In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de toekenning van studiefinanciering aan een Slowaakse burger die in Nederland studeert en werkt. Eiser, die sinds september 2019 in Nederland studeert en werkt als zelfstandige en in loondienst, heeft in januari 2020 studiefinanciering aangevraagd. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zijn aanvraag gedeeltelijk afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis voor de volledige studiefinanciering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister heeft het bezwaar deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2021 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat eiser als EU-burger in aanmerking kan komen voor studiefinanciering als hij als migrerend werknemer wordt aangemerkt. De minister heeft echter de studiefinanciering voor een beperkte periode toegekend, omdat eiser een oproepcontract heeft en er periodiek gecontroleerd moet worden of hij nog voldoet aan de voorwaarden voor migrerend werknemerschap. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigen dat de toekenning van studiefinanciering aan migrerend werknemers niet in strijd is met het discriminatieverbod en dat niet-economisch actieve EU-burgers pas na vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland recht hebben op bepaalde studiefinanciering.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M.F. Ferdinandusse, in aanwezigheid van gerechtsjurist E.H. Kalse-Spoon. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.