RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.379-06
RK nummer: 06/2751
Datum uitspraak: 1 december 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 23 mei 2006 door de justitiële autoriteit, de plaatsvervangend officier van justitie (substitut du procureur) bij het parket van de Tribunal de Grande Instance te Créteil (Frankrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 augustus 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde een aanvullende, door de officier van justitie te stellen vraag met betrekking tot de reeds door de opgeëiste persoon ondergane voorlopige hechtenis te laten beantwoorden door de Franse justitiële autoriteiten, alsmede om het origineel van een Franse brief van 2 augustus 2006 aan het dossier toe te voegen.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 21 september 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord. De rechtbank heeft de behandeling wederom aangehouden, teneinde via de officier van justitie van de Franse justitiële autoriteiten een terugkeergarantie ter verkrijgen die tevens toeziet op de door de raadsvrouw geschetste situatie dat de opgeëiste persoon geen verzet aantekent en van de Franse justitiële autoriteiten te vernemen op welke termijn zij verwachten dat de opgeëiste persoon naar Nederland kan terugkeren wanneer hij afstand doet van zijn recht op verzet en voornoemde terugkeergarantie voldoet aan de vereisten als gesteld in artikel 6 van de OLW.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 17 november 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord.
De rechtbank heeft op de zitting van 17 november 2006 de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 4 van de OLW met onbepaalde tijd verlengd. De redenen daarvoor zijn gelegen in de omstandigheden dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 90 dagen uitspraak zal kunnen doen en dat het stellen van nadere vragen enige tijd in beslag heeft genomen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een verstekvonnis van 16 september 2002 van de tiende strafkamer van de arrondissementsrechtbank van Créteil (zaaksnummer 00060.8000.2 vonnis nr. 1015/02) ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 5 naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage 1 aan deze uitspraak is gehecht.
De raadsvrouw heeft - zoals gesteld in haar pleitnota van 22 augustus onder I. onderdeel 1, eerste deel is opgenomen en welke pleitnota als bijlage 2 is aangehecht - aangevoerd dat niet voldaan is aan de vereisten die artikel 2 van de OLW stelt, nu een afschrift van het verstekvonnis van 16 september 2002 niet in het dossier gevoegd is.
De officier van justitie heeft verklaard dat artikel 2 van de OLW niet als vereiste stelt dat een afschrift van het vonnis in het dossier moet zitten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 2, tweede lid onder c) bepaalt dat het EAB dient te bevatten de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat. De OLW vereist dus niet dat een onderliggend vonnis door de verzoekende staat dient te worden overgelegd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Garantie als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is bij verstek gewezen. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 12 van de OLW bedoelde garantie heeft gegeven.
De Deputy State Prosecutor bij het County Court te Créteil heeft bij brief van 2 augustus 2006 de volgende garantie gegeven:
Further to your letters faxed on July, 6 and 25, 2006, I beg to make you know that the means of appeal open to [opgeëiste persoon] against the sentence passed in absentia on September 16, 2002, by the 10th Division of the County Court of Créteil, notified to the Public Prosecutor’s Office, is opposition. This opposition is admissible until the prescription of the sentence, that is to say, December 28, 2022. The concerned will be able to oppose on the French territory as soon as he is handed over to the French authorities.
Bij interlocutoire uitspraak van 5 oktober 2006 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat hiermee voldoende is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn bij de terechtzitting.
Gelet op het bovenstaande - zo heeft de rechtbank geoordeeld - is het vonnis nog niet onherroepelijk en zal het overleveringsverzoek van de Franse justitiële autoriteit zal beschouwen als een verzoek ten behoeve van strafvervolging van de in het vonnis omschreven feiten.
Naar aanleiding van de bij interlocutoire beslissing van 5 oktober 2006 aan de Franse justitiële autoriteiten gestelde vraag op welke termijn zij verwachten dat de opgeëiste persoon naar Nederland kan terugkeren wanneer hij afstand doet van zijn recht op verzet heeft
een medewerker bij het Ministerie van Justitie (le magistrat de liaison Français aux Pays-Bas) bij brief van 28 oktober 2006 laten weten dat de opgeëiste persoon in het verstekvonnis kan toestemmen en de straf na tien dagen definitief wordt als hij geen rechtsmiddel in werking brengt. Verder staat in de brief dat de opgeëiste persoon daarna naar Nederland uitgeleverd kan worden op korte termijn en dat Frankrijk heeft toegezegd dat binnen 4 maanden te doen.
Gelet op voorgaande toezegging vertrouwt de rechtbank erop dat de Franse justitiële autoriteiten die toezegging gestand zullen doen.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Het Hoofd Bureau internationale samenwerking strafrecht van het Franse Ministerie van Justitie heeft bij brief van 30 juni 2006 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw verzoek zou ik u dankbaar zijn de Nederlandse autoriteiten te willen mededelen dat het Franse Ministerie van Justitie de garantie verleent volgens welke, als [opgeëiste persoon] of zou toestemmen in een nieuw proces, of op zijn verzoek, een nieuw proces zou krijgen, en opnieuw veroordeeld zou worden tot een niet herroepbare vrijheidsstraf voor de feiten waarvoor zijn overdracht verzocht is, hij zijn straf in Nederland kan uitzitten en dit in het kader van de aanpassing van deze straf, door de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten, met behulp van de omzetprocedure beschreven in artikel 11 van eerder genoemde overeenkomst.
Een medewerker bij het Ministerie van Justitie (le magistrat de liaison Français aux Pays-Bas) heeft bij brief van 28 oktober 2006 voornoemde garantie nader uitgelegd:
De Franse autoriteiten hebben in hun brief van 30 juni 2006 een complete dubbelgarantie gegeven.
U moet lezen dat het Franse ministerie van justitie zijn dubbelgarantie geeft als [opgeëiste persoon] toestemt in het verstek vonnis of op zijn verzoek, een nieuw proces zou krijgen en opnieuw veroordeeld zou worden met een niet herroepbare vrijheidsstraf voor de feiten (...) en dit in het kader van de aanpassing van deze straf, door de Nederlandse Gerechtelijke Autoriteiten, met behulp van de omzetprocedure beschreven in artikel 11 van eerder genoemde overeenkomst.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
8. Verweer met betrekking tot artikel 11 van de OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd – zoals gesteld in haar pleitnota onderdeel III – dat uit verscheidene gepubliceerde stukken blijkt dat door de slechte leefomstandigheden in de Franse gevangenissen de mensenrechten worden geschonden. Bij overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk zal hij aan deze slechte leefomstandigheden blootgesteld worden. De raadsvrouw heeft verzocht op grond van artikel 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de overlevering van de opgeëiste persoon niet toe te staan.
De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 11 van de OLW sprake moet zijn van een reëel risico voor de opgeëiste persoon op een door artikel 1 van het EVRM verboden behandeling. De omstandigheid dat gepubliceerde artikelen en onderzoeken de zorgelijke situatie in de Franse gevangenissen in zijn algemeenheid beschrijven is onvoldoende om dat aan te nemen. De rechtbank verwerpt mitsdien dit verweer.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
Artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de plaatsvervangend officier van justitie bij het parket van de Tribunal de Grande Instance te Créteil ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.