ECLI:NL:RBAMS:2021:7819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/752211-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verzetgarantie

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Judecătoria Cluj-Napoca in Roemenië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 november 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Roemenië, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had de Roemeense en Hongaarse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 9 december 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Guman, en een tolk.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de in artikel 12 OLW genoemde weigeringsgronden. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon na overlevering tijdig op de hoogte zou worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet schuldig was aan de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de overlevering te weigeren.

Daarnaast werd het verweer van de raadsman over de detentieomstandigheden in Roemenië besproken. De rechtbank erkende dat er zorgen waren over de detentieomstandigheden, maar concludeerde dat de gegeven garanties voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet aan onmenselijke of vernederende behandeling zou worden blootgesteld. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752211-21
RK nummer: 21/6119
Datum uitspraak: 23 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2019 door de
Judecătoria Cluj-Napoca(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense en Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforcable judgementvan het
Judecătoria Cluj-Napoca, gewezen op 23 april 2019 en definitief geworden op 4 juni 2019 met
criminal case number 3984/211/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, 11 maanden en 84 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen met aftrek van het voorarrest. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
"the person was not personally served with the decision, but:
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrendering him/her;
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being cancelled; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be one month".
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Het verweer van de raadsman dat aan artikel 12, aanhef en onder sub d, OLW niet is voldaan omdat uit het EAB niet blijkt dat de verzetgarantie schorsende werking heeft en dat de opgeëiste persoon zijn proces in vrijheid zou mogen afwachten, slaagt niet. Het standpunt dat een verzetgarantie schorsende werking zou moeten hebben vindt geen steun in artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal; meermalen gepleegd.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet schuldig kan zijn aan de feiten nu de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten niet in Roemenië was. Uit het strafblad van de opgeëiste persoon volgt dat hij op dat moment in Nederland in detentie verbleef, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat met hetgeen namens de opgeëiste persoon is aangevoerd, zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting is aangetoond. Uit het strafblad volgt immers niet dat de opgeëiste persoon op de in het EAB genoemde data in detentie verbleef. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Ne bis in idem/ nemo debet bis vexari beginsel

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd nu het EAB voor de derde keer in behandeling wordt genomen. Er zijn eerder overleveringsprocedures gevoerd waarbij het EAB al is besproken, waardoor de weigeringsgrond van artikel 9 OLW zich voordoet.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beginsel ‘nemo debet bis vexari’ niet geldt in overleveringszaken. Er is bij overleveringszaken geen sprake van strafvervolging. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW is derhalve niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat hij heeft willen betogen dat de overlevering moet worden geweigerd omdat al eerder is beslist op een EAB met exact dezelfde feiten, waardoor zich een ne bis in idem situatie zou voordoen.
Artikel 9 van de OLW ziet op de situatie dat de opgeëiste persoon in Nederland of in een andere lidstaat wordt of is vervolgd voor het feit waarvoor overlevering wordt gevraagd. Dat is hier niet het geval.
Voorts merkt de rechtbank op dat het beginsel van nemo debet bis vexari niet in de weg staat aan een nieuwe beoordeling van een EAB waaraan dezelfde feiten ten grondslag liggen. Dit is in lijn met het systeem en doel van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
Het verweer wordt verworpen.

7.Detentieomstandigheden in Roemenië

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon een reëel risico zou lopen in detentie te worden blootgesteld aan een behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gewezen op aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) betreffende de detentieomstandigheden in Roemenië van 5 augustus 2021. Hij heeft geconstateerd dat de eerste vraag van het IRC, in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst, daarin niet wordt beantwoord. Er wordt slechts een beschrijving gegeven van de verschillende regimes en in de laatste alinea staat vermeld dat een
personal spacevan minimaal 3m2 wordt gegarandeerd. Controle op de naleving van de garantie is daardoor niet mogelijk. De raadsman heeft erop gewezen dat het onzeker is of de gegeven garanties in Roemenië worden nageleefd. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu niet duidelijk is geworden dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van het onderzoek verzocht teneinde duidelijk te krijgen waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd en hoe het in die inrichting met de detentieomstandigheden is gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank dient uit te gaan van de geboden zekerheid in voornoemde detentiegarantie. De zorgen over de algemene detentieomstandigheden in Roemeense detentie-instellingen zijn aanleiding geweest voor het opvragen van een individuele detentiegarantie, welke individuele detentiegarantie het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon wegneemt. De officier van justitie heeft erkend dat de vraag waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst niet is beantwoord, maar heeft er voorts op gewezen dat de
personal spacevan 3m2 in tegenstelling tot voorheen nu wel wordt gegarandeerd. De officier van justitie acht die garantie temeer betrouwbaar, nu de Roemeense autoriteiten voorheen ook naar waarheid hebben vermeld dat in een semi-open regime niet meer dan 2m2 kon worden gegarandeerd. Zij geven dus geen garanties die niet kunnen worden waargemaakt. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank van 12 augustus 2021. [1] De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [2]
De laatste alinea van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit op 5 augustus 2021 heeft verstrekt, luidt als volgt:
“Considering the perspective of implementing the measures comprised in the "Action Plan for 2020-2025 drafted as to execute the pilot - decision Rezmiveş and others against Romania", as well as the trend registered by the inmates under custody of National Administration of Penitentiaries, following the penal policies adopted by the Romanian State, the National Administration of Penitentiaries guarantees to ensure a minimum individual space of 3 square metres during all the time of penalty serving, even if included in the vulnerable inmates category, without the space intended as restroom.”
Gelet op de omstandigheid dat deze informatie is verstrekt naar aanleiding van vragen in de overleveringszaak betreffende de opgeëiste persoon, alsmede dat zijn naam in de aanvullende informatie en de bijbehorende aanbiedingsbrief expliciet wordt genoemd, leest de rechtbank deze zo, dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de garantie wordt verstrekt dat hij over ten minste 3 m²
personal space, exclusief sanitair, zal beschikken gedurende de periode dat hij in Roemenië gedetineerd zal zijn.
In het licht van het vorenstaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen in Roemenië waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Judecătoria Cluj-Napoca(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C.M. Delstra rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.