 2] zou daarbij aan verdachte hebben verteld dat hij de bus gebruikte voor verhuizingen van familieleden. Verdachte had daarbij geen direct contact met [medeverdachte 2] . Al het contact tussen verdachte en [medeverdachte 2] liep via [medeverdachte 3] . Dit was, aldus verdachte, ‘makkelijker’, omdat [medeverdachte 3] zijn telefoonnummer had.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de bus altijd in Duivendrecht neerzette en dat hijzelf op 27 april 2018 als laatste van de bus gebruik heeft gemaakt voordat deze werd gestolen.
Ondanks dat [medeverdachte 2] – zoals hierboven is vastgesteld – de Mercedesbus van 16 april 2018 tot 28 april 2018 bijna dagelijks leende, stond het telefoonnummer van [medeverdachte 2] tot de avond van 28 april 2018 niet in de mobiele telefoon van verdachte opgeslagen. Op deze omstandigheid zal de rechtbank hieronder verder ingaan. Overigens merkt de rechtbank op dat de door verdachte in de aangifte genoemde plaats waar hij de Mercedesbus zou hebben geparkeerd, zich vlakbij de toenmalige woning van [medeverdachte 1] bevindt.
Verdachte heeft geen opheldering gegeven over hoe de aankoop van de Mercedesbus feitelijk is gegaan, het feit dat twee sleutels zijn afgegeven en de sleutel die hij zond aan de verzekeraar niet paste op de Mercedesbus. Verdachte heeft ook geen plausibele verklaring gegeven voor de ingewikkelde constructie bij het uitlenen van de bus, hoe de overdracht van de autosleutels te werk ging en waarom hij pas na de diefstal van de bus over het telefoonnummer van [medeverdachte 2] beschikte. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verdachte de bus nu precies parkeerde in Duivendrecht. Verdachte heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd, die de rechtbank als onaannemelijk terzijde schuift. Zo had verdachte de Mercedesbus ook op een andere plaats in Amstelveen kunnen parkeren, als hij de bus niet voor zijn deur wilde hebben staan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte de bus vanuit de dekmantel van [bedrijf 1] heeft aangekocht om het gebruik van de bus door (ten minste) [medeverdachte 2] te verhullen. Niet verdachte, maar [medeverdachte 2] moet worden aangemerkt als (één van) de hoofdgebruiker(s) van de bus. Bij de vaststelling of verdachte ook wist wat er met de bus gebeurde, weegt de rechtbank – naast voornoemde omstandigheden – ook het hierna volgende mee.
Aangifte van diefstal van de Mercedesbus
Verdachte heeft in eerste instantie in zijn aangifte opgemerkt dat hij de Mercedesbus op
27 april 2018 had geparkeerd in Duivendrecht. Toen hij op 28 april 2018 de bedrijfsauto in gebruik wilde nemen, zag hij omstreeks 18:00 uur dat de bus was weggenomen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij, in tegenstelling tot hetgeen hij in de aangifte heeft aangegeven, rond dat tijdstip niet zelf heeft gezien dat de bus was weggenomen, maar dat [medeverdachte 3] hem dat telefonisch had verteld.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de avond van 28 april 2018 omstreeks 19:00 uur de zendmasten bij het huis van de stiefzoon van [medeverdachte 1] in Diemen hebben aangestraald. Het is ook rond dat moment dat verdachte het nummer van [medeverdachte 2] aan het telefoonboek van zijn telefoon heeft toegevoegd. Zoals al is vastgesteld, heeft verdachte vervolgens rond 21:00 uur aangifte van diefstal van de bus gedaan.
Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij op 28 april 2018 naar zijn huis in Amstelveen is gegaan en daar is gebleven. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij die avond met [medeverdachte 3] in het winkelcentrum in Diemen is geweest en tegen [medeverdachte 3] heeft gezegd dat hij het nummer van [medeverdachte 2] wilde om op de hoogte te worden gehouden van de afwikkeling van de diefstal, omdat [medeverdachte 2] de bus ‘het meeste’ gebruikte. Verdachte heeft daarnaast en in strijd hiermee verklaard dat niet [medeverdachte 2] als laatste van de bus gebruik heeft gemaakt, maar hijzelf. Vanuit die lezing van verdachte was er dus niets dat [medeverdachte 2] in verband bracht met de diefstal van de bus op 27 of 28 april 2018. De rechtbank schuift deze verklaringen van verdachte dan ook als onaannemelijk terzijde.
4.3.3.3. Tussenconclusie ten aanzien van de Mercedesbus
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte over de Mercedesbus wisselende en onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd met als doel de waarheid te verhullen over de reden van de diefstal van de bus en de inhoud van de bus. Gelet op alle omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte na de ‘rip’ van de Mercedesbus met de medeverdachten bij elkaar is gekomen om te bespreken wat er gedaan moest worden. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op de hoogte was van wat er speelde, namelijk dat zijn medeverdachten waren bestolen van drugs. Door het ter beschikking stellen van die bus is verdachte de medeverdachten opzettelijk behulpzaam geweest.
Ter beschikking stellen van de loods en elektriciteitsvoorziening
Ondanks dat er – zoals de rechtbank hierboven reeds heeft vastgesteld – geen bedrijfsactiviteiten plaatsvonden binnen [bedrijf 1] , heeft verdachte al in 2016 de Mercedesbus aangeschaft. Daarnaast heeft hij de loods op het adres [adres 3] gehuurd en daarvoor de toelevering van elektriciteit in de periode van 16 april 2018 tot 18 mei 2018 geregeld.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de loods door tussenkomst van eerdergenoemde [naam 2] op naam van [bedrijf 1] heeft gehuurd, omdat hij van plan was om in de loods schoonmaakmachines te plaatsen. Die schoonmaakmachines zouden tussen de € 10.000,- en € 15.000,- hebben moeten kosten. Daarvan is echter niets van de grond gekomen omdat de bus werd gestolen. Verdachte was door die diefstal zo financieel gedupeerd dat hij in overleg met [naam 2] de huurovereenkomst van de loods heeft opgezegd.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte eveneens onaannemelijk. Verdachte had [bedrijf 1] immers al vanaf 2016 en in dit bedrijf zijn nooit (winstgevende) bedrijfsactiviteiten verricht. Verdachte heeft eerst, zonder dat daartoe bedrijfseconomische redenen zijn geweest, via [bedrijf 1] een loods gehuurd met elektriciteitsvoorziening. Toen de bus ter waarde van € 4.500,- werd gestolen, heeft hij enkele weken later de stekker uit [bedrijf 1] getrokken, terwijl hij van plan was aankopen te doen ter waarde van het driedubbele en hij op dat moment ook nog niet wist dat de verzekering hem niet zou uitbetalen in verband met de diefstal van de bus. De omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank vermoeden dat er een andere reden was waarom verdachte is gestopt met [bedrijf 1] , waarop hieronder verder wordt ingegaan.
Verplaatsen van de container
Op 10 april 2018 heeft verdachte om 14:02 uur naar [naam 3] (hierna: [naam 3] ) via Whatsapp de volgende zogenoemde ‘
voice note’verzonden:
Goeiemiddag [naam 3] ik stuur je nu het adres waar de container opgehaald moet worden, ehh, dat is in Lelystad, dat is een 20 voeter zeecontainer, hij staat bovenop dus hij moet met een kraan opgehaald worden, wil je eventjes kijken bij Duco(fon) wat heet gaat kosten van Lelystad naar Den haag, Naar [adres 3] ehh ik hoor het graag van je, ik stuur je in ieder geval het kaartje waar het opgehaald moet worden en hij moet gebracht worden naar [adres 3] , bij voorbaat als het kan morgen, ik hoor het graag en ,.ja..ehh.. graag eh voorzichtig te werk gaan, dank je wel, ik hoor van je.
Ook is om 14:03 uur vanaf de telefoon van verdachte een foto via Whatsapp gestuurd naar [naam 3] met daarop onder andere het adres [adres 2] , [locatie] . Om 14:11 uur is vanaf de telefoon van verdachte via Whatsapp de tekst verzonden: “Aflever adres [adres 3] !”.
Op 12 april 2018 is een container met kenmerk [kenmerk 1] vervoerd van Lelystad naar het adres op de [adres 3] . De gestapelde container op het terrein van de [adres 2] waarin later, op 21 mei 2019, een cocaïnewasserij is aangetroffen, en die toebehoorde aan medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft exact hetzelfde kenmerk ( [kenmerk 1] ). De door [medeverdachte 1] aangegane overeenkomst voor stalling van die container is ingegaan op 29 september 2018.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij destijds met [medeverdachte 1] naar de [adres 2] is gereden en op zijn eigen initiatief aan [medeverdachte 1] heeft aangeboden om de container te verplaatsen naar de door hem gehuurde loods aan de [adres 3] , omdat dit voor [medeverdachte 1] een kostenverlaging zou opleveren. Volgens verdachte was de afspraak dat [medeverdachte 1] voor de stalling in Den Haag ongeveer € 150,- per maand aan hem zou betalen. Verdachte heeft vervolgens tegen [naam 3] gezegd dat hij voorzichtig moest doen met de container, omdat daarin huisraad van [medeverdachte 1] zou staan. Verdachte heeft nooit in de container gekeken en heeft niet gezien wat daarin zat. Verdachte heeft de rekening van ruim € 300,- voor de verplaatsing van de container zelf betaald, omdat hij dat bedrag met [naam 3] kon verrekenen.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van verdachte waarom hij op zijn eigen initiatief de container naar de loods op de [adres 3] heeft laten verplaatsen, volstrekt onlogisch is. Uit het dossier blijkt immers dat [medeverdachte 1] voor de gestapelde container in Lelystad slechts € 50,- per maand betaalde. De verplaatsing van de container hield dus geen kostenverlaging in voor [medeverdachte 1] en verdachte heeft op de zitting desgevraagd geen verklaring voor deze tegenstrijdigheid gegeven.
Verder is gebleken dat gedurende de ten laste gelegde pleegperiode van 7 april 2018 tot en met 18 mei 2018 de telefoon van verdachte vaak op dezelfde plekken als de telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is te vinden. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleent. De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte tijdens die momenten de telefoon in bezit heeft gehad. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat ziet op de historische telefoongegevens van 18 maart 2019 blijkt onder meer dat de telefoon van verdachte op 10 april 2018 de Cell ID aan de [adres 2] heeft aangestraald. Daarnaast heeft de telefoon van verdachte op 9 en 12 april 2018 een Cell ID in de omgeving van [adres 3] aangestraald. Ook de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] heeft zich op 12 april 2018 in de omgeving van de [adres 3] bevonden. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een bezoek heeft gebracht aan de container vóórdat deze uit Lelystad werd verplaatst en dat hij - nadat de container al was verplaatst - met [medeverdachte 3] naar de loods in Den Haag is gegaan.
Vanaf 16 april 2018 (en dus na het verplaatsen van de container naar de loods op de [adres 3] ) heeft de telefoon van [medeverdachte 2] zich bijna dagelijks bij de door verdachte gehuurde loods bevonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard te hebben geweten dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van zijn gehuurde pand, maar niet te weten wat [medeverdachte 2] in de loods deed.
4.3.3.4. Tussenconclusie over het verplaatsen van de container en het ter beschikking stellen van de loods en elektriciteitsvoorziening
Op grond van al het voorgaande, waaronder (i) de omstandigheid dat het blok cocaïne in de verborgen ruimte van de Mercedesbus op 2 mei 2018 van dezelfde afdruk was voorzien als de persmallen die zijn aangetroffen in de zeecontainer op 21 mei 2019 en (ii) de omstandigheid dat verdachte op 10 april 2018 aan [naam 3] heeft laten weten dat hij voorzichtig moest doen bij het verplaatsen van de container, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de container in de periode van 7 april tot en met 18 mei 2018 bestemd was te worden gebruikt als cocaïnewasserij en verdachte daar weet van had. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat verdachte zowel bij de politie als op de zitting wisselende, inconsistente en innerlijke tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd die de rechtbank niet anders kan beoordelen dan dat deze zijn bedoeld om de waarheid te verhullen dat verdachte wist van de activiteiten ter voorbereiding van de productie en het vervoer van verdovende middelen (cocaïne). Verdachte is zijn medeverdachten dan ook opzettelijk behulpzaam geweest bij deze voorbereidingshandelingen door de container te laten verplaatsen en de loods, inclusief elektriciteitsvoorziening, aan hen ter beschikking te stellen.
4.3.3.5. Eindconclusie
Op basis van de wettige bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op tijdstippen in de periode van 7 april 2018 tot en met
21 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen:
- telkens voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van dat delict,
immers hebben zij telkens, al dan niet via anderen, in voornoemde pleegperiode contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met andere personen in Nederland inzake de productie en vervoer van harddrugs, en grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en de productie van harddrugs voorhanden gehad, waaronder:
- een container aan de [adres 2] ;
(Container 2)
- een steekwagen;
- een opengesneden 5 liter jerrycan;
- vier 200 liter dopvaten, gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne;
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne;
- achtenzeventig 20 liter jerrycans;
- meerdere houten zeven en droogrekken;
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer, drie 75 liter emmers, een metalen plaat met een slang en een luchtslang;
- drie 300 liter containers met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter, een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt, een tas met daarin glaswerk, waaronder maatcilinders, tape en een weegschaal, een tas met daarin een rol krimpfolie en acht emmers;
- een magnetron, een zak met opschrift "Soda Polska 20 kg" en een 20 liter jerrycan;
- twee 300 liter containers met daarin onder andere drie deksels, vuile lakens en een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan, stokken en een stampertje;
- twee koolstoffilters;
- een 200 liter klemdekselvat;
- een 200 liter vat met daarin onder meer emmers, een maatbeker en een trechter;
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie drukhouders van gasflessen, maatbekers, zeefbakjes, een 20 liter jerrycan met filterdoek en een slang;
- 200 liter vaten;
- 200 liter dopvaten;
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinde een verwarmingsspiraal;
- een RVS ketel;
- een droogkast;
- een isolatiekast met onder meer afzuigslangen en magnetrons;
- een afzuigkast;
- vijf 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en een ventilator, sealzakken, zeef en zeventien zakken zilver fijn soda;
- persmallen met daarin de indruk [kenmerk 2] ;
- vaten en zakken met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat, kaliumpermanganaat, methanol en zoutzuur;
- stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en:
- een auto, Mercedes Vito, voorzien van een verborgen ruimte,
waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict, tot en bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in de periode van 7 april 2018 tot en met
18 mei 2018 in Nederland opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- één container te laten verplaatsen van de [adres 2] naar de [adres 3] ;
- een loods, gelegen aan de [adres 3] , ter beschikking te stellen;
- elektriciteitsvoorziening beschikbaar te stellen, en:
- de hiervoor genoemde Mercedes Vito ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren te vervangen door 4 maanden hechtenis en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, met een proeftijd van 1 jaar.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de ernst van de feiten. Deze zaak illustreert dat de productie en handel in drugs gepaard gaan met andere, ernstige vormen van criminaliteit. In dit geval is er een dodelijk slachtoffer gevallen en een ander slachtoffer is in kritieke toestand terecht gekomen. Verdachte heeft geen enkele openheid van zaken gegeven of verantwoording genomen voor zijn aandeel in de strafbare feiten. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn strafblad. Daarbij is tevens rekening gehouden met de ouderdom van de zaak.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete of taakstraf op te leggen met een proeftijd van één jaar. Volgens hem is de strafeis buitensporig hoog, mede gelet op de aan medeverdachte [medeverdachte 2] opgelegde straf en het blanco strafblad van verdachte. Zo verdachte al bij de voorbereidingshandelingen van Opiumwetdelicten betrokken is geweest, gaat het slechts om een pleegperiode van zes weken en is zijn aandeel slechts zijdelings geweest.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van grootschalige handel in harddrugs. Harddrugs, waaronder cocaïne, zijn niet voor niets verboden. Het is een zeer verslavend middel dat bij regelmatig gebruik in de regel negatieve fysieke, mentale en sociale gevolgen met zich brengt. Daarnaast worden met de handel in deze verboden middelen grote winsten gemaakt, waardoor grote sommen (zwart) geld uiteindelijk terechtkomen in het regulier betalingsverkeer, wat een ontwrichtende werking kan hebben. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast is de handel in harddrugs een hardnekkige voedingsbodem voor allerlei (gewelddadige) criminaliteit. Dat blijkt ook uit het onderhavige dossier, nu na de ‘rip’ van de bus een volstrekt onschuldig persoon van het leven is beroofd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 januari 2022. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 28 januari 2022. De reclassering heeft geen noemenswaardige problemen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte geconstateerd. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting zijn besproken. Bij de echtgenote van verdachte is voor de tweede maal borstkanker geconstateerd. Hierdoor is de zorg voor hun twee kinderen nagenoeg geheel bij verdachte komen te liggen.
Tot slot constateert de rechtbank dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Daarom zal zij niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij gekozen om, anders dan is gevorderd door de officier van justitie, niet af te wijken van de lengte van de proeftijd die doorgaans wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard nog steeds in contact te staan met onder meer [medeverdachte 3] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door opzettelijk gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen en opzettelijk behulpzaam te zijn bij dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 maanden.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) jaar.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2022.
Bijlage: tenlastelegging
Aan verdachte
[verdachte]is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 28 april 2018 te Amsterdam, althans Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar ten overstaan van [naam brigadier] , brigadier van de politie, Eenheid Amsterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal van een (personen)auto (Mercedes Benz 639 Vito, kentekennummer [kenteken 1] );
Feit 2:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 april 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Lelystad, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- ( telkens) een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer ander(en) (telkens) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- ( telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van dat/die delict(en),
immers heeft hij, verdachte (met zijn rnededader(s)) (telkens) (al dan niet via (een) ander(en)) op een of meer tiidstip(pen) in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met een of meer andere perso(o)n(en) in Nederland en/of in het buitenland inzake de productie en/of verkoop en/of afname en/of vervoer en/of levering van (een) hoeveelhe(i)d(en) harddrugs en/of inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en/of materialen, en/of grondstoffen en/of apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en/of de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder:
- twee, in elk geval één of meerdere container(s) aan de [adres 2] en/of
(Container 1)
- twee, in elk geval één of meerdere zak(ken) met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en/of
- een vacuuummachine en/of
- een etiketteermachine en/of
- een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en/of
(Container 2)
- een steekwagen en/of
- een opengesneden 5 liter jerrycan en/of
- vier, in elk geval éér of meerdere 200 liter dopvat(en), gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en/of
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en/of
- achtenzeventig, in elk geval één of meerdere 20 liter jerrycan(s) en/of
- meerdere houten zeven en/of droogrekken en/of
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en/of drie, in elk geval één 75 liter emmer(s)s en/of een metalen plaat met een slang en/of een luchtslang en/of
- drie, in elk geval één 300 liter container(s) met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en/of een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en/of een tas met daarin glaswerk (waaronder één of meerdere maatcilinder(s) en/of tape en/of een weegschaal) en/of een tas met daarin een rol krimpfolie en/of acht, althans één of meerdere emmer(s) en/of een magnetron en/of een zak met opschrift “Soda Polska 20 kg” en/of een 20 liter jerrycan en/of
- twee, in elk geval één 300 liter container(s) met daarin onder andere drie deksels en/of vuile lakens en/of een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan en/of één of meerdere stokken en/of een stampertje en/of
- twee, in elk geval één koolstoffilter(s) en/of
- een 200 liter klemdekselvat en/of
- een 200 liter vat met daarin onder meer één of meer emmers en/of een maatbeker en/of een trechter en/of
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie, althans één of meerdere drukhouders van gasflessen en/of meerdere maatbeker(s) en/of een of meerdere zeefbakje(s) en/of een 20
liter jerrycan met filterdoek en/of een slang en/of
- één of meerdere 200 liter vat(en) en/of
- één of meerdere 200 liter dopvat(en) en/of
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinde een verwarmingsspiraal en/of
- een RVS ketel en/of
- een droogkast en/of
- een isolatiekast met onder meer (afzuig)slangen en/of één of meerdere magnetron ( s) en/of
- een afzuigkast en/of
- vijf, althans één of meerdere 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en/of een ventilator, sealzak(ken) en/of zeef en/of zeventien, althans één of meerdere (kilo)zakken zilver fijn soda en/of
- een of meerdere persmal(len) met daarin de indruk [kenmerk 2] en/of
- een of meer vat(en) en/of zak(ken) met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat en/of kaliumpermanganaat en/of methanol en/of zoutzuur en/of
- één of meerdere stoffen bevattende (een concentratie aan) cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- een lijst met daarop onder meer vermeld 600 liter hexaan en/of 300 liter MEK en/of 1500 liter ethylacetaat en/of 250 kilo calcium chloride, en/of
- een auto (Mercedes Vito) voorzien van een verborgen ruimte,
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 7 april 2018 tot en met 18 mei 2018 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Lelystad, in ieder geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- één of meerdere container(s) te (laten) verplaatsen van de [adres 2] naar de [adres 3] en/of deze container(s) ter beschikking te stellen en/of
- een loods ( gelegen aan de [adres 3] ) ter beschikking te stellen en/of
- elektriciteit- en watervoorziening(en) beschikbaar te stellen en/of
- de hiervoor genoemde Mercedes Vito ter beschikking te stellen.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 25 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:126.
2.Rb. Amsterdam 28 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9302.
3.HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3544.
4.Vgl. HR 3 maart 1902,