ECLI:NL:HR:2014:3544

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13/05170
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte en de toepassing van artikel 188 Sr in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had op 19 januari 2011 aangifte gedaan van stalking, maar de Hoge Raad oordeelde dat zij opzettelijk in strijd met de waarheid had gehandeld. De verdachte deed aangifte terwijl zij wist dat het feit niet was gepleegd, wat in strijd is met artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd vastgesteld dat voor de toepassing van artikel 188 Sr voldoende is dat in de aangifte opzettelijk feiten worden meegedeeld die de indruk wekken dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het Hof had in deze zaak miskend dat de verdachte, door te stellen dat zij nooit een relatie met de beschuldigde had gehad, een valse aangifte deed. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsgetrouwe aangiften in het strafrecht en de gevolgen van valse aangiften voor de rechtsgang.

Uitspraak

9 december 2014
Strafkamer
nr. 13/05170
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2013, nummer 23/005037-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van het doen van een valse aangifte in de zin van art. 188 Sr.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 19 januari 2011 te Amsterdam, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] (agent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland) opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van stalking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL13W3 2011015631-1 van 19 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina's 4 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Bij deze doe ik klachte van stalking en verzoek ik tot rechtsvervolging over te gaan. Sinds anderhalf jaar word ik stelselmatig lastiggevallen en gevolgd door een jongen die ik ken van vroeger. Deze jongen is genaamd [betrokkene]. Ik heb nooit een relatie gehad met [betrokkene]. Op een of andere manier denkt [betrokkene] dat ik een relatie met hem heb, maar dat is niet zo.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 november 2012.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 januari 2011 te Amsterdam een valse aangifte heb gedaan van een strafbaar feit (stalking).
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2013.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt mij waarom het mij zoveel moeite kostte de gehele waarheid te vertellen. Ik had het gevoel dat ik niet serieus zou worden genomen als ik vanaf het begin zou hebben gezegd dat ik met [betrokkene] een relatie had gehad."
2.2.3.
Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft verweer gevoerd zoals weergegeven in zijn pleitnotities welke als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Kort en zakelijk weergegeven heeft de raadsman aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de verdachte niet bij de aangifte heeft vermeld dat zij met [betrokkene] een relatie had of kort geleden die relatie had verbroken, de aangifte nog niet vals maakt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft op 19 januari 2011 tegen [betrokkene] ([betrokkene]) aangifte van stalking gedaan. Vast staat dat de verdachte in het najaar van 2010 een aantal maanden met [betrokkene] voornoemd een relatie heeft gehad. Op 19 januari 2011, toen de verdachte aangifte deed, heeft zij het echter doen voorkomen alsof zij nooit een relatie met hem had gehad en - vanuit het niets - anderhalf jaar gestalkt werd. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte valse aangifte heeft gedaan."
2.2.4.
Art. 188 Sr luidt:
"Hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op deze bepaling. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde in die bepaling voorkomende bewoordingen.
Art. 188 Sr heeft betrekking op het geval dat aangifte of klacht is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd (vgl. HR 3 maart 1902, W 7735) met dien verstande dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd (vgl. HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2981).
2.4.
Het Hof heeft dit miskend. Immers, de omstandigheid dat de verdachte toen zij aangifte deed het - in strijd met de waarheid - heeft doen voorkomen "alsof zij nooit een relatie met [[betrokkene]] had gehad en - vanuit het niets – anderhalf jaar gestalkt werd" staat niet eraan in de weg dat daadwerkelijk sprake kan zijn geweest van het strafbare feit van belaging.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2014.