Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
5.Beslissing
9 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had op 19 januari 2011 aangifte gedaan van stalking, maar de Hoge Raad oordeelde dat zij opzettelijk in strijd met de waarheid had gehandeld. De verdachte deed aangifte terwijl zij wist dat het feit niet was gepleegd, wat in strijd is met artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd vastgesteld dat voor de toepassing van artikel 188 Sr voldoende is dat in de aangifte opzettelijk feiten worden meegedeeld die de indruk wekken dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het Hof had in deze zaak miskend dat de verdachte, door te stellen dat zij nooit een relatie met de beschuldigde had gehad, een valse aangifte deed. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van waarheidsgetrouwe aangiften in het strafrecht en de gevolgen van valse aangiften voor de rechtsgang.