Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5729, waarin de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft gesteld,
- de conclusie van de Advocaat Generaal van 9 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:358,
- het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1274,
- de akte uitlating, tevens akte wijziging van eis van Immobile,
- de akte uitlaten conform artikel 394 Rv. van Promontoria c.s.,
- de akte uitlaten eiswijziging van Promontoria c.s.,
- de rolbeslissing van 25 november 2020,
- de akte van 23 december 2020 van Immobile.
2.De feiten
3.Verdere beoordeling
als volgt te luiden
Dat betekent dat geoordeeld moet worden dat de cessie door Van Lanschot aan Promontoria geldig is geweest. Dit betekent dat het in conventie primair gevorderde zal moeten worden afgewezen.
(1) Immobile stelt dat Promontoria aflossingen eist, ook al is Immobile daar contractueel niet meer toe gehouden.
Deze geschilpunten en de daarover voorafgaand aan het tussenvonnis en na het arrest van de Hoge Raad ingenomen standpunten zullen nu bij de bespreking van de subsidiaire vorderingen in conventie en bij de vorderingen in reconventie aan de orde komen, waarbij de volgorde van de vorderingen in conventie en in reconventie wordt aangehouden.
Onder 5 is gevorderd
te verklaren voor recht dat de opzegging van Promontoria d.d. 25 oktober 2017 geen effect sorteert, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
“
Van Lanschot ziet de hiervoor gevraagde informatie graag binnen twee weken
Aan deze uitspraak, gezien tegen de achtergrond van de toonzetting van de brief als geheel, kon Immobile het vertrouwen ontlenen dat op de eerdere opzegging niet langer een beroep zou worden gedaan, indien zij de gevraagde informatie zou verschaffen. Daarna is verder gecorrespondeerd, waarbij Immobile in haar brief van 2 oktober 2015 aan Van Lanschot het volgende heeft geschreven:
“Zoals Immobile hiervoor al aangaf, is zij nog steeds bereid om haar medewerking
Ten eerste is in geschil of Immobile terecht was gestopt met het betalen van aflossingen, zoals door haar aangekondigd in haar brief van 29 maart 2017 (tussenvonnis onder 2.22).
oftot 75% van de executiewaarde. De uitleg van Promontoria c.s. komt er op neer dat de woorden “dat wil zeggen” worden toegevoegd: gedurende 14 jaar,
dat wil zeggentot 75% van de executiewaarde.
Dat neemt niet weg dat de executiewaarde wel door een deskundige kan worden begroot en niet is in te zien waarom het bereiken van 75% van die (door een deskundige begrote) executiewaarde niet als moment zou kunnen worden bepaald waarop de aflossingsverplichting stopt.
Daar komt bij dat de aflossingsvoorwaarden waren opgenomen in een offerte van Van Lanschot, die door Immobile voor akkoord is ondertekend. Zij zijn dus door de bank opgesteld, zodat als zich twee mogelijke uitleggingen aandienen (zoals hierboven vermeld) het in de rechtspraak aanvaarde gezichtspunt geldt dat moet worden gekozen voor de uitleg ten nadele van de partij die de overeenkomst heeft opgesteld (zogenaamde contra proferentem uitleg). In dit geval leidt dat tot uitleg ten nadele van Van Lanschot, en na cessie ten nadele van Promontoria c.s..
Bovendien geldt ook hier het gezichtspunt dat als zich twee mogelijke betekenissen aandienen, moet worden gekozen voor de uitleg in het voordeel van de wederpartij van degene die de overeenkomst heeft opgesteld, in dit geval dus ten gunste van Immobile, hetgeen tot hetzelfde resultaat leidt.
- zowel in de brief als in de akte is een vaste rente over de eerste vijf jaar van 4,2% vermeld;
- in de brief is bovendien vermeld:
- in de akte is vermeld:
- in zowel de brief als de akte worden de Algemene Voorwaarden, geldende in het verkeer tussen de bank en haar cliënten van toepassing verklaard
rekening-courantvan F. van Lanschot Bankiers N.V.
voor Geldleningenvan F. van Lanschot Bankiers N.V.
Voor de geldlening zijn de volgende condities en voorwaarden van toepassing, welke na acceptatie worden vastgelegd in de bij ons gebruikelijke Akte van Geldlening.”
tenzij in de akte andersluidende afspraken zijn gemaakt.Nu hier wordt aangenomen dat de akte moet worden uitgelegd in samenhang met de daaraan voorafgaande brief, waarin voor de gehele looptijd een rente afspraak is gemaakt, moet worden aangenomen dat in dit geval inderdaad ‘andersluidende afspraken’ zijn gemaakt, zodat de in artikel 20 geregelde wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is.
Daar zou tegenin kunnen worden gebracht dat artikel 20 verwijst naar
“de akte”en dat in de akte niets afwijkends is vermeld. Dat betoog slaagt echter niet, omdat de overeenkomst in dit geval is neergelegd in twee contractsdocumenten, die in samenhang met elkaar moeten worden uitgelegd en uit die beide contractsdocumenten samen is af te leiden dat in dit geval een voor het concrete geval gemaakte afspraak bestaat (namelijk: een rente van 3-maands euribor + 1,2% voor de gehele looptijd, behalve de eerste vijf jaar). Dit is een zogenaamd ‘individueel beding’, dat voorrang heeft boven de daarvan afwijkende algemene voorwaarden.
In geval de gecedeerde vordering niet zou inhouden dat de mogelijkheid de rente te verhogen is beperkt, kan uit hetgeen de redelijkheid en billijkheid van de niet-bank eisen, toch een plicht tot beperking van een renteverhoging voortvloeien, waarvoor mede van belang kan zijn in hoeverre de renteverhoging marktconform is.
Dat betekent dat voor zover Van Lanschot vanuit haar hoedanigheid als bank en op grond van de op de relatie tussen bank en cliënt betrekking hebbende contractuele bepalingen aanspraak kon maken op informatie, dat niet geldt voor Promontoria c.s. Terecht heeft Immobile dat ook de vraag aan de orde gesteld of uit de contractsdocumentatie met betrekking tot de leningen een recht op informatie voortvloeit dat door cessie op Promontoria kan zijn overgegaan. Zij stelt dat dit niet het geval is.
Promontoria c.s. stelt dat zij op grond van de algemene voorwaarden hypotheken en de algemene voorwaarden voor verpanding recht heeft op informatie over het onderpand. Zo kan zij vragen om mee te werken aan een taxatie.
De rechtbank is met Promontoria c.s. van oordeel dat na cessie de schuldenaar aan haar informatie moet verstrekken over het onderpand. Toch leidt dat niet tot het oordeel dat Promontoria c.s. terecht een tekortkoming in de nakoming van informatieverplichtingen aan de opzegging ten grondslag kon leggen. De rechtbank dient immers te beoordelen of Promontoria c.s. gerechtigd was tot de in de onder 2.6 aangehaalde brief van 6 juni 2016 gevraagde informatie op de in die brief gestelde gronden. Alleen als dat zo is, kon ten aanzien daarvan sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming aan de kant van Immobile in de nakoming daarvan.
Nu de gestelde verplichtingen door Promontoria c.s. werden gebaseerd op contractsoverneming en deze aanzienlijk ruimer waren dan de werkelijke verplichtingen in geval van cessie, is de rechtbank van oordeel dat de weigering van Immobile om aan de informatieverzoeken te voldoen terecht was. Voor zover al achteraf geconstateerd kan worden dat op Immobile wel een beperkte verplichting rustte om informatie te verstrekken, kan het niet nakomen daarvan niet aan Immobile worden toegerekend. Omdat de informatie niet is gevraagd op basis van de juiste rechtsgrond, kan haar niet worden verweten dat zij heeft gemeend niet tot het verstrekken daarvan verplicht te zijn. Dat betekent dat van een toerekenbare tekortkoning in de nakoming van informatieverplichtingen geen sprake is geweest.
- dat de opzegging door Van Lanschot in 2012 en de opzegging door Promontoria c.s. in 2017 geen rechtsgevolg hebben gehad;
- dat Immobile met recht haar aflossingen heeft gestaakt en dat zij niet langer tot aflossing verplicht is;
- dat na ommekomst van de termijn van vijf jaar na aanvang van de lening de rente volgens de overeenkomst gedurende de resterende looptijd 3-maands euribor + 1,2% bedraagt, maar dat partijen in afwijking daarvan een lager, althans afwijkend rentepercentage zijn overeengekomen, te weten 1-maands euribor + 1,0%
- dat er dus geen rechtsgrond was voor de in de brief van 29 januari 2016 (aangehaald in het tussenvonnis onder 2.20) door Promontoria c.s. aangezegde renteverhoging;
- dat Immobile jegens Promontoria c.s. niet toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van een verplichting om informatie te verschaffen.
te verklaren voor recht dat Promontoria en Link jegens Immobile onrechtmatig hebben gehandeld (en handelen) en aansprakelijk zijn voor de door hen aan Immobile toegebrachte schade; en onder 7 is gevorderd
voor zover de rechtbank zal hebben geoordeeld dat de leningen wel geldig zijn overgegaan van Van Lanschot aan Promontoria, Promontoria te bevelen om bij wijze van schadevergoeding anders dan in geld, de leningen terug over te dragen aan Van Lanschot, binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, en verder te bepalen dat de schade zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend volgens de wet.
Deze vordering is te ruim geformuleerd, nu immers niet is uit te sluiten dat gedurende het restant van de looptijd weliswaar wordt voldaan aan de rentebetalingsverplichting, maar een andere tekortkoming in de nakoming reden zou kunnen zijn voor opzegging van de lening, gevolgd door executiemaatregelen. Maar een verbod van executiemaatregelen is wel op zijn plaats, omdat Promontoria c.s. die heeft aangekondigd en zich daarbij baseert op de opzegging door Van Lanschot in 2012 en de onder 2.26 aangehaalde opzegging van het krediet in de brief van Link namens Promontoria van 25 oktober 2017. In dit vonnis is beslist dat Van Lanschot op de eerste opzegging niet langer een beroep kon doen, terwijl ook de opzegging door Link in 2017 geen doel heeft getroffen, omdat van de daaraan ten grondslag gelegde tekortkomingen geen sprake was, dan wel deze niet toerekenbaar waren. Daarom zal het gevorderde verbod worden beperkt tot executiemaatregelen op grond van die opzeggingen.
2.252,00(4,0 punten × tarief € 563)
Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar zijn.