ECLI:NL:RBAMS:2021:866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
13/752172-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon en detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB dateert uit 2014 en dat het daaropvolgende arrest in 2015 is gewezen. Er is geen bewijs geleverd dat er een schending van de rechten van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangegeven geen verweer te voeren op dit punt, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, maar concludeert dat er geen objectieve gegevens zijn die erop wijzen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft eerder in andere uitspraken geoordeeld dat de algemene detentieomstandigheden in Polen niet zodanig zijn dat dit een belemmering voor overlevering vormt. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752172-20
RK nummer: 21/85
Datum uitspraak: 4 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2016 door
the Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Regional Court in Opolevan 24 juni 2014 met referentie III K 21/13 (het vonnis in eerste aanleg). In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
Uit aanvullende informatie van 12 januari 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis. Die procedure heeft geresulteerd in een
verdict of the Court of Appeal in Wrocław of May 7, 2015(referentie: II AKa 99/15), waarin de veroordeling in eerste aanleg in stand is gelaten. De rechtbank merkt in dit kader op dat – anders dan de raadsvrouw stelt – het feit dat een arrest in hoger beroep is gewezen, niet betekent dat daarmee de grondslag van het EAB is komen te vervallen indien alleen het vonnis in het EAB wordt genoemd. Het vonnis in eerste aanleg blijft, na de bevestiging in hoger beroep, het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis en is daarmee de basis voor het EAB. Ook eist de OLW niet dat een onderliggend vonnis door de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt overgelegd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2006:BD2852).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en die oplegging is bevestigd in het genoemde arrest.
Dit vonnis en het arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis in eerste aanleg heeft geleid.
Uit een brief van 5 februari 2021 van
the Regional Court in Opoleblijkt dat
the Court of Appeal in Wrocławin zaak II AKa 99/15 het door of namens de opgeëiste persoon ingestelde hoger beroep heeft behandeld. De raadsman van de opgeëiste persoon was aanwezig bij de zitting in hoger beroep en heeft namens de opgeëiste persoon het woord gevoerd. De opgeëiste persoon was
‘duly notified’, maar is niet ter zitting verschenen.
Hierop heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het parket te Amsterdam nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Uit aanvullende informatie van 8 februari 2021 van
the Regional Court in Opoleblijkt dat de opgeëiste persoon in de procedure in hoger beroep werd bijgestaan door een door hem gemachtigd raadsman, die aanwezig was in de procedure in hoger beroep. De raadsman was ook aanwezig toen het arrest werd uitgesproken.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 18 februari 2021 verklaard dat hij zijn raadsman inderdaad heeft gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen.
De rechtbank concludeert dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b) OLW, nu de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. Die advocaat heeft ook daadwerkelijk ter terechtzitting de verdediging gevoerd. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 en 2 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 3 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen.
6.
De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 47 van het Handvest van degrondrechten van de Europese Unie
In haar uitspraak van 27 januari 2021 [1] heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 [2] (Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit))geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat voormeld arrest niet afdoet aan haar oordeel dat zulke structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, er sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn er in deze zaak geen gegevens voorhanden met betrekking tot
the Regional Court in Opoleen
the Court of Appeal in Wrocławdie tot een diskwalificatie als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” zouden kunnen leiden.
De rechtbank merkt verder op dat zij in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft. Dit overleveringsverzoek ziet echter op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, die al is opgelegd bij het eerder aangehaalde vonnis uit 2014 en is bevestigd in het arrest van 7 mei 2015. Niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis en de naderhand opgetreden zorgelijke ontwikkeling in Polen. De rechtbank overweegt dat in deze omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat een schending van de aan de opgeëiste persoon toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest, zich heeft voorgedaan. De raadsvrouw heeft desgevraagd ter zitting opgemerkt geen verweer te voeren op dit punt.

7.Detentieomstandigheden in Polen

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu niet duidelijk is in welke gevangenis de opgeëiste persoon na zijn eventuele feitelijke overlevering terecht zal komen en hoe de omstandigheden daar zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden, zodat nadere informatie kan worden opgevraagd over de gevangenis waar de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering terecht zal komen.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Met betrekking tot de detentieomstandigheden in de gevangenissen in Polen is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen bevat op grond waarvan de rechtbank af zou moeten wijken van haar eerder (onder andere op 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7507) uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Het CPT-rapport van 28 oktober 2020, dat ziet op de situatie van personen die gedetineerd zijn op politiebureaus, geeft de rechtbank geen aanleiding om haar eerder uitgezette lijn te herzien. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285a Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Opole(Polen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 december 2020, gevoegde zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033