ECLI:NL:RBAMS:2021:126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
13/650069-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag met vuurwapen in Amsterdam

Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man, die op 2 mei 2018 in Amsterdam betrokken was bij een schietincident waarbij een 19-jarige man werd doodgeschoten en drie anderen gewond raakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op het slachtoffer, alsook aan poging tot doodslag op de andere slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. Tijdens de zittingen op 30 november, 1 en 3 december 2020 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van getuigen, forensisch bewijs en telecomgegevens. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte met opzet heeft geschoten en dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank achtte de verklaringen van getuigen en het bewijs overtuigend. De rechtbank heeft ook de impact van de schietpartij op de slachtoffers en hun nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is verder veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens, het bezit van cocaïne en witwassen. De rechtbank heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder van het slachtoffer en de andere slachtoffers van het schietincident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650069-19 (
Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1969,
laatst opgegeven woon- of verblijfadres in Nederland: [adres] ,
woon- of verblijfadres in het buitenland: [adres] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 november 2020, 1 december 2020 en 3 december 2020. Het onderzoek is gesloten op 25 januari 2021, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. R.A. Bosman en A.M. Ruijs [hierna tezamen aangeduid als: het Openbaar Ministerie] en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. E.G.S. Roethof en R.J.H. Titahena [hierna tezamen aangeduid als: de verdediging] naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door of namens de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht:
  • ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en hun advocaat mr. E.J. Overwater en hun begeleidster van Slachtofferhulp Nederland, [begeleidster] ;
  • ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: [benadeelde partij 4] en zijn advocaat mr. N.C.E.C. Luns; en
  • ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en hun advocaat mr. N.C.E.C. Luns.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
(het medeplegen van) moord/doodslag op [slachtoffer] op 2 mei 2018 te Amsterdam, door eenmaal/meermalen met een vuurwapen op hem/in zijn richting te schieten;
(het medeplegen van) poging tot moord/doodslag op [benadeelde partij 4] op 2 mei 2018 te Amsterdam, door eenmaal/meermalen met een vuurwapen op hem/in zijn richting te schieten;
(het medeplegen van) poging tot moord/doodslag op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] op 2 mei 2018 te Amsterdam, door eenmaal/meermalen met een vuurwapen op de door [benadeelde partij 6] bestuurde auto te schieten;
(het medeplegen van) het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II en/of III en vier patronen op 2 mei 2018 te Amsterdam;
(het medeplegen van) het voorhanden hebben van een revolver en vijf patronen op 21 mei 2019 te Lelystad;
(het medeplegen van) het vervoeren/aanwezig hebben 1090 gram cocaïne in de periode 1 april 2018 t/m 1 mei 2018 te Amsterdam, Den Haag en/of Lelystad;
(het medeplegen van) voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet in de periode 7 april 2018 t/m 21 mei 2019 te Amsterdam, Den Haag en/of Lelystad, door - samengevat - onder meer grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) en een Mercedes Vito met verborgen ruimte voorhanden te hebben gehad;
(het medeplegen van) witwassen van een Volkswagen Golf, een Audemars Piguet horloge en een geldbedrag van €8.600,- in de periode van 1 april 2018 t/m 21 mei 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de late avond van 2 mei 2018, om 23.06 uur, komt er bij de meldkamer van de politie een melding binnen van een bewoonster van de [adres] . Zij meldt dat er is geschoten om de hoek. Zij heeft één man weg zien rennen. Verbalisanten die ter plaatse gaan, treffen het volgende aan.
In de Krootstraat stond een Mercedes Benz Vito (hierna: Vito) geparkeerd. Op de bestuurdersstoel hing een persoon, voorovergebogen in zijn autogordel. Dit bleek de negentienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te zijn. Aan de linkerzijde van zijn borstkas had hij een inschotwond. Reanimatiepogingen hebben niet mogen baten. Sectie heeft uitgewezen dat [slachtoffer] ter plekke aan zijn verwondingen is overleden. Op de bijrijdersstoel van de Vito werd een huls aangetroffen met bodemstempel “9mm S&B”.
Voor de Vito stond een witte Renault Megane (kenteken [kenteken] ) geparkeerd met een nog draaiende motor. De ruit aan de bestuurderszijde was geopend. Op de bestuurdersstoel en onder de vloermat werden hulzen aangetroffen met bodemstempel “9mm S&B”. Op de rijbaan lagen bloedspatten en een kogel. Bestuurder van deze auto bleek [benadeelde partij 4] (hierna: [benadeelde partij 4] ), die zwaar gewond is geraakt doordat hij tweemaal is beschoten. Hij is met schotverwondingen in zijn been en borst naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar hij is geopereerd. [benadeelde partij 4] heeft verklaard dat de schutter op hem af liep, hem in zijn been schoot, een stukje verder liep richting de Vito, waarin zijn vriend [slachtoffer] zat, terug kwam en [benadeelde partij 4] in zijn borst schoot. Vervolgens liep de schutter naar de Vito en hoorde [benadeelde partij 4] twee knallen.
Om 23.22 uur kwam er bij de meldkamer van de politie een nieuwe melding binnen van [benadeelde partij 5] (hierna: [benadeelde partij 5] ). Zij verklaarde samen met haar vriend [benadeelde partij 6] (hierna: [benadeelde partij 6] ) in de auto te zijn beschoten op de Krombekstraat, nadat zij net waren vertrokken van de Krootstraat. Uit schrik zijn ze naar IJburg doorgereden. De linker achterruit van de auto, een Toyota Aygo (kenteken [kenteken] ), is kapot en in de auto liggen glasscherven. In de stijl van de linkerachterruit wordt een gedeformeerde kogel aangetroffen. Bij onderzoek op de plaats delict (de Krombekstraat) treffen verbalisanten op de rijbaan glas en een huls met bodemstempel “9mm S&B” aan.
Alle aangetroffen hulzen en kogels van de drie schietincidenten zijn met elkaar vergeleken. Op basis van de bevindingen wordt geconcludeerd dat deze zeer waarschijnlijk met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten.
De Vito waarin het dodelijke slachtoffer [slachtoffer] is aangetroffen, bleek een aantal dagen eerder (28 april 2018) als gestolen te zijn opgegeven door de eigenaar [eigenaar] . Door de politie is in diezelfde Vito na het schietincident een professioneel aangebrachte verborgen ruimte geconstateerd, met daarin een blok cocaïne van 1.090 gram. Op dit blok stonden de letters ‘SPA’ geperst. Na verder politieonderzoek in de Vito, zijn verschillende verdachten in onderhavige zaak in beeld gekomen, waaronder verdachte (door een poststuk op zijn naam dat in de laadruimte van de Vito werd aangetroffen) en [naam 1] , die met toestemming van [eigenaar] van de Vito gebruik maakte. [naam 1] is reeds veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van de in de Vito aangetroffen 1.090 gram cocaïne en voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen terzake cocaïnehandel. In het veroordelend vonnis is door de rechtbank vastgesteld dat [naam 1] als gebruiker van de Vito moet zijn ‘geript’ (bestolen) van de Vito en de daarin verborgen ‘stash’ (partij cocaïne). Uit onderzoek komt het beeld naar voren dat [slachtoffer] – die dakloos was - de Vito kort daarna van een parkeerterrein (waar de Vito kennelijk na de ‘rip’ was achtergelaten) had weggenomen om te gebruiken als onderkomen.
Door getuigen en de aangevers wordt de schutter omschreven als een lichtgetinte man met een fors postuur, die beschikte over een klein, zwart vuurwapen. Verschillende omwonenden hebben meerdere schoten gehoord. Ook is er door een buurtbewoner gezien dat er twee auto’s, mogelijk een Jeep en een Volvo V40, in hoge snelheid wegreden van de plaats delict, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [naam 1] (zie hieronder) en de camerabeelden, waarop te zien is op welke tijdstippen verschillende voertuigen richting de plaats delict rijden en weer terug komen.
[naam 1] heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd. Hoewel [naam 1] aanvankelijk beknopt heeft verklaard met weinig details, volgde er uiteindelijk een gedetailleerde verklaring, die kortgezegd op het volgende neerkomt. [naam 1] reed met een vriend genaamd [vriend] in de auto, een Zwarte Volkswagen Golf, toen hij bij Groeneveen de Vito zag rijden die eerder was gestolen. [naam 1] wilde de Vito terug en belde ‘nummer 1’ en ‘nummer 2’, terwijl hij de Vito volgde en zijn locatie aan hen doorgaf. Op een gegeven moment laat ‘nummer 1’ weten dat hij de Vito ziet, waarna ‘nummer 1’ de auto parkeert en [naam 1] zijn auto draait. Vervolgens ziet [naam 1] ‘nummer 1’ uitstappen, op een rijdend autootje aflopen en er vervolgens op schieten. ‘Nummer 1’ loopt weg en is een tijdje uit zicht, waarna hij komt aanrennen en bij [naam 1] en [vriend] in de auto gaat zitten. [naam 1] krijgt vervolgens de autosleutels van ‘nummer 1’ en rijdt met de auto van ‘nummer 1’ naar Duivendrecht. Voordat [naam 1] in die auto wegrijdt heeft hij nog een langer telefoongesprek met ‘nummer 2’, die inmiddels ook is aangekomen. In Duivendrecht geeft hij de sleutels terug aan ‘nummer 1’, om vervolgens met ‘nummer 2’, die na het schieten op de plaats delict aankwam in een Jeep, vanuit Duivendrecht naar Diemen te rijden. Nadien is hij nog teruggegaan naar de plaats delict, waarna hij naar zijn moeder is gereden en hij haar erover heeft verteld.
Uit onderzoek naar historische telecomgegevens volgt dat er rond het tijdstip van de schietincidenten meerdere malen contact is geweest tussen telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ) van [naam 1] , een prepaid telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ). Uit de zendmastgegevens die zijn aangestraald, volgt dat de drie telefoonnummers vanuit verschillende locaties richting de plaats delict bewegen en er gezamenlijk weer vandaan gaan, richting Duivendrecht. Het telefoonnummer van [naam 1] en telefoonnummer [telefoonnummer 3] verplaatsen zich vervolgens naar Diemen.
Aangever [benadeelde partij 4] is aan een meervoudige fotoconfrontatie (Foslo) onderworpen, waarbij hij verdachte en één andere persoon heeft aangewezen als de schutter. [benadeelde partij 4] heeft daarbij verklaard dat hij twijfelt tussen die twee personen. De andere persoon die door [benadeelde partij 4] werd aangewezen bleek voorafgaand aan het tenlastegelegde te zijn overleden.
Na vergaring van onder meer bovenstaande onderzoeksresultaten en de inzet van heimelijk geplaatste afluisterappartuur in de woning en auto van verdachte na een ‘actiedag’ op 6 mei 2019, is verdachte op 21 mei 2019 aangehouden. Daarna heeft een doorzoeking van zijn woning ( [adres] ) plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking is correspondentie aangetroffen op naam van verdachte betreffende de huur en stalling van een tweetal containers op een bedrijventerrein aan de [adres] . In deze containers werden alle benodigdheden (versnijdingsmiddel, chemicalieën en instrumentaria) aangetroffen voor een cocaïnewasserij, waaronder persmallen met de afdruk ‘SPA’. In een van de containers werd een geladen revolver aangetroffen, met daarop het DNA van verdachte.
In de woning van verdachte werden onder meer grote contante geldbedragen, een horloge van het merk Audemars Piguet en een Volkswagen Golf (Belgisch kenteken [kenteken] ) in beslag genomen. Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte, dat onder meer uitwijst dat verdachte in de periode tussen januari 2016 en mei 2019 in totaal € 31.827,59 aan salarisstortingen overgemaakt heeft gekregen van twee uitzendbureaus en dat er in totaal € 92.380,- aan contant geld is gestort.
Verdachte ontkent elke vorm van betrokkenheid bij enig strafbaar feit. Kort gezegd heeft hij verklaard dat hij op de avond van 2 mei 2018 thuis was. Ten tijde van het schietincident lag hij te slapen. Verdachte houdt zich niet bezig met (de handel in) verdovende middelen en het geldbedrag en de goederen waar de witwasverdenking op gebaseerd is, hebben allen een legale herkomst.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (het OM) heeft zich - onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de volgende feiten:
  • de moord op [slachtoffer] op 2 mei 2018 (feit 1);
  • de poging tot moord op [benadeelde partij 4] op 2 mei 2018 (feit 2);
  • de dubbele poging tot doodslag op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] op 2 mei 2018 (feit 3);
  • bezit vuurwapen met bijbehorende munitie op 2 mei 2018 (feit 4);
  • bezit vuurwapen met bijbehorende munitie op 21 mei 2019 (feit 5);
  • bezit cocaïne in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 mei 2018, in vereniging gepleegd (feit 6);
  • voorbereidingshandelingen Opiumwet in de periode van 7 april 2018 tot en met 21 mei 2019, in vereniging gepleegd (feit 7); en
  • witwassen (feit 8).
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4
Het OM heeft ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 onder meer aangevoerd dat het prepaid telefoonnummer van ‘NN1/persoon 1’ dat door [naam 1] als eerste werd gebeld ( [telefoonnummer 2] ) aan verdachte kan worden gekoppeld. Ook is er volgens het OM een link tussen verdachte en de Vito, die kennelijk als stashbus werd gebruikt en is geript, nog voordat deze Vito door [slachtoffer] in gebruik is genomen. Verdachte had een helder motief: afrekenen met degene die de Vito had gestolen.
Verdachte voldoet volgens het OM aan het signalement van de schutter en [benadeelde partij 4] heeft hem tijdens een fotoconfrontatie aangewezen als de schutter. Ook huurde verdachte destijds een Volvo V40, een auto die door een buurtbewoner is gezien en ook op de camerabeelden te zien is, bewegend naar de plaats delict toe en er vandaan. De verklaring van [naam 1] over wat er is gebeurd, wordt ondersteund door camerabeelden en telecomgegevens. Verdachte, [naam 1] en [naam 2] (‘nummer 2’) worden hierdoor alledrie op de plaats delict geplaatst rondom het tijdstip van het schietincident, maar het OM wijst verdachte aan als de enige schutter, gelet op het signalement, het korte tijdsbestek tussen de schietmomenten, de identieke omschrijving van het vuurwapen en het vergelijkend munitieonderzoek. Deze conclusie wordt onderschreven door de resultaten (OVC-gesprekken) van de actiedag op 6 mei 2019.
Volgens het OM kan de voorbedachte raad enkel bij feit 1 en feit 2 worden bewezen. De Renault Megane en de Vito hoorden zichtbaar bij elkaar en de inzittenden moesten kennelijk dood, gelet op de handelwijze van verdachte. Er is met tussenpozen meermaals van dichtbij geschoten. Verdachte heeft onderweg naar de plaats delict tijd en gelegenheid gehad om zich te bezinnen, maar hij heeft zijn plan doorgezet. Het OM stelt dat de bewezenverklaring van feiten 1 tot en met 3 maakt dat ook het onder 4 ten laste gelegde bezit van het vuurwapen en de munitie kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Nu de revolver gevuld met patronen in een container is aangetroffen die op naam van verdachte stond en zijn DNA op het wapen zat, is er sprake van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit - alleen - voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 6
De koppeling van verdachte aan de Vito en het gebruik daarvan als stashbus, maakt dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht moet hebben gehad van en over het in de Vito aangetroffen blok cocaïne, te meer nu er in één van de containers die op zijn naam stonden (feit 7) persmallen zijn gevonden met de letters ‘SPA’. Het aangetroffen blok cocaïne in de Vito had immers een indruk met diezelfde letters.
Ten aanzien van feit 7
Verdachte is verantwoordelijk voor het regelen van de containers in Lelystad waarin de benodigdheden voor de cocaïnewasserij werden gestald en voor de betaling daarvan. Uit het dossier blijkt dat dezelfde container waarin op 21 mei 2019 de ‘cocainewasserij’ is aangetroffen op 12 april 2018 van Lelystad naar [adres] te Den Haag wordt verplaatst. De container had ook toen kennelijk al een kwetsbare inhoud, omdat [eigenaar] een voicenote stuurt naar de vervoerder waarin hij zegt dat er “voorzichtig te werk moet worden gegaan”. Op dit adres in Den Haag is een door [eigenaar] gehuurde loods gevestigd, waarvan het OM vermoedt dat hier drugsactiviteiten plaatsvinden. Volgens het OM volgt hieruit dat de container ook in april 2018 al goederen voor een cocaïnewasserij moet hebben bevat. Uit zendmastgegevens volgt dat verdachte deze locatie in april 2018 regelmatig bezoekt en dat hij nauw contact onderhoudt met [naam 1] , die frequent naar [adres] rijdt nadat hij verdachte heeft bezocht. Ook heeft er op 28 april 2018, na de rip van de Vito, een bijeenkomst plaatsgevonden nabij [adres] , waarna [eigenaar] aangifte heeft gedaan van de diefstal van de stashbus die op zijn naam stond. De tenlastegelede periode van de voorbereidingshandelingen vangt daarom in april 2018 aan. Dat verdachte zich samen met anderen bezig houdt met voorbereidingshandelingen die zien op grootschalige drugshandel, blijkt verder uit de stashbus met een verborgen ruimte waar 600 kilo cocaïne in past en het feit dat hij een bestelauto heeft gehuurd, waarbij is gevraagd om een bestelauto met een laadklep die 700 kilo kan tillen. De gehuurde bus werd vervolgens teruggebracht omdat de laadklep van de gehuurde bus geen vaten van 250 kilo kon dragen. Uit een OVC-gesprek van 9 mei 2019 tussen [naam 1] en verdachte blijkt dat ze zich ook op dat moment nog bezig hielden met criminele activiteiten, nu er wordt gesproken over het opzetten van een lijn en het beginnen met een kleine test.
Ten aanzien van feit 8
De bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde witwassen volgt volgens het OM genoegzaam uit het witwasdossier. De combinatie van de aangetroffen contante geldbedragen, het horloge, de auto, de contante stortingen op zijn rekening en de fictieve salarisstortingen, maken dat het niet anders kan dan dat de herkomst van het geld uit een illegale bron afkomstig is. Verdachte heeft geen verifieerbare, aannemelijke verklaring afgelegd voor hetgeen er is aangetroffen. Verdachte genoot geen legaal inkomen, terwijl hij zich op professionele wijze bezig hield met de handel in verdovende middelen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - onder verwijzing naar de overgelegde pleitnota - integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de plaats delict is geweest, laat staan dat verdachte degene is geweest die de schoten heeft gelost. Ter onderbouwing van dit standpunt, heeft de verdediging allereerst de link tussen verdachte en de Vito betwist en aangevoerd dat de poststukken van verdachte in de Vito daar niet door verdachte hoeven te zijn achtergelaten. Niet is gebleken dat verdachte van de Vito gebruik maakte. Ten aanzien van het in de Vito aangetroffen blok cocaïne, kan niet worden bewezen dat er gebruik is gemaakt van de persmal die in één van de containers van verdachte is aangetroffen. Een foto van het aangetroffen blok cocaïne, waarin de letters ‘SPA’ zouden zijn geperst, is niet gemaakt. De Volvo V40 die mogelijk bij de plaats delict zou zijn gezien, hoeft niet de huurauto van verdachte te zijn geweest. Het kan een willekeurig andere grijze Volvo V40 zijn geweest. Als het al de huurauto van verdachte zou zijn geweest, kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte die dan ook bestuurde op dat moment. Hij leende zijn auto immers ook regelmatig uit.
Op basis van de uiteenlopende verklaringen van [naam 1] , kan niet worden geconcludeerd dat verdachte ‘nummer 1’ is. [naam 1] heeft niet geschroomd om onwaarheden te vertellen en deze politieverhoren moeten daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Zijn verklaring dat hij na het schietincident de auto van de schutter heeft teruggebracht naar Duivendrecht en de sleutels heeft overhandigd, wordt ook weersproken door het dossier, nu daaruit volgt dat de telefoon van [naam 1] daar maar heel kort een Cell ID heeft aangestraald. Bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] bovendien uitdrukkelijk en onder ede verklaard dat verdachte niet de schutter was. Daarnaast voldoet verdachte aan geen van de opgegeven signalementen. Het resultaat van de Foslo confrontatie kan niet worden gebezigd voor het bewijs. Er is niet voldaan aan de vereisten waaraan een Foslo confrontatie moet voldoen, onder meer aan artikel 9 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. Ook is er een te oude foto van verdachte gebruikt. De Foslo is evident onbetrouwbaar, nu de geselecteerde personen geen objectieve selectie behelzen, gelet op het feit dat er twee personen uitspringen door hun lichte huidskleur. Dit zijn dan ook precies degenen die door [benadeelde partij 4] worden aangewezen als de schutter. Dat de selectie van foto’s had moeten worden herzien, volgt ook uit de opmerking van testobservator [observator] over de gezichtskenmerken van Surinamers en Afrikanen. Ook de OVC-gesprekken moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verkeerde vertalingen en interpretaties bevatten en van zeer slechte kwaliteit zijn. In het bijzonder klopt de vertaling van sessienummer 33 niet, waartoe de verdediging een uitwerking van dit gesprek door een andere tolk heeft overgelegd. Bovendien is de interpretatie van de OVC-gesprekken die het OM voorstaat niet juist.
Uit het dossier volgt tot slot niet dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en evenmin dat de gebruiker van dat nummer degene is die heeft geschoten. Het zou immers kunnen dat er met meer personen contact is geweest dan uit de historische telecomgegevens blijkt, bijvoorbeeld via een app. Dat het telefoonnummer van ‘nummer 1’ is, staat hiermee niet vast. De zendmastgegevens van dit nummer vormen volgens het OM de link tussen verdachte, zijn woning, de plaats delict en de gebruikte auto, maar deze bewijsconstructie valt om nu dit nummer niet aan verdachte kan worden toegeschreven.
Gelet op het feit dat verdachte niet als schutter kan worden aangemerkt, dient ook vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde vuurwapenbezit te volgen.
Subsidiair - in het geval de rechtbank verdachte wel als de (enige) schutter aanmerkt - moet vrijspraak volgen van het onder 3 ten laste gelegde, nu het schieten in een deurstijl slechts een vernieling oplevert. Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde levensdelicten geldt dat er in elk geval geen sprake is van voorbedachte raad.
Ten aanzien van feit 5
Verdachte had geen wetenschap van het wapen in de container. De verdediging heeft aangevoerd dat het aangetroffen vuurwapen toebehoorde aan [naam 3] , de voormalig huurder van de woning waar verdachte in woonde, die spullen in de berging had achtergelaten. Het DNA van verdachte is mogelijk middels indirecte overdracht op het vuurwapen terecht gekomen doordat het wapen mogelijk in een zweetsok van verdachte was opgeborgen of omdat verdachte heeft gegraaid in de spullen van die voormalig huurder. Nu er geen vingerafdrukken van verdachte op het wapen zijn aangetroffen, blijkt geenszins dat verdachte het vuurwapen op enig moment heeft vastgehad. Al met al is het te mager om tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen te komen, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 6
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het in de Vito aangetroffen blok cocaïne. In de bestelbus zijn geen DNA- of dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen. Er is te weinig om hem als medepleger aan te merken.
Ten aanzien van feit 7
Verdachte kan niet in verband worden gebracht met de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Telefoonnummer [telefoonnummer 2] kan niet aan hem worden toegeschreven. De aanwezigheid van verdachte in de omgeving van [adres] , waar de loods van [eigenaar] is gevestigd, kan verklaard worden door het feit dat verdachte in Den Haag een vriendin heeft. Van belang is dat er geen DNA- of dactyloscopische sporen zijn aangetroffen in de loods en in de containers die wijzen op verdachtes betrokkenheid. Ook in de OVC-gesprekken wordt niet gesproken over het wassen van cocaïne. Dat er op enig moment een bus is gehuurd met een laadklep die een bepaald gewicht moest kunnen dragen, is onvoldoende om te concluderen dat dit werd gedaan teneinde de tonnen met chemicalieën en andere benodigdheden te vervoeren om cocaïne te wassen.
Ten aanzien van feit 8
Verdachte heeft een arbeidsverleden als succesvol ondernemer. In die periode heeft hij gespaard. Het contante geld, het horloge en de auto vertegenwoordigen niet zo’n hoge waarde dat deze onmogelijk met legale middelen kunnen zijn bekostigd, al dan niet voorafgaand aan de door de recherche onderzochte periode.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op basis van de in bijlage 2 genoemde bewijsmiddelen en de volgende overwegingen tot bewezenverklaring van de volgende feiten:
  • doodslag op [slachtoffer] op 2 mei 2018 (feit 1);
  • de poging tot doodslag op [benadeelde partij 4] op 2 mei 2018 (feit 2);
  • de dubbele poging tot doodslag op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] op 2 mei 2018 (feit 3);
  • bezit vuurwapen met bijbehorende munitie op 2 mei 2018 (feit 4);
  • bezit vuurwapen met bijbehorende munitie op 21 mei 2019 (feit 5);
  • bezit cocaïne in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018, in vereniging gepleegd (feit 6);
  • voorbereidingshandelingen Opiumwet in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019, in vereniging gepleegd (feit 7); en
  • witwassen (feit 8).
De rechtbank zal hieronder haar overwegingen uiteenzetten.
3.4.1.
Verklaringen van [naam 1]
Voordat de rechtbank overgaat tot de waardering van het bewijs, zal de rechtbank eerst toelichten waarom zij de verklaringen van [naam 1] in de kern geloofwaardig acht en deze dan ook zal gebruiken als bewijs.
De uitgebreide en gedetailleerde verklaring van [naam 1] van 13 juni 2019 komt naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke punten overeen met de eerdere, op 31 mei 2019 afgelegde verklaring, zij het dat [naam 1] in de eerdere verklaring minder openheid van zaken heeft gegeven. [naam 1] geeft hier een aannemelijke verklaring voor: hij wilde zijn vriend [vriend] in bescherming nemen, omdat [vriend] niets met de gestolen Vito te maken had. De rechtbank acht het begrijpelijk dat verdachte toch openheid van zaken is gaan geven nadat hij met een aantal onderzoeksresultaten werd geconfronteerd. Dat is voor de rechtbank geen reden om de verklaringen van [naam 1] van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank acht het van belang dat de verklaring van [naam 1] (zoals samengevat weergegeven onder 3.1 hiervoor) op essentiële punten door meerdere objectieve bewijsmiddelen wordt ondersteund, zoals de pintransactie van [vriend] op het Annie Romeynplein, de RDW-gegevens van de auto van [vriend] , de historische telecomgegevens die de contactmomenten met twee telefoonnummers bevestigen en de Cell ID gegevens die daarmee gepaard gaan, zowel voorafgaand als na de schietincidenten en de camerabeelden van het bouwterrein nabij de plaats delict en de tijdstippen waarop daar verschillende auto’s te zien zijn.
[naam 1] heeft verklaard dat hij dacht de Vito te zien rijden bij Ganzenhoef. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] en [benadeelde partij 4] daar hebben gepind om 22.52 uur. Uit het dossier volgt verder dat het telefoonnummer van [naam 1] ( [telefoonnummer 1] ) om 22.52 uur contact zoekt met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Daarna wordt er om 22.54 uur gebeld naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Met die twee telefoonnummers is rondom het schietincident meermaals contact. De rechtbank begrijpt de verklaring van [naam 1] aldus dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] toebehoort aan ‘nummer 1’ en het telefoonnummer [telefoonnummer 3] aan ‘nummer 2’. Het telefoonnummer van [naam 1] maakt vanaf 23.00 uur gebruik van een Cell ID die dekking geeft aan de plaats delict. Voor telefoonnummer [telefoonnummer 2] (‘nummer 1’) is dat om 23.01 uur het geval, terwijl dat nummer om 22.56 uur nog een Cell ID in Duivendrecht (Azaleahof) aanstraalde. Telefoonnummer [telefoonnummer 3] (‘nummer 2’) straalde om 23.00 uur een Cell ID op de Rode Kruislaan te Diemen aan en om 23.04 uur een Cell ID die dekking geeft aan de plaats delict. Om 23.05 uur vindt er een relatief lang telefoongesprek van 212 seconden plaats tussen [naam 1] en ‘nummer 2’, terwijl er een zendmast wordt aangestraald die dekking geeft aan de plaats delict. Na het schietincident verplaatsen voornoemde telefoonnummers zich weer van de plaats delict vandaan. Om 23.12 uur maakt het telefoonnummer van ‘nummer 1’ weer gebruik van Cell ID Azaleahof in Duivendrecht, waarna dit telefoonnummer nooit meer gebruikt wordt. Tot slot sluiten ook de camerabeelden vanaf bouwplaats Hilhorst naadloos aan op de door [naam 1] afgelegde verklaring. Op de beelden zijn alle voertuigen waarover [naam 1] heeft verklaard te zien, waarbij de volgorde van het binnenrijden en het eventuele verlaten van de plaats delict in tijd klopt met de door hem omschreven gang van zaken.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 1] blijkt dat hij nadat hij de plaats delict heeft verlaten, Cell ID’s heeft aangestraald in opvolgend Duivendrecht (nabij de woning van verdachte), Diemen en wederom bij de plaats delict. Dit komt overeen met zijn verklaring. Anders dan door de verdediging gesteld, kan uit het feit dat de telefoon van [naam 1] slechts 13 seconden een Cell ID in Duivendrecht heeft aangestraald, niet worden afgeleid dat hij hier ook maar 13 seconden is geweest, nu alleen registraties plaatsvinden bij gebruik van de telefoon. Weliswaar kan uit het overzicht van de registraties worden afgeleid dat [naam 1] niet lang in Duivendrecht is geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat dit gelet op het voorgaande niet uitsluit dat zijn verklaring over het terugbrengen van een auto naar Duivendrecht hierbij kan passen. De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat het scenario dat [naam 1] zelf de schutter zou zijn en hij met zijn verklaring zijn betrokkenheid zou proberen te verhullen, wordt uitgesloten vanwege het uiterlijk van [naam 1] . Uit het dossier blijkt dat [naam 1] ‘ [bijnaam 1] ’ wordt genoemd, een bijnaam die hem toekomt omdat hij een behoorlijk dun/mager postuur heeft. Dit is door verdachte ter terechtzitting beaamd. De bouw van [naam 1] staat haaks op het het signalement dat door de aangevers en getuigen is gegeven, namelijk dat de schutter fors van postuur is.
Tussenconclusie
Met het gebruik van de verklaring van [naam 1] stelt de rechtbank vast dat ‘nummer 1’ op 2 mei 2018 op de Toyotato Aygo (feit 3) heeft geschoten. [naam 1] heeft immers (zie onder 3.1) verklaard dat hij heeft gezien dat ‘nummer 1’ op een rijdend autootje heeft geschoten. Uit het dossier blijkt dat dit de Toyota Aygo uit feit 3 moet zijn geweest.
3.4.2.
Wie zijn ‘nummer 1’ en ‘nummer 2’?
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor onder 3.4.1 al is overwogen, zij ervan uitgaat dat ‘nummer 1’ gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 2] en ‘nummer 2’ van telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Uit de historische telecomgegevens blijkt dat er rondom het schietincident door [naam 1] met twee telefoonnummers gebeld is, en dat met het tweede gebelde nummer een relatief lang telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Dit past bij de verklaring van [naam 1] dat hij met twee personen gebeld heeft en met ‘nummer 2’ een langer belmoment heeft gehad. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het standpunt van de verdediging dat er mogelijk nog contact heeft plaatsgevonden met anderen dan blijkt uit de historische telecomgegevens en dat [naam 1] met ‘nummer 1’ dus iemand anders kan hebben bedoeld dan de gebruiker van voormeld telefoonnummer.
Hoewel [naam 1] geen duidelijkheid heeft willen verschaffen over wie ‘nummer 1’ en ‘nummer 2’ zijn, kan dit op basis van het dossier worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam volgt dat [naam 2] , de stiefzoon van verdachte, ‘nummer 2’ is. Hoewel het telefoonnummer geregistreerd staat op naam van [naam 4] , zijn er verschillende tapgesprekken waarin de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 3] zich [naam 2] noemt en aangeeft te wonen op het adres [adres] , alwaar hij destijds stond ingeschreven. Ook heeft [naam 2] op 13 februari 2019 een voicenote naar [naam 1] gestuurd, waarin hij vraagt of [naam 1] nog het telefoonnummer heeft dat hij gebruikte toen ‘dat’ gebeurde. [naam 2] geeft aan zich niet te kunnen herinneren op welke manier ze met elkaar hadden gebeld. [naam 1] stuurt vervolgens zijn telefoonnummer ( [telefoonnummer 1] ), waarna [naam 2] een schermafbeelding stuurt waarop een overzicht staat afgebeeld van telefoongesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] in de periode tussen 18 april 2018 en 3 mei 2018 waarop te zien is dat zij in de avond van 2 mei 2018 meerdere malen met elkaar hebben gebeld. Dit komt overeen met de historische telecomgegevens, zoals hierboven omschreven. De eigen verklaring van [naam 2] , dat hij dit nummer pas in oktober 2018 in gebruik heeft genomen, klopt dan ook niet.
[naam 1] geeft in zijn verhoor verder aan dat ‘nummer 2’ de bijnaam [bijnaam 2] heeft. De moeder van [naam 1] verklaart in haar verhoor: “de naam [naam 2] zegt me wel iets, ze noemen hem [bijnaam 2] ”.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het dossier volgt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] dat in gebruik is bij ‘nummer 1’, het telefoonnummer van verdachte is. Uit politieonderzoek is gebleken dat dit een prepaid nummer betreft. De woning waar verdachte destijds woonde (In de [adres] ) valt onder de dekking van de zendmast die door dit nummer het meest wordt aangestraald (Cell ID Azaleahof te Duivendrecht). Daarnaast is gebleken dat de historische telecomgegevens van dit nummer voor een groot deel overlappen met de historische telecomgegevens van het Belgische telefoonnummer van verdachte, + [telefoonnummer 4] (hierna: # [telefoonnummer 4] ). Verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoonummer is. De telefoons hebben nooit contact met elkaar en stralen ook niet tegelijk of kort na elkaar Cell ID’s aan die ver uit elkaar liggen. De telefoons reizen vaak ‘met elkaar mee’: zo ook op 8 april 2018, als er zendmasten worden aangestraald in het zuiden van het land, wanneer verdachte vermoedelijk zijn huurauto, een Volvo V40, in België ophaalt. Ook op 12 april 2018 is daar sprake van, parallel aan de scanmomenten en -locaties van de Vito. Op 28 april 2018 gebeurt ditzelfde, maar dan parallel aan de scanmomenten en -locaties van de gehuurde Volvo V40. De rechtbank acht met betrekking tot het nummer [telefoonnummer 2] verder van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij naast zijn Belgische telefoonnummer ook over een prepaidnummer beschikt waarmee hij naar zijn moeder belt. Uit het dossier volgt dat de moeder van verdachte het enige gemeenschappelijke contact van het nummer [telefoonnummer 2] en het Belgische nummer is. De stiefzoon van verdachte, [naam 2] , heeft verklaard dat verdachte altijd twee telefoons bij zich heeft en dat hij deze nooit aan iemand anders uitleent. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het voorgaande buiten redelijke twijfel worden gesteld dat de gebruiker van nummer [telefoonnummer 2] dezelfde persoon is als de gebruiker van het Belgische nummer # [telefoonnummer 4] , te weten verdachte. De kleine discrepanties die bestaan tussen de aangestraalde zendmasten die dicht bij elkaar staan, kan goed worden verklaard door het feit dat het Nederlandse en Belgische nummer een andere provider hebben en verschillende providers van andere zendmasten gebruik kunnen maken. Dit wordt onderschreven door het nagekomen proces-verbaal van bevindingen over de telecomgegevens na het schietincident.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het feit dat op 8 april 2018, de datum waarop de Volvo V40 in België is gehuurd, beide nummers Cell ID’s gebruiken in het zuiden van het land, zou kunnen worden afgeleid dat het nummer [telefoonnummer 2] niet van verdachte is, omdat hij hulp van een derde moet hebben gehad om de Volvo V40 op te halen. Nu verdachte hier ter zitting zelf niets over heeft verklaard om dit verweer te concretiseren, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Concluderend is verdachte de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] en derhalve ‘nummer 1’.
3.4.3.
OVC-gesprekken en het gebeuren op 6 mei 2019
Op 6 mei 2019 heeft een undercoveragent de vrouw van verdachte (en moeder van [naam 2] ), [echtgenote verdachte] , een pakketje overhandigd met daarop een foto van de plaats delict. Tegen haar is daarbij (in het Spaans) gezegd: “Wie met ijzer doodt, gaat ook door ijzer dood. [verdachte] en [naam 2] weten wel wat ik bedoel, want [slachtoffer] is vorig jaar vermoord”. De gesprekken die daarover vervolgens die dag hebben plaatsgevonden tussen onder andere verdachte, zijn vrouw [echtgenote verdachte] en [naam 2] zijn door middel van heimelijk geplaatste afluisterapparatuur in de auto en woning van verdachte opgenomen (Opname Vertrouwelijke Communicatie, OVC-gesprekken).
Dit heeft geleid tot onder meer de volgende uitgewerkte OVC-gesprekken:
Sessienummer 1205:
(…)
12.04
uur - [verdachte] praat tegen zichzelf: “arme jongen, hij is dood.”
12.07
uur - [verdachte] stopt en [naam 2] stapt de auto in.
[verdachte] vraagt aan [naam 2] : Heb je daar geen zak gezien?
[verdachte] : Ze zeiden neem het mee naar [verdachte] en [naam 2] . Hij is vermoord. Maar dat moet van [bijnaam 1] afkomen.
[verdachte] : Godverdomme, dat zo veel mensen het weten.
[verdachte] : Zij heeft erover gedroomd, sinds 3 dagen. Ze zei dat ze gedroomd heeft over wat er een jaar geleden gebeurd is. Ik zei: hou op met die dingen dromen. Die dag zelf was het gebeurd.
[naam 2] : het is een jaar geleden.
[verdachte] : het is een jaar en drie dagen.
[naam 2] : Je weet het uit je hoofd.
(…)
Sessienummer 13:
[naam 5] : ik wist meteen waarover hij het had, want ik heb een foto gezien, begrijp je?
[verdachte] : de enige waar dit vanaf kan komen is [bijnaam 1] . Want hij weet het. [bijnaam 1] heeft het aan zijn moeder verteld.
[…]
[echtgenote verdachte] : Luister [naam 5] , [verdachte] is verschrikkelijk. Ik heb hem al lang geleden gezegd dat hij zich moet controleren, dat impulsieve. Als ik hier was geweest, dan had ik hem niet weg laten gaan.
[naam 5] : toen dat gebeurd is?
[echtgenote verdachte] : ja, toen dat gebeurd is. Maar die man is erg.
[naam 5] : Doe dat niet zelf, maar stuur iemand snap je?
[echtgenote verdachte] : Hij had rustig moeten afwachten… Ze hebben je bestolen, wacht gewoon. Doe je dingen rustig en geef aan hun dat van hun… Begrijp je? Dan zou alles rustiger verlopen zijn. Maar kijk, het heeft die … gekost.
[…]
[verdachte] : [bijnaam 1] was net een kleine jongen toen het gebeurde en vertelde het aan zijn moeder, wat er gebeurd is.
[echtgenote verdachte] : maar het rare is, waarom zeggen ze niet dat [bijnaam 1] daar was?
[verdachte] : juist
[echtgenote verdachte] : alleen jullie twee. [bijnaam 1] was de eerste die daar was, maar hij zei alleen jullie namen: [verdachte] en [naam 2] .
Sessienummer 14:
[echtgenote verdachte] : Zij weten dat jullie daar waren. Dat [bijnaam 1] daar was, dat weten zij niet. [naam 2] is daar gekomen en [bijnaam 1] was daar eerder.
[verdachte] : Ja, hij heeft met hem gesproken.
[echtgenote verdachte] : Daarom.
[naam 2] : Natuurlijk, toen ik daar kwam, was alles al gebeurd. Toen ik daar kwam was [verdachte] alweer weg.
[echtgenote verdachte] : Waarom hebben ze het dan over jullie en zeggen ze niet dat [bijnaam 1] daar was?
[…]
[verdachte] : Het rare is. Een voorbeeld, dat ik ga praten hierover. Ik ga nooit, nooit zeggen dat [verdachte] iemand vermoord heeft, nooit. Dus degene die dat zegt, die weet het precies.
[…]
[naam 2] : Hij is zó direct: “Geef dit aan [naam 2] ”
[echtgenote verdachte] : Ja, omdat niemand je gezien heeft.
[naam 2] : Ik was daar toen, maar dat iemand zegt dat ik iemand heb vermoord.
[echtgenote verdachte] : Ja, niemand heeft gezien. Je was er later. Toen was het al gebeurd.
[naam 2] : Natuurlijk.
[…]
[echtgenote verdachte] : [naam 2] , vergeet niet dat die jongen een jaar dood is en dat de mensen na een jaar weer terugkomen. Na een jaar herleven ze alles weer.
Sessienummer 33:
[verdachte] : voordat ik begon te schieten zijn hun weggegaan en [bijnaam 1] heeft me daar gelaten. Die jongen heeft me in de spiegel gezien. Ik ben gaan rennen en hij is teruggekomen. Hij is met mij naar binnen gegaan. Daarna, toen we de hoek om waren, heb ik de sleutel gegeven. Die jongen is ons achterna gekomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt vanwege de slechte geluidskwaliteit en de fouten die zijn gemaakt in de vertalingen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier is gebleken dat het rechercheteam een werkwijze heeft gehanteerd die discrepanties zo veel mogelijk voorkomt. De vertaalde gesprekken zijn met behulp van daartoe bestemde apparatuur voor geluidsverbetering allemaal door twee tolken uitgeluisterd. Bij cruciale verschillen tussen vertalingen, worden gesprekken voor een derde keer uitgewerkt. De rechtbank is van oordeel dat de politie zorgvuldig te werk is gedaan en dat de werkwijze met de nodige waarborgen is omkleed. Dat er ondanks deze werkwijze (op niet ondergeschikte punten) fouten zijn gemaakt in de vertaling, is de rechtbank niet gebleken. Aan de hand van de stukken in het dossier, en de door de verdediging overgelegde uitwerking van gesprek ‘sessienummer 33’, kan in ieder geval worden vastgesteld dat alle tolken bij dit gesprek het woord ‘tirar’ hebben gehoord. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de in het dossier toegepaste vertaling onjuist is, omdat ‘tirar’ niet alleen ‘schieten’ maar ook ‘bellen’ of ‘gooien’ kan betekenen. De vraag of het gebruikte woord ‘tirar’ moet worden begrepen als ‘schieten’, zoals in de uitwerking van het OVC-gesprek opgenomen, komt aan de orde bij de hierna te bespreken duiding van de gesprekken. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de OVC-gesprekken kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De vraag die vervolgens voorligt is welke duiding aan de gevoerde gesprekken kan worden gegeven. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij niet zonder meer kan aannemen dat de gesprekken gaan over het schietincident, nu verdachte dit stellig ontkent. De rechtbank kan dat alleen doen als de gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. De rechtbank moet in dit geval voorzichtigheid betrachten bij het geven van een interpretatie aan die gesprekken.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn gezin aan het speculeren was van wie het pakketje afkomstig zou kunnen zijn. Er werd gedacht aan ene [naam 6] , met wie verdachte een zakelijk conflict had. Ook werd de naam [bijnaam 1] , de bijnaam van [naam 1] , genoemd. Dat kwam omdat er een voorval was geweest waarbij hij in de auto van verdachte die hij mocht lenen wegreed, terwijl de portemonnee van verdachte nog in de auto lag. Hij probeerde [naam 1] daarover te bellen (‘tirar’), maar die reageerde daar eerst niet op terwijl hij verdachte wel in de autospiegel moet hebben gezien. Dat vond verdachte vreemd gedrag. Daarnaast had verdachte een grote hoeveelheid contant geld in huis en dat had [naam 1] aan zijn moeder verteld.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte in het licht van de overige stukken van het dossier niet aannemelijk. De verklaring van verdachte wordt geenszins ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daar staat tegenover dat de gespreksdeelnemers duidelijk lijken te weten dat verdachte, zijn stiefzoon [naam 2] en [naam 1] alledrie op de plaats delict aanwezig zijn geweest: [naam 2] kwam daar aan toen verdachte al weg was en alles al was gebeurd, zo komt in één van de OVC-gesprekken naar voren. Deze uitspraak komt naadloos overeen met hetgeen [naam 1] heeft verklaard. Datzelfde geldt voor de opmerking over [naam 1] , dat hij het aan zijn moeder zou hebben verteld. Ook dat klopt met zijn eigen verklaring. Ook de verklaring van [naam 1] , dat ‘nummer 1’ hem de sleutels heeft gegeven van zijn auto en hij daarna die auto heeft teruggebracht naar Duivendrecht waar ‘nummer 1’ toen al weer was, past volledig bij de OVC-gesprekken.
Verdachte zegt in één van de gesprekken dat zijn vrouw ( [echtgenote verdachte] ) ‘erover’ droomt sinds drie dagen en dat ‘het’ een jaar en drie dagen geleden is.
De vrouw van verdachte heeft blijkens het dossier in de nacht van het schietincident, terwijl zij op dat moment in de Dominicaanse Republiek verbleef, berichtgeving van AT5 over het schietincident opgezocht.
De vrouw van verdachte benoemt in een OVC-gesprek in 2019 dat verdachte een impulsieve man is. Haar nichtje, [naam 5] / [naam 5] , zegt op haar beurt dat je dan iemand anders moet sturen.
Gelet op deze context, is de rechtbank van oordeel dat de gesprekken niet anders kunnen worden geduid dan dat deze betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten en dat het woord ‘tirar’ in de vertaling van ‘schieten’ moet worden gelezen.
De vrouw van verdachte en haar nichtje hebben bij de rechter-commissaris verklaard over een conflict met [naam 6] , waarover in de OVC-gesprekken zou zijn gesproken. De verdediging heeft erop gewezen dat deze verklaringen moeten worden gebruikt bij de duiding van de OVC-gesprekken. De rechtbank schuift deze verhoren bij de rechter-commissaris terzijde, omdat zij deze – gelet op voorgaande bewijsmiddelen – niet geloofwaardig vindt.
De OVC-gesprekken onderstrepen de eerdere conclusie dat verdachte ‘nummer 1’ is en op 2 mei 2018 heeft geschoten.
De verklaring van [naam 1] bij de rechter-commissaris dat verdachte niet nummer 1 is, terwijl hij zich eerder ten aanzien van die vraag steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, schuift de rechtbank gelet op al het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde.
3.4.4.
Foslo
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de verdediging is betoogd, de uitkomst van de Foslo voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbankt kent daaraan (een beperkte) bewijswaarde toe. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De rechtbank overweegt allereerst dat de meervoudige fotoconfrontatie in zijn geheel aan het procesdossier is toegevoegd, zodat de getoonde selectie van foto’s (en de instructiemededelingen die daaraan voorafgaand zijn getoond) voor de procesdeelnemers inzichtelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de selectie niet op de juiste manier is samengesteld en de confrontatie niet op de juiste manier is verlopen. Hoewel het ‘Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek’ (het Besluit), formeel niet van toepassing is omdat het een fotobewijsconfrontratie en geen confrontatie in persoon betrof (verdachte was nog niet aangehouden als verdachte), kan het Besluit wel analoog kan worden toegepast teneinde de zorgvuldigheid van het onderzoek te toetsen. De rechtbank stelt vast dat de Foslo volgens de daaruit voortvloeiende regels is verlopen. Alle waarborgen zijn in acht genomen. Hoewel er gebruik is gemaakt van een oude foto van verdachte, is het onmiskenbaar dat verdachte dezelfde persoon is. Deze foto wijkt niet wezenlijk af van een recente foto die zich van verdachte in het dossier bevindt. Artikel 9 van het Besluit - dat de raadsman van een verdachte in de gelegenheid stelt om opmerkingen te maken over de selectie voorafgaand aan de confrontatie - kan niet analoog worden toegepast, omdat er nog geen sprake was van een aangehouden verdachte. De rechtbank wijst er in dat kader op dat de selectie is getoond aan twee testobservatoren die daarover voorafgaand opmerkingen hebben gemaakt. De selectie is samengesteld op basis van het signalement dat [benadeelde partij 4] in eerste instantie heeft gegeven. De confrontatieleider die de selectie heeft samengesteld heeft in de toetsing door de testobservatoren geen aanleiding gezien om de selectie te herzien. Testobservator [observator] heeft opgemerkt dat er Afrikanen en Surinamers zijn opgenomen in de selectie en dat zij verschillende gezichtskenmerken hebben. Dat de personen in de selectie mogelijk een verschillende etnische achtergrond hebben, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de selectie niet juist is samengesteld. [benadeelde partij 4] heeft in zijn signalement geen etnische achtergrond genoemd, maar wel de huidskleur beschreven. De gezichtskenmerken van alle opgenomen personen vertonen voldoende gelijkenis met dat van verdachte.
Dat [benadeelde partij 4] twee mogelijke schutters heeft aangewezen, maakt ook niet dat de Foslo niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De andere persoon die door [benadeelde partij 4] is aangewezen is reeds in 2015 overleden. Hij kan de schutter dus onmogelijk zijn geweest. Het verweer van de verdediging dat de herkenning van verdachte door [benadeelde partij 4] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt wordt dan ook verworpen. De beperkte bewijswaarde die de rechtbank aan de herkenning toekent, ziet op het feit dat [benadeelde partij 4] twijfelt tussen twee personen. De bewijswaarde van een Foslo is groter als er zonder twijfel één persoon wordt aangewezen, maar dit brengt niet met zich dat er in het geheel geen bewijswaarde aan de uitkomst van de Foslo kan worden toegekend.
3.4.5.
Is er sprake van 1 schutter op de avond van 2 mei 2018?
Uit het dossier volgt dat het zeer waarschijnlijk is dat alle schoten met hetzelfde wapen zijn gelost. De verklaringen van [naam 1] en [benadeelde partij 4] ondersteunen dat. [naam 1] heeft verklaard dat er op de Aygo wordt geschoten, waarna ‘nummer 1’ - dus verdachte - de hoek omgaat. [benadeelde partij 4] heeft verklaard dat hij de schutter de hoek om zag komen met een wapen in zijn hand, dat hij op hem heeft geschoten en daarna op de Vito. Gelet op de verklaringen van [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 4] (alle drie verklaren zij over een zwart wapen) en [naam 1] , de Fosloconfrontatie, alsmede het korte tijdsbestek tussen de schietincidenten en de uitkomst van het vergelijkend munitieonderzoek zoals onder rubriek 3.1 uiteengezet, komt de rechtbank tot de conclusie dat er één schutter is geweest - namelijk verdachte. Verdachte heeft eerst het vuur geopend op de Toyota Aygo in de Krombekstraat, vervolgens is hij afgeslagen richting de Krootstraat en heeft hij eerst [benadeelde partij 4] en daarna [slachtoffer] beschoten.
Nu verdachte door de rechtbank wordt aangemerkt als de schutter van de feiten 1, 2 en 3, kan vanzelfsprekend het onder 4 ten laste gelegde bezit van het vuurwapen en de munitie worden bewezen.
3.4.6.
Kwalificatie: moord of doodslag?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte bij de feiten 1 tot en met 3 al dan niet gehandeld heeft met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het OM heeft (met betrekking tot feit 1 en 2) gerequireerd tot moord en poging tot moord omdat er – ook al was sprake van een hele korte tijd tussen de melding dat de Vito was gezien en het schieten – ruimte is geweest voor verdachte om zich te beraden.
De rechtbank is van oordeel dat bij alledrie de ten laste gelegde feiten geen sprake is van voorbedachte raad. Er was geen sprake van een vooropgezet plan van verdachte, daar is in elk geval niet van gebleken.
Zodra verdachte omstreeks 22.52 uur ter ore kwam dat [naam 1] de Vito had zien rijden is verdachte van huis gegaan en iets na 23.00 uur hebben de schietincidenten plaatsgevonden.
Alle handelingen hebben in een zeer kort tijdsbestek plaatsgevonden, waarbij verdachte feitelijk nauwelijks tijd heeft gehad om zich te beraden op een plan. Ruimte voor bezinning was er ook nauwelijks tussen de verschillende schietmomenten, nu verdachte in één beweging is doorgelopen van de Krombekstraat naar de Krootstraat. De rechtbank acht de tijd tussen vertrek van huis en het schieten zodanig kort, dat zonder andere omstandigheden dit onvoldoende is om te komen tot het bewijs van voorbedachte raad.
Of er op dat moment sprake is geweest van een hevige gemoedsopwelling, hevige wraakgevoelens, is onvoldoende komen vast te staan. Maar ook die omstandigheid - dat er geen hevige gemoedsbeweging was - is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat er dan dus sprake was van voorbedachte raad. Daarbij komt nog dat de rechtbank ook contra-indicaties voor voorbedachte raad ziet, zoals het OVC-gesprek waarin het impulsieve handelen van verdachte wordt besproken. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zowel bij [slachtoffer] als bij [benadeelde partij 4] vol opzet heeft gehad op de dood, gelet op het feit dat verdachte van zeer dichtbij op hen heeft geschoten. Bij [benadeelde partij 4] is verdachte kort na het lossen van het eerste schot in het been zelfs teruggelopen om nog een schot in de borst te lossen. Deze handelingen kunnen enkel en alleen zijn verricht met het doel om [benadeelde partij 4] en [slachtoffer] van het leven te beroven. Ten aanzien van het schieten op de Toyota Aygo is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de inzittenden [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] . Door van achter te schieten op een wegrijdende auto, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de auto zouden kunnen worden geraakt door een kogel en daardoor zouden kunnen overlijden.
Feit 5
Gelet op de omstandigheid dat het (niet bij het schietincident gebruikte) vuurwapen met daarop DNA van verdachte is aangetroffen in een container die door hem werd gehuurd en waarin zijn huisraad was opgeslagen, acht de rechtbank het bezit van dat vuurwapen bewezen. De aanwezigheid van DNA in samenhang met de ligging van het wapen toont volgens de rechtbank aan dat verdachte het vuurwapen bewust aanwezig had. De rechtbank acht het onaannemelijk dat het DNA van verdachte via een zweetsok middels secundaire overdracht op het wapen terecht is gekomen. Het is ook onaannemelijk dat het DNA van verdachte op het vuurwapen terecht is gekomen doordat verdachte enkel in de vuilniszak zou hebben gegraaid, nu het DNA is aangetroffen op de loop en alleen de kolf uit de sok stak.
Feit 6
Uit het dossier volgt dat verdachte mede gebruik maakte van de Vito waarin de cocaïne is aangetroffen, gelet op de poststukken van verdachte die in de laadruimte zijn aangetroffen. Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting ook verklaard dat hij wel eens in de Vito heeft gezeten. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van [naam 1] dat hij, ‘nummer 1’ en ‘nummer 2’ de Vito terug wilden, blijkt dat de (overgebleven) lading - het blok cocaïne dat werd aangetroffen in de verborgen ruimte - aan hen toebehoorde. Verdachte wist ervan en hij kon er tezamen en in vereniging met anderen ook over beschikken. Het bezit van de cocaïne acht de rechtbank dan ook bewezen.
De rechtbank zal de startdatum van de te bewijzen periode vaststellen op 16 april 2018, omdat [naam 1] vanaf die datum nagenoeg dagelijks gebruik maakte van de Vito, gelet op de historische telefoongegevens die overeenkomen met de locaties en tijdstippen waarop de Vito is gescand. De periode eindigt op 28 april 2018, nadat de Vito is gestolen. Verdachte, [naam 1] en [eigenaar] komen blijkens het dossier die avond met elkaar bijeen in Diemen om afspraken te maken over wat ze te doen staat.
Feit 7
Uit het dossier volgt genoegzaam dat verdachte op 21 mei 2019 alle benodigdheden voorhanden heeft gehad voor het op grote schaal terugwinnen van cocaïne uit dragermateriaal. De rechtbank acht de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen dan ook bewezen. Verdachte beschikte naast de benodigde chemicalieën ethylcetaat, hexaan en zoutzuur ook over onder meer vaten, jerrycans, emmers, een etiketteermachine, een hydraulische pers en persmallen. Dat deze goederen daar ook daadwerkelijk voor zijn gebruikt, blijkt uit de lage concentraties cocaïne die in diverse vaten werden gemeten en uit de persmallen met ‘SPA’-logo die eerder zijn gebruikt. De meeste goederen lagen in de eigen, gestapelde container van verdachte (in de tenlastelegging als ‘container 2’ omschreven). De inhoud van deze container is door de politie bestempeld als ‘volledige cocaïnewasserij’. In de gehuurde container waarin de huisraad van verdachte was opgeslagen (container 1), zijn de vacüummachine, het versnijdingsmiddel en de etiketteermachine gevonden. Met betrekking tot die laatstgenoemde goederen heeft verdachte verklaard dat het deels gaat om goederen van de voormalig huurder van zijn woning die hij in vuilniszakken (ongeopend) heeft opgeslagen tezamen met zijn eigen spullen. Ook kan het zijn dat anderen daar spullen hebben gestald. De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk, gelet op de plek waar onder andere de vacuümmachine en de etiketteermachine werden aangetroffen (weggestopt in een kast achterin de container) en bovendien gelet op de samenhang met de inhoud van de andere door verdachte gestalde container. De verklaring van verdachte hieromtrent wordt terzijde geschoven.
Naast bovengenoemde bevindingen, voert verdachte ook gesprekken die wijzen op de handel in verdovende middelen, zo blijkt uit het OVC-gesprek van 7 mei 2019, opgenomen in de Volkswagen Golf van verdachte (sessienummer 1238). Verdachte spreekt met [naam 1] over een ‘job’ die hij voor hem heeft. De klus heeft betrekking op een ‘lijn’ uit Santo (de rechtbank begrijpt: Santa Domingo, Dominicaanse Republiek). [naam 1] zou ‘het’ moeten aanpakken van de jongen als het vlieguig in Brussel komt. Verdachte komt dan ook. Als de kleine test slaagt, gaan ze knallen.
De rechtbank zal de startdatum van de te bewijzen periode vaststellen op 16 april 2018. Vanaf dat moment rijdt [naam 1] zoals hiervoor onder feit 6 overwogen vrijwel dagelijks met de Vito naar [adres] in Den Haag. Gelet op hetgeen al onder feit 6 is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte vanaf dat moment ook over de Vito beschikte.
Hoewel er een link is tussen verdachte en de container die op 12 april 2018 van Lelystad naar [adres] te Den Haag is vervoerd en er een sterk vermoeden is dat verdachte zich ook toen al bezig hield met voorbereidingshandelingen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld wat de inhoud van de container op dat moment is geweest. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte op dat moment al de benodigdheden voor een cocaïnewasserij voorhanden heeft gehad. Voor de bewezenverklaring is dat slechts van beperkt belang, omdat de periode aanvangt bij het voorhanden hebben van de eveneens in het kader van de voorbereidingshandelingen ten laste gelegde Vito.
Feit 8
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen, moet uit de vastgestelde omstandigheden blijken dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen waaruit blijkt dat met betrekking tot het horloge, de auto en het contante geld sprake is van een witwasvermoeden. Van enig recent legaal inkomen is immers niet gebleken, het contante geld bestond onder meer uit coupures van € 500,- (waarvan algemeen bekend is dat in het criminele circuit van dergelijke coupures veel gebruik wordt gemaakt, terwijl deze coupures in het algemeen betalingsverkeer amper worden gebruikt) en bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen van grootschalige drugshandel. Het is aan verdachte om dit witwasvermoeden te weerleggen aan de hand van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft het witwasvermoeden naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen weerleggen. Verdachte is in een zeer laat stadium - te weten op zitting - met een verklaring gekomen ter onderbouwing van de aangetroffen geldbedragen en goederen, terwijl verdachte eerder in de gelegenheid is geweest om een verklaring af te leggen. Verdachte zou het horloge al heel lang in bezit hebben en de contante geldbedragen bij elkaar hebben gespaard in de jaren dat hij zijn eigen succesvolle onderneming [bedrijf] runde. Ook de Volkswagen Golf is van spaargeld uit die tijd gekocht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij inkomsten geniet uit een eigen onderneming in Santa Domingo (Dominicaanse Republiek), een privéschool genaamd [privéschool] . Dit bedrijf zou hij samen met zijn vrouw hebben opgezet. Lesgeld zou cash worden betaald, door iemand meegenomen worden naar Nederland waarna het vervolgens door verdachte wordt gestort op zijn rekening. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Verdachte heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn inkomsten en spaarsaldi uit de periode voorafgaand aan het financieel onderzoek blijken. Ook heeft verdachte geen aankoopbewijzen overgelegd van het horloge en de auto. Verdachte heeft daarnaast ook geen namen willen noemen van de personen die het geïnde lesgeld van de Dominicaanse Republiek naar Nederland brengen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de goederen en het contante geld niet heeft kunnen financieren van de inkomsten die verdachte in de jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde heeft genoten. Mede gelet op de bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen van grootschalige drugshandel, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geld en de goederen een illegale herkomst hebben. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de contante geldbedragen, het Audemars Piguet horloge en de Volkswagen Golf.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 2 mei 2018 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op die [slachtoffer] ;
2.
op 2 mei 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op die [benadeelde partij 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 2 mei 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op de door die [benadeelde partij 6] bestuurde auto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 2 mei 2018 te Amsterdam,
  • een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen en
  • munitie van categorie III, te weten vier, patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel, voorhanden heeft gehad;
5.
op 21 mei 2019 te Lelystad
  • een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Amadeo Rossi, type 88, kaliber.38 special en
  • munitie van categorie III te weten vijf patronen, kaliber.38 special, S&B, model loden projectiel, voorhanden heeft gehad;
6.
in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervoeren van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen:
- telkens voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en diens mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers heeft hij, verdachte met zijn mededaders telkens, al dan niet via anderen, in voornoemde pleegperiode contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met andere personen in Nederland inzake de productie en vervoer van harddrugs en inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en materialen, en grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder:
- twee containers aan de [adres] te Lelystad en
(Container 1)
  • twee zakken met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en
  • een vacuümmachine en
  • een etiketteermachine en
  • een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en
(Container 2)
  • een steekwagen en
  • een opengesneden 5 liter jerrycan en
  • vier 200 liter dopvaten, gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en
  • een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en
  • achtenzeventig 20 liter jerrycans en
  • meerdere houten zeven en droogrekken en
  • een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en drie 75 liter emmers en een metalen plaat met een slang en een luchtslang en
  • drie 300 liter containers met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en een tas met daarin glaswerk (waaronder maatcilinders, tape en een weegschaal) en een tas met daarin een rol krimpfolie en acht emmers en
  • een magnetron en een zak met opschrift "Soda Polska 20 kg" en een 20 liter jerrycan en
  • twee 300 liter containers met daarin onder andere drie deksels, vuile lakens en een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan, stokken en een stampertje en
  • twee koolstoffilters en
  • een 200 liter klemdekselvat en
  • een 200 liter vat met daarin onder meer emmers, een maatbeker en een trechter en
  • een 200 liter vat met daarin onder meer drie drukhouders van gasflessen en maatbekers en zeefbakjes en een 20 liter jerrycan met filterdoek en een slang en
  • 200 liter vaten en
  • 200 liter dopvaten en
  • twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinde een verwarmingsspiraal en
  • een RVS ketel en
  • een droogkast en
  • een isolatiekast met onder meer afzuigslangen en magnetrons en
  • een afzuigkast en
  • vijf 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en een ventilator, sealzakken en zeef en zeventien zakken zilver fijn soda en
  • persmallen met daarin de indruk SPA en
  • vaten en zakken met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat, kaliumpermanganaat, methanol en zoutzuur en
  • stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
  • een lijst met daarop onder meer vermeld 600 liter hexaan, 300 liter MEK, 1500 liter ethylacetaat en 250 kilo calcium chloride en
  • een auto (Mercedes Vito) voorzien van een verborgen ruimte
waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten;
8.
in de periode van 1 april 2018 tot en met 21 mei 2019 te Amsterdam,
  • een Volkswagen Golf, ter waarde van 7200 euro en
  • een Audemars Piguet horloge, ter waarde van 5000 euro, en
  • een geldbedrag van in totaal 8300
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 (dertig) jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om - in het geval zij tot een veroordeling komt - rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een levenslange of zeer langdurige gevangenisstraf zal, gelet op de leeftijd van verdachte, worden ervaren als uitzichtloze detentie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, drie pogingen tot doodslag, het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie, het aanwezig hebben van cocaïne, voorbereidingshandelingen die zien op de grootschalige handel in verdovende middelen en witwassen. Verdachte is hierbij zeer berekenend te werk gegaan en heeft puur gehandeld in het kader van zelfverrijking. Het feitencomplex in zijn geheel wijst erop dat verdachte zich in georganiseerd verband bezig houdt met de grootschalige handel in verdovende middelen.
De levensdelicten houden verband met de Vito, die een aantal dagen voorafgaand aan het schietincident als gestolen is opgegeven. In de desbetreffende bus bevond zich voorafgaand aan de diefstal vermoedelijk een grote partij cocaïne. Zodra verdachte ter ore kwam waar [naam 1] de Vito zag rijden, is hij direct op pad gegaan en heeft hij de bestuurder van de Vito, [slachtoffer] , doodgeschoten. Voordat hij de Vito bereikte en [slachtoffer] doodschoot, heeft hij ook de vriend van [slachtoffer] beschoten, de bestuurder van de Renault Megane die voor de Vito geparkeerd stond. [benadeelde partij 4] , die nietsvermoedend in zijn auto op een vriend wachtte, heeft de schietpartij gelukkig overleefd. Wel heeft hij zware verwondingen opgelopen aan zijn borst en been. Voordat verdachte het vuur opende op [benadeelde partij 4] en [slachtoffer] , heeft verdachte meermaals geschoten op een Toyota Aygo die om de hoek van de Krootstraat op de Krombekstraat wegreed, met daarin [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 5] . Zij wisten weg te komen van de plaats delict, waar alleen hun auto werd geraakt.
Het handelen van verdachte heeft onherstelbaar leed veroorzaakt bij de slachtoffers en nabestaanden. De nabestaanden van [slachtoffer] ervaren veel onbegrip. De moeder van [slachtoffer] geeft aan dat zij het leven als moeilijk ervaart sinds haar jongste kind van haar is afgenomen. De zussen van [slachtoffer] schrijven dat het onverteerbaar is dat hun negentienjarige broertje op zo’n wrede manier uit het leven is gerukt en dat hun leven instortte toen het nieuws hen bereikte.
[benadeelde partij 4] leeft nog steeds in angst en kan zijn werk als chefkok niet meer uitoefenen omdat hij blijvend letsel heeft aan zijn been. Het kwelt hem dat hij hierdoor niet zo goed voor zijn familie kan zorgen als hij zou willen. Het valt hem bovenal zwaar dat hij voortaan zonder zijn goede vriend [slachtoffer] verder moet leven. Soms wenst hij dat niet zijn vriend, maar hij zelf het leven had gelaten.
[benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 5] wisten gelukkig weg te komen van de plaats delict, maar ook op hen heeft het feit dat zij uit het niets zijn beschoten een onuitwisbare indruk achter gelaten. [benadeelde partij 5] kampt met PTSS en slaapproblemen. Ze ervaart geen levensvreugde meer en heeft haar relatie met [benadeelde partij 6] door de impact van het schietincident verbroken. [benadeelde partij 6] moest stoppen met zijn opleiding en is zijn baan kwijtgeraakt. Hoewel de huisarts traumatherapie adviseert, staat [benadeelde partij 6] daar door zijn overheersende angsten nog niet voor open.
Naast de verwoestende impact die de schietpartij op de slachtoffers en de nabestaanden heeft gehad, is het ook voor de buurtbewoners in de woonwijk een zeer verontrustende ervaring geweest. In zijn algemeenheid roepen schietpartijen gevoelens van angst en onveiligheid op in de samenleving.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie, het aanwezig hebben van ongeveer 1 kilo cocaïne, het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van handel in verdovende middelen (cocaïne) en aan witwassen. Harddrugs, waaronder cocaïne, vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Met de handel daarin wordt veel crimineel geld verdiend en het gaat vaak gepaard met zeer ernstige, gewelddadige criminaliteit. Dat is in deze zaak weer gebleken: alle indicaties die wijzen op een ondermijnende en ontwrichtende invloed op de maatschappij komen in deze zaak terug. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt daarmee aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 september 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet in aanraking is gekomen met politie en justitie met betrekking tot relevante strafbare feiten. Over de persoon van verdachte is verder weinig bekend geworden. Verdachte heeft een verleden als ondernemer en had voorafgaand aan detentie geen vaste baan. Verdachte leidt naar eigen zeggen een simpel bestaan met weinig sociale contacten, voornamelijk in Nederland, samen met zijn vriendin en kinderen. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan persoonlijkheidsonderzoek. Omdat er geen aanwijzingen waren voor psychiatrische problematiek, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten observeren.
Verdachte heeft elke vorm van betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten ontkend. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er precies is gebeurd en over zijn motieven. Er zijn volstrekt onschuldige personen slachtoffer geworden van de daden van verdachte. Ongevraagd zijn zij meegesleurd in de duistere wereld van criminaliteit die gepaard gaat met de handel in harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat enkel de maximaal toegestane straf voor het bewezenverklaarde volstaat. Nu de rechtbank niet tot bewezenverklaring komt van (poging tot) moord, zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van wat het Openbaar Ministerie heeft gevorderd. Alles overwegend, komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1.
Personenauto (kenteken)
Volkswagen Golf, zwart
5656628
2.
Horloge
Audemars Piguet
5654440
3.
Horloge
Rolex (imitatie)
5754430
4.
Revolver
Amadeo Rossi
5754159
5.
Geld Euro
€ 5.500,- (
11 x € 500,- biljet)
5753951
6.
Geld Euro
€ 2.800,- (
56 x € 50,- biljet)
5753964
8.
Zaktelefoon (encrypted)
BQ Aquaris X
5753888
9.
Fust
Blikje
5567838
10.
Fust
Blikje
5567841
11.
Fust
Blikje
5567842
12.
Fust
Blikje
5567845
13.
Fust
Fles
5567847
14.
Beker
Kartonnen beker
5567850
15.
Huls
5567692
16.
Munitie
Kogelpunt
5567843
17.
Munitie
Projectiel
5568799
18.
Handschoen
5567697
19.
Sok
5754283
20.
Vuilniszak
5756397
21.
Weegschaal
5756398
22.
Plakband
5756400
23.
Beker (
2 stuks)
5756402
24.
Cilinder (
2 stuks)
5756405
25.
Zak
Zeeman
5756407
26.
Zak
Inhoud diverse goederen
5756454
27.
Gloeilamp
5756467
28.
Zaktelefoon
HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer)
5567687
29.
Huls
5567693
30.
Huls
5567694
31.
Munitie
Kogelpunt
5567696
32.
USB-stick
Memorykaart beelden apotheek
5570163
33.
Huls
9 mm br.c
5567860
34.
Munitie
Kogelpunt uit slachtoffer
5614906
35.
Zaktelefoon
iPhone, wit
5753896
36.
Zaktelefoon
Samsung, blauw
5753943
37.
Zaktelefoon (encrypted)
Samsung
5753949
38.
Zaktelefoon
Samsung, zilver
5753967
39.
Patroon
5754267
40.
Vuilniszak
5754289
41.
Container
5754412
42.
Broodzaag
5756455
43.
Schrijfgerei
Stift, permanent marker
5756395
44.
Folie
Huishoudfolie
5756406
45.
Tas
Plastic tas Jumbo
5756409
46.
Tas (
2 stuks)
Handvatten tas Action
4756425
47.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756426
48.
Maatbeker
5756429
49.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756430
50.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756431
51.
Tape
5756432
52.
Kassabon
5756433
53.
Handschoen
Afwashandschoen, geel
5756438
54.
Mal SPA (
2 stuks)
Plastic mallen SPA, groen
5756441
55.
Vuilniszak
5756442
56.
Weegschaal
5756443
57.
Tape
Dubbelzijdig
5756446
58.
Zak
Rood/wit
5756448
59.
Tape (
6 stuks)
Bruin
5756451
60.
Tape (
2 stuks)
1 rol tape, 1 rol folie
5756452
61.
Label
Labels van vaten
5756461
62.
Label
Labels van vaten
5756464
8.1.
Teruggave aan verdachte
De onder 3, 35, 36 en 38 genummerde items behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven, nu het belang van de strafvordering zich daar niet tegen verzet.
8.2.
Bewaren ten behoeve van rechthebbende
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder 28 en 32 genummerde items.
8.3.
Verbeurdverklaring
De onder 1, 2, 5 en 6 genoemde voorwerpen en geldbedragen behoren aan verdachte toe. Nu dit voorwerpen en goederen betreffen tot welk het onder 8 bewezenverklaarde feit is begaan, zullen deze goederen en geldbedragen verbeurd worden verklaard.
8.4.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de onder 4, 8 tot en met 27, 29 tot en met 31, 33, 34, 37 en 39 tot en met 62 genummerde voorwerpen het onder 5 en 7 bewezen geachte begaan, danwel dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 7.432,35 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is - na wijziging op zitting - als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Uitvaartkosten
€ 6.490,21
Kosten omboeking vliegticket
€ 190,00
Vliegtickets € 393,48 en € 358,66
€ 752,14
Totaal materiële schade
€ 7.432,35
Totale schade
€ 7.432,35
Gevorderde proceskosten
Reiskosten zittingsdagen 9 juli 2020 en 6 oktober 2020 (€ 2,39 per enkele reis)
€ 9,56
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht ter onderbouwing van haar vordering en de vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. E.J. Overwater, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft ter terechtzitting, anders dan in de schriftelijke vordering, verzocht om integrale toewijzing van de vordering, derhalve zonder vermindering van het bedrag dat reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is uitgekeerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, nu deze voldoende is onderbouwd. Hoewel er geen verklaring van de huisarts is overgelegd die onderschrijft waarom benadeelde van september 2019 tot januari 2020 in Suriname moest zijn, is voldoende duidelijk geworden dat dit als gevolg van het schietincident voor haar welzijn nodig was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij vraagtekens zet bij het rechtstreeks verband tussen de kosten voor de vliegtickets in september 2019 en januari 2020 en het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu zij de moeder is van het overleden slachtoffer [slachtoffer] . Als nabestaande heeft zij op grond van artikel 6:108 BW recht op vergoeding van de schade. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de uitvaartkosten
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor de uitvaart op grond van artikel 6:108 lid 2 BW toewijzen. De kosten zijn in alle redelijkheid gemaakt en voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de kosten voor de vliegtickets
De rechtbank zal de gevorderde kosten die zien op het omboeken van het vliegticket toewijzen, nu deze kosten rechtstreeks verband houden met de uitvaart van [slachtoffer] . Mevrouw [benadeelde partij 1] verbleef ten tijde van het overlijden van haar zoon in Suriname en moest voor de uitvaart eerder terugkomen naar Nederland.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van de kosten voor de vliegtickets in september 2019 en januari 2020. Zonder af te doen aan de zeer verdrietige ervaring van benadeelde door het plotselinge verlies van haar zoon, is middels de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat, voor zover er voor dit deel van de vordering al een grondslag zou zijn, deze kosten rechtstreeks verband houden met het onder 1 bewezenverklaarde feit. Hoewel het invoelbaar is dat benadeelde graag in haar thuisland wilde zijn, is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat er als gevolg van het bewezenverklaarde een diagnose is gesteld waardoor benadeelde de reis naar Suriname moest maken.
Schadefonds
De rechtbank zal het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag niet in mindering brengen op het door verdachte te vergoeden bedrag aan schadevergoeding. Het bedrag dat aan benadeelde is uitgekeerd, is door het Schadefonds Geweldsmisdrijven bij wijze van voorschot vergoed. Dit betekent niet dat verdachte dit niet langer hoeft te vergoeden, maar dat het reeds uitgekeerde bedrag door benadeelde aan het Schadefonds zal moeten worden terugbetaald.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 6.680,21, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. De wettelijke rente loopt vanaf 10 mei 2018 voor een bedrag van € 190,- en vanaf 19 mei 2018 voor een bedrag van € 6.490,21, tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 9,56, bestaande uit reiskosten. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.218,45* aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is - na wijziging op zitting - als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Vliegticket
€ 1.097,05
Visum + reisverzekering
€ 121,40
Totaal materiële schade
€ 1.218,45*
Totale schade
€ 1.218,45*
Gevorderde proceskosten
Reiskosten zittingsdagen 23 januari 2020, 9 juli 2020, 6 oktober 2020, 30 1 december 2020 en 3 december 2020 (€ 2,39 per enkele reis)
€ 23,90
*
Het totaalbedrag aan schade op het schadeformulier (€1.216,45) betreft een foutieve optelling. Het opgegeven bedrag is in bovenstaand schema gecorrigeerd.
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht ter onderbouwing van haar vordering en de vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. E.J. Overwater, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft verzocht om integrale toewijzing van de vordering, verminderd met €1.218,45, nu dit bedrag reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is uitgekeerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, nu deze voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu zij de de zus is van het overleden slachtoffer [slachtoffer] . Als nabestaande heeft zij op grond van artikel 6:108 BW recht op vergoeding van de schade. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de kosten voor het vliegticket, het visum en de reisverzekering
De rechtbank zal de gevorderde kosten die zien op het boeken van vliegticket, het visum en de reisverzekering toewijzen, nu deze kosten rechtstreeks verband houden met de uitvaart van [slachtoffer] . Mevrouw [benadeelde partij 2] verbleef ten tijde van het overlijden van haar broer in Suriname en moest voor de uitvaart terugkomen naar Nederland. De schade is voldoende onderbouwd aan de hand van de overgelegde stukken.
Schadefonds
De rechtbank zal het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag niet in mindering brengen op het door verdachte te vergoeden bedrag aan schadevergoeding. Het bedrag dat aan benadeelde is uitgekeerd, is door het Schadefonds Geweldsmisdrijven bij wijze van voorschot vergoed. Dit betekent niet dat verdachte dit niet langer hoeft te vergoeden, maar dat het reeds uitgekeerde bedrag door benadeelde aan het Schadefonds zal moeten worden terugbetaald.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.218,45, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2018.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 23,90, bestaande uit reiskosten. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 1.000,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Uitvaartkosten
€ 1.000,00
Totaal materiële schade
€ 1.000,00
Totale schade
€ 1.000,00
Gevorderde proceskosten
Reiskosten zittingsdag 1 december 2020 (€ 5,20 per enkele reis)
€ 10,40
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht ter onderbouwing van haar vordering en de vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. E.J. Overwater, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft verzocht om integrale toewijzing van de vordering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, nu deze voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu zij de zus is van het overleden slachtoffer [slachtoffer] . Als nabestaande heeft zij op grond van artikel 6:108 BW recht op vergoeding van de schade. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de uitvaartkosten
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor de uitvaart op grond van artikel 6:108 lid 2 BW toewijzen, nu uit de overgelegde bankafschrift volgt dat zij € 1.000,- heeft betaald aan Stijl Uitvaartplaanners. De kosten zijn in alle redelijkheid gemaakt en voldoende onderbouwd.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.000,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2018.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 10,40, bestaande uit reiskosten. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.4.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 200,00 aan vergoeding van materiële schade en € 21.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Vernielde kledingstukken en schoenen
€ 200,00
Totaal materiële schade:
€ 200,00
Immateriële schade:
PTSS, blijvende littekens
€ 21.000,00
Totaal immateriële schade:
€ 21.000,00
Totale schade:
€ 21.200,00
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht ter onderbouwing van haar vordering en de vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. N.C.E.C. Luns, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft verzocht om integrale toewijzing van de vordering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen. Het OM acht het gevorderde bedrag ter vergoeding van de immateriële schade redelijk. De vordering is voldoende onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen, gelet op vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu hij die avond is beschoten. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de vernielde kleding en schoenen
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade bestaande uit een schatting van de kosten van de vernielde kleding en schoenen voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met het onder 2 bewezen verklaarde feit, dat deze aan verdachte als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. Hoewel de schadepost niet met aankoopbonnen is onderbouwd, komt het opgegeven bedrag de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor. De rechtbank acht dit deel van de vordering voor toewijzing vatbaar en begroot de schade op € 200,00.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding, nu hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft de benadeelde partij psychisch letsel opgelopen. Benadeelde kampt met PTSS en zal zijn levenlang ontsierende littekens met zich meedragen die hem confronteren met hetgeen hem is overkomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 21.000,00, conform het verzochte bedrag.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van in totaal € 21.200,00, bestaande uit € 200,00 aan materiële schade en € 21.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 6.400,00 aan vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Gederfde inkomsten (4 x € 1.600,-)
€ 6.400,00
Totaal materiële schade:
€ 6.400,00
Immateriële schade:
PTSS, depressie stoornis
€ 12.500,00
Totaal immateriële schade:
€ 12.500,00
Totale schade:
€ 18.900,00
De benadeelde partij heeft een behandelplan ingebracht ter onderbouwing van haar vordering en de vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. N.C.E.C. Luns, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft de rechtbank verzocht om integrale toewijzing van de vordering. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gederfde inkomsten, nu deze op dit moment nog niet zijn onderbouwd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, met uitzondering van de post ten aanzien van de gederfde inkomsten, nu deze post in zijn geheel niet is onderbouwd. Het OM heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Het OM acht het gevorderde bedrag ter vergoeding van de immateriële schade redelijk en voor toewijzing vatbaar, nu de benadeelde gediagnostiseerd is met PTSS en depressie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen tot een maximum van € 10.000,-, gelet op het feit dat benadeelde niet door de kogels is geraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu zij die avond is beschoten. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in gevorderde kosten die zien op de gederfde inkomsten, nu deze schadepost niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van haar vodering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Hoewel de benadeelde partij geen fysiek letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit, kan haar een recht op smartengeld toekomen wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij beschrijft zelf dat zij sinds het schietincident geen plezier meer beleeft, kampt met slapeloze nachten, depressieklachten, concentratieproblemen en herbelevingen. Ze leeft in angst. Benadeelde is onder behandeling gesteld van een psycholoog en psychiater voor de bij haar vastgestelde PTSS en depressie. De rechtbank is van oordeel dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 5] een schadevergoeding betalen van in totaal € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 5] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.6.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 317,95 aan vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
Schade aan auto
€ 317,95
Totaal materiële schade:
€ 317,95
Immateriële schade:
PTSS, depressie stoornis
€ 12.500,00
Totaal immateriële schade:
€ 12.500,00
Totale schade:
€ 12.817,95
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn vordering, waaronder een factuur van Carglass ter onderbouwing van de materiële schade en verklaringen van de huisarts. De vordering is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. N.C.E.C. Luns, ter terechtzitting toegelicht. Zij heeft de rechtbank verzocht om integrale toewijzing van de vordering.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen. De post ten aanzien van de schade aan de auto is onderbouwd met een factuur en voor toewijzing vatbaar. Hoewel er geen medische verklaring is die psychisch letsel bevestigt, is benadeelde slachtoffer geworden van een schietincident dat evident een grote impact heeft op zijn gesteldheid. Gelet op de aard van het feit, de verklaring van de huisarts en de jurisprudentie, acht het OM het gevorderde bedrag ter vergoeding van de immateriële schade redelijk en voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij gepersisteerd bij afwijzing van de immateriële schadevergoeding, nu niet blijkt dat benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van het schietincident. Benadeelde is niet door de kogels geraakt en er is geen verklaring van een psychiater of psycholoog overgelegd die een dergelijke situatie onderschrijft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu hij en zijn vriendin van destijds in de auto zijn beschoten. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de kosten voor de reparatie van de auto
De rechtbank zal de gevorderde kosten die zien op het de reparatie van de auto toewijzen, nu deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
Hoewel de benadeelde partij geen fysiek letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit, kan hem een recht op smartengeld toekomen wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij beschrijft zelf dat hij sinds het schietincident veel normale en dagelijkse dingen niet meer durft te ondernemen, omdat hij iedereen als potentiële dader ziet. Hij heeft moeten stoppen met zijn opleiding en is ontslagen. Hoewel benadeelde (nog) niet onder behandeling is gesteld van een psycholoog of psychiater, heeft zijn huisarts geadviseerd dat hij een traumabehandeling ondergaat. De moeder van benadeelde heeft voornoemde situatie van benadeelde onderschreven. Zij verklaarde dat zij haar zoon moet ‘pushen’ om dingen te doen. Hij heeft het door de opgelopen trauma’s nog niet aangedurfd om hulp in te schakelen van een psychiater of psycholoog, uit angst dat de confrontatie met het schietincident hem te veel wordt.
De rechtbank is van oordeel dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Wanneer een onschuldig persoon, zomaar uit het niets door een onbekende wordt beschoten, ligt het voor de hand dat men daar psychische schade van ondervindt. De door de benadeelde en zijn moeder geschetste situatie bevestigt dat. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 6] een schadevergoeding betalen van in totaal € 7.817,95, bestaande uit aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Ook zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 6] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.7.
Gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, in verbinding met artikel 24c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient de rechter, bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat gijzeling zal worden toegepast. Die gijzeling mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, op grond van artikel 60a in verbinding met art. 24c, derde lid van het Wetboek van Strafrecht voor de opgelegde betalingsverplichtingen gezamenlijk ten hoogste een jaar bedragen. Gelet daarop zal de rechtbank de maximale duur van de op te leggen gijzeling naar rato verdelen over de toegekende vorderingen, zoals in het dictum is vermeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 287 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feiten 4 en 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 7:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het bestemd is tot het plegen van dat feit, in vereniging gepleegd; en
ten aanzien van feit 8:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1.
Personenauto (kenteken)
Volkswagen Golf, zwart
5656628
2.
Horloge
Audemars Piguet
5654440
5.
Geld Euro
€ 5.500,- (
11 x € 500,- biljet)
5753951
6.
Geld Euro
€ 2.800,- (
56 x € 50,- biljet)
5753964
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4.
Revolver
Amadeo Rossi
5754159
8.
Zaktelefoon (encrypted)
BQ Aquaris X
5753888
9.
Fust
Blikje
5567838
10.
Fust
Blikje
5567841
11.
Fust
Blikje
5567842
12.
Fust
Blikje
5567845
13.
Fust
Fles
5567847
14.
Beker
Kartonnen beker
5567850
15.
Huls
5567692
16.
Munitie
Kogelpunt
5567843
17.
Munitie
Projectiel
5568799
18.
Handschoen
5567697
19.
Sok
5754283
20.
Vuilniszak
5756397
21.
Weegschaal
5756398
22.
Plakband
5756400
23.
Beker (
2 stuks)
5756402
24.
Cilinder (
2 stuks)
5756405
25.
Zak
Zeeman
5756407
26.
Zak
Inhoud diverse goederen
5756454
27.
Gloeilamp
5756467
29.
Huls
5567693
30.
Huls
5567694
31.
Munitie
Kogelpunt
5567696
33.
Huls
9 mm br.c
5567860
34.
Munitie
Kogelpunt uit slachtoffer
5614906
37.
Zaktelefoon (encrypted)
Samsung
5753949
39.
Patroon
5754267
40.
Vuilniszak
5754289
41.
Container
5754412
42.
Broodzaag
5756455
43.
Schrijfgerei
Stift, permanent marker
5756395
44.
Folie
Huishoudfolie
5756406
45.
Tas
Plastic tas Jumbo
5756409
46.
Tas (
2 stuks)
Handvatten tas Action
4756425
47.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756426
48.
Maatbeker
5756429
49.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756430
50.
Handschoen
Werkhandschoen, oranje
5756431
51.
Tape
5756432
52.
Kassabon
5756433
53.
Handschoen
Afwashandschoen, geel
5756438
54.
Mal SPA (
2 stuks)
Plastic mallen SPA, groen
5756441
55.
Vuilniszak
5756442
56.
Weegschaal
5756443
57.
Tape
Dubbelzijdig
5756446
58.
Zak
Rood/wit
5756448
59.
Tape (
6 stuks)
Bruin
5756451
60.
Tape (
2 stuks)
1 rol tape, 1 rol folie
5756452
61.
Label
Labels van vaten
5756461
62.
Label
Labels van vaten
5756464
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3.
Horloge
Rolex (imitatie)
5754430
35.
Zaktelefoon
iPhone, wit
5753896
36.
Zaktelefoon
Samsung, blauw
5753943
38.
Zaktelefoon
Samsung, zilver
5753967
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
28.
Zaktelefoon
HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer)
5567687
32.
USB-stick
Memorykaart beelden apotheek
5570163
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 6.680,21(zesduizendzeshonderdtachtig euro en eenentwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 10 mei 2018 voor een bedrag van € 190,00 (honderdnegentig euro) en vanaf 19 mei 2018 voor een bedrag van € 6.490,21 (zesduizendvierhonderdnegentig euro en eenentwintig eurocent)) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 9,56 (negen euro en zesenvijftig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 6.680,21 (zesduizendzeshonderdtachtig euro en eenentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 10 mei 2018 voor een bedrag van € 190,00 (honderdnegentig euro) en vanaf 19 mei 2018 voor een bedrag van € 6.490,21 (zesduizendvierhonderdnegentig euro en eenentwintig eurocent)) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 63 (drieënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 1.218,45(twaalfhonderdachttien euro en vijfenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 17 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 23,90 (drieëntwintig euro en negentig eurocent).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 1.218,45 (twaalfhonderdachttien euro en vijfenveertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 17 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 1.000,00(duizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 23 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 10,40 (tien euro en veertig eurocent).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 23 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 (achttien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot een bedrag van
€ 21.200,00(eenentwintigduizendtweehonderd euro), bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 21.200,00 (eenentwintigduizendtweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 130 (honderddertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot een bedrag van
€ 7.500,00(zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 66 (zesenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]toe tot een bedrag van
€ 7.817,95(zevenduizendachthonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent), bestaande uit € 317,95 (driehonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 6] aan de Staat € 7.817,95 (zevenduizendachthonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (vanaf 2 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 68 (achtenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2021.