ECLI:NL:RBAMS:2021:748

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
13/729031-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen met inbeslagname van digitale gegevensdragers en luxe goederen

Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1988 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen en luxe goederen tussen 1 januari 2015 en 23 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte contante betalingen heeft gedaan voor de aankoop van een Audi S3 en andere luxe artikelen, terwijl haar inkomen niet toereikend was om deze aankopen te verklaren. De verdachte heeft verklaard dat het geld geleend was, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. Tijdens het onderzoek zijn digitale gegevensdragers in beslag genomen, waaronder smartphones, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van vormverzuim bij het onderzoek aan deze gegevensdragers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/729031-19
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2021.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij omstreeks de periode vanaf 01 januari 2015 tot en met 23 juli 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, althans witwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
  • een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 120.208,35, en/of
  • een Audi S3 Limo met kenteken [kenteken 1] , althans een geldbedrag van (ongeveer) EUR 39.888,84 ten behoeve van de aankoop van die Audi S3 Limo met kenteken [kenteken 1] en/of
  • een scooter, te weten een Vespa Sprint met kenteken [kenteken 2] (factuur [naam 1] Amsterdam d.d. 16 september 2017) en/of
  • diverse dure (merk)sieraden en/of
  • diverse dure (merk)schoenen en/of (merk)kleding en/of (merk)tassen van onder andere de merken Gucci, Louis Vuitton, Cartier en Christian Louboutin en/of
  • diverse meubels van Driehoek Meubelen met een (totale) aankoopwaarde van EUR 6.800,- (factu(u)r(en) d.d. 15 februari 2019 en/of 9 april 2019) en/of
  • een horloge van het merk Audemars Piquet, type Rubens Barrichello Chronograph Selfwinding Limited Edition Calibre 2326/2840 en/of
  • een horloge van het merk Rolex, type Day-Date 40, modelnummer 228235, serial [serienummer] ,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd voorwerp was en/of voornoemd voorwerp voorhanden had en/of voornoemd voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk (geheel of gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering?

3.1.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en van belangrijke strafvorderlijke voorschriften die in aanzienlijke mate zijn geschonden. Dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft dat kort samengevat als volgt onderbouwd. Het onderzoek aan de in beslag genomen iPhones en MacBook van verdachte heeft een meer dan beperkte inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer opgeleverd. Uit het dossier blijkt niet dat voor dat onderzoek toestemming is gegeven, noch door de officier van justitie noch door de rechter-commissaris. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven en op een goede rechtsbedeling, en daarnaast de integriteit van de opsporing. Het belang is tevens dat er geen onderzoek plaatsvindt zonder voorafgaande machtiging dan wel rechterlijke toetsing. Het gaat hierbij om een zeer ernstig verzuim omdat dergelijke gegevensdragers een belangrijk deel van iemands leven vormen. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is dan ook zeer ernstig te noemen. Het nadeel dat zij hierdoor ondervindt is, dat het zonder wettelijke basis doorzoeken van haar gegevensdragers haar rechtsgevoel schokt; het idee dat anderen in haar persoonlijke gegevens hebben zitten grasduinen en haar privacy op een ingrijpende wijze hebben geschonden. Het resultaat van die verzuimen, te weten al hetgeen uit de onderzoeken aan de telefoons is verkregen, dient op grond van artikel 359a, eerste lid, onder b van het wetboek van Strafvordering van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
3.2.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
3.3.
De Hoge Raad heeft in zijn zogenoemde smartphone-arresten van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584,
NJ2017/229 en ECLI:NL:HR:2017:584,
NJ2017/230 m.nt. Kooijmans [1] , ten aanzien van het onderzoeken aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken (digitale-gegevensdragers) het volgende overwogen:
“2.5. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen of beschikbare gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (vgl. HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076,
NJ1994/577). Dat geldt ook voor in andere inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, waaronder smartphones, opgeslagen of beschikbare gegevens. De wettelijke basis voor dat onderzoek door opsporingsambtenaren is gelegen in het samenstel van de bepalingen waarop de bevoegdheid tot inbeslagneming is gebaseerd.
2.6.
Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
2.7.1.
Het Hof heeft het gevoerde verweer verworpen op de enkele grond dat art. 94 Sv een voldoende wettelijke grondslag vormt voor het door een opsporingsambtenaar verrichte onderzoek aan de smartphone van de verdachte. Daarmee heeft het Hof het in 2.6 overwogene miskend. Het middel klaagt daarover terecht.
2.7.2.
Na terugwijzing van de zaak zal het Hof moeten beoordelen of ten aanzien van de op de voet van art. 94 Sv in verbinding met art. 95 en 96 Sv inbeslaggenomen smartphone en het ten behoeve van de opsporing vastleggen van de daarin opgeslagen of beschikbare gegevens sprake is van meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Indien het Hof bevindt dat sprake is van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 84 beschreven gang van zaken – kort gezegd inhoudend dat met daartoe bestemde apparatuur en/of software alle op een smartphone en/of de bijbehorende SIM-kaart opgeslagen of beschikbare gegevens zijn uitgelezen waardoor (volledig) inzicht is verkregen in contacten, oproepgeschiedenis, berichten en foto's – ontstaat daardoor het vermoeden dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt.
Indien het Hof tot dat oordeel zou komen, zal het op de voet van art. 359a Sv moeten beoordelen of aan het ontbreken van een wettelijke legitimatie enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. (Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308.)
2.8.
Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling verdient het volgende opmerking. De bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en onder a, Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van art. 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. De hier genoemde wettelijke bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In zo een geval vormen de genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen – waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken – dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt – in het licht van art. 8 EVRM – aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.”
3.4.
In zijn arrest van 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:202 heeft de Hoge Raad overwogen dat “in het samenstel van de bepalingen waarop de bevoegdheid tot inbeslagneming is gebaseerd (…) tevens de wettelijke basis voor de bevoegdheid (ligt) om aan in beslag genomen voorwerpen onderzoek te doen ten behoeve van de waarheidsvinding, teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers en andere in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, waaronder smartphones, opgeslagen of beschikbare gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (vgl. HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076 en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584).”
3.5.
De bevoegdheid van de rechter-commissaris tot het in beslag nemen van een digitale-gegevensdrager behelst dus tevens de bevoegdheid tot het (doen) verrichten van onderzoek. [2] Ook de gegevens die zijn opgeslagen op een door de rechter-commissaris in beslag genomen digitale-gegevensdrager zoals een smartphone mogen daarom worden geraadpleegd. De rechter-commissaris hoeft het onderzoek niet zelf te verrichten. Hij kan op grond van artikel 177 van het Wetboek van Strafvordering een opdracht geven aan opsporingsambtenaren dat onderzoek te verrichten.
3.6.
Bij beslissing van 17 juli 2019 heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie van 15 juli 2019 tot doorzoeking van de woning op het adres [adres] toegewezen en een doorzoeking op dat adres bepaald (pagina 2119). Het proces-verbaal van aanvraag machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming in pand [adres] , dat aan de vordering ten grondslag ligt, houdt in dat tegen de verdachte de verdenking bestaat dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen en dat ter verkrijging van het nodige bewijs een doorzoeking wordt verricht ter inbeslagneming van de daarvoor vatbare voorwerpen. Er dient onder meer gezocht te worden naar goederen, stukken, documenten, correspondentie en/of gegevens die nader inzicht kunnen geven in genoemde verdenking (pagina 2113 tot en met 2116). Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming houdt onder meer in dat tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 23 juli 2019, die plaatsvond onder leiding van de rechter-commissaris, een Macbook en twee iPhones in beslag genomen zijn en na de doorzoeking door de rechter-commissaris voor nader onderzoek zijn overgedragen aan het onderzoeksteam (pagina 2128 tot en met 2129).
3.7.
Hoewel uit het oogpunt van het waarborgkarakter van de bemoeienis van de rechter-commissaris van belang kan zijn dat ondubbelzinnig blijkt dat een opdracht tot onderzoek ex artikel 177, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is gegeven, was het in de onderhavige zaak niet nodig dat de rechter-commissaris een expliciete beslissing nam over het onderzoek aan en in de digitale-gegevensdragers (iPhones en Macbook) van verdachte.
Het was de betrokkenen duidelijk waarom de digitale-gegevensdragers in beslag genomen moesten worden. De inbeslagneming door de rechter-commissaris en de terhandstelling van de in beslag genomen smartphones aan de politie impliceert dat deze digitale-gegevensdragers vrijelijk onderzocht mochten worden.
3.8.
De conclusie is dat zich geen vormverzuim heeft voorgedaan.
4. Juridisch kader witwassen [3]
4.1.
Aan verdachte is kort gezegd het medeplegen van (gewoonte)witwassen ten laste gelegd, artikel 420bis, eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, is het voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel dat een voorwerp (of geldbedrag) “afkomstig uit enig misdrijf” is, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Uit de bewijsmiddelen behoeft dus niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is wel vereist dat (met voldoende mate van zekerheid) vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
4.3.
In het geval op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat een in de tenlastelegging genoemd voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
4.4.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
4.5.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
5.1.1.
De Financial Intelligence Unit heeft een verdachte transactie op naam van verdachte verstrekt. Verdachte had contante betalingen gedaan voor een bedrag van € 39.888,84 voor de aankoop van een Audi S3 Limousine met kenteken [kenteken 1] die een handelswaarde van ruim € 77.000 had. Uit fiscale gegevens van de Belastingdienst bleek dat het inkomen van verdachte niet toereikend was om deze auto te kunnen betalen. Verdachte ontving vanwege haar inkomen ook huur- en zorgtoeslag. Bij de Belastingdienst waren er geen schenkingen of erfenissen bekend die de aankoop zouden kunnen verklaren. Uit onderzoek naar de bankafschriften kwam ook geen verklaring voor de contante betalingen van bijna € 40.000. Tevens waren er stortingen zichtbaar van ruim € 65.000 waarvan de herkomst onduidelijk was. Aangezien de aankoop van de auto en de stortingen op haar rekening niet in verhouding staan tot de legale inkomsten van verdachte, rees de verdenking dat de contante geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. Naar aanleiding van de verdenking van witwassen, is op 23 juli 2019 de woning van verdachte doorzocht. Bij die doorzoeking zijn onder meer veel luxe goederen en aankoopnota’s van een Vespa en meubels aangetroffen.
5.1.2.
Verdachte heeft kort samengevat verklaard dat zij in de afgelopen jaren meermalen contant geld heeft geleend van [persoon] en dat zij van dat geld al de aankopen heeft kunnen doen. Zij heeft op 15 mei 2020 een leningsovereenkomst ingebracht die zij met [persoon] heeft gesloten.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij acht bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal € 342.716,05 heeft witgewassen.
5.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van het geld, die concreet, verifieerbaar en niet hoogst onaannemelijk is. En dat zij daarom moet worden vrijgesproken.
5.4.
Het oordeel van de rechtbank
5.4.1.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft veel contante stortingen en contante uitgaven gedaan. Bij verdachte thuis zijn veel luxe goederen aangetroffen. Het inkomen van verdachte kan de contante stortingen en aankopen van die luxe goederen niet verklaren. Er mag dus van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare verklaring geeft die niet op voorhand hoogstonwaarschijnlijk is.
5.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de contante stortingen en haar luxe leven, kort gezegd dat zij de afgelopen jaren meermalen contant geld heeft gekregen van [persoon] zodat zij haar leven weer op de rit zou krijgen, en dat op haar aandringen is afgesproken dat het om een lening gaat, niet aannemelijk is geworden.
5.4.3.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte voor 13 juli 2019 een brief van de ING heeft ontvangen waarin haar gevraagd wordt naar de contante stortingen op haar rekening in 2017, 2018 en 2019. Verdachte wendt zich dan kennelijk niet tot [persoon] met het verzoek hun gestelde mondelinge leningsovereenkomst op papier te zetten hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen. De rechtbank merkt op dat verdachte op dat moment nog niet wist dat zij zou worden beschuldigd van witwassen. Het argument van verdachte dat [persoon] mogelijk in een politieonderzoek zou worden betrokken en dat zij hem daarom zo lang niet heeft genoemd, gaat hier dus niet op. Verdachte gaat op 13 juli 2019 echter googelen op onder meer ‘hoe verklaar je geld stortingen’, ‘moet je belasting betalen als vrienden je geld geven’ en ‘contant geld storten belastingdienst’. Diezelfde dag stuurt verdachte via iMessage een foto van de brief naar medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte schrijft ‘Belasting gaat me boete geven’ en ‘maar me zwager is ermee bezig’, ‘om te fixen’. [medeverdachte 1] schrijft ‘maak bonnetjes’ en ‘dat ik van buitenland gegeven heb klaar’. Hij schrijft dat ‘is niet verboden’. Verdachte antwoordt ‘ik ga fixen vanuit marokko’. Zij schrijft verder ‘anyway ik moet fixen. Ik liet je alleen zien’. Zij laat ook nog weten ‘die auto moet van mijn naam’ en ‘van n kale kip kunnen ze niet plukken’. Een paar dagen later komt verdachte bij [medeverdachte 1] terug op de brief. Hij schrijft haar dan ‘maar de belasting kan je bonnen maken’, ‘dat je geld via wissel kantoor krijgt’, ‘hun kunnen (dat) niet natrekken’. Verdachte antwoordt dat zij bij haar accountant en advocaat is geweest en dat het ‘niet zo makkelijk met bonnen’ is. ‘Je hebt die nieuwe wet MOT’ aldus verdachte. Aan het eind van dat gesprek schrijft verdachte ‘Anyway [medeverdachte 1] , mocht je me willen helpen mag dat, niks moet, hoop alleen dat die shit met de bank geregeld wordt zonder n belastingaanslag want dat kan ik er echt niet bij hebben’. De volgens dag schrijft verdachte hem ‘wil geen witwassen of shit aan mn broek’. Weer een dag later laat verdachte aan [medeverdachte 1] weten: ‘Mijn familie gaat alles verantwoorden voor mij, dus dat is geregeld’ en ‘Me zwager neemt m over die auto / krijg doeks in Marokko’. Deze conversatie eindigt ermee dat verdachte schrijft dat zo opgelucht is. In de iPhone 8+ van verdachte staat een chat met ene “ [naam 3] ”. Verdachte heeft deze “ [naam 3] ” ook een foto van de brief van de ING gestuurd. “ [naam 3] ” schrijft: ‘Ja, dat had je kunnen verwachten’. Nadat “ [naam 3] ” schrijft ‘je weet niet wat de wet zegt of je dat moet aangeven of zo’ antwoordt verdachte ‘ja, als t lening is niet’, ‘maar als iemand je iets schenkt, dus een schenking moet je schenkingsbelasting betalen’. Verdachte schrijft verder ‘ik ben aan t kijken in de wet, hahaha’.
5.4.4.
Uit deze chatberichten volgt dat verdachte zich na de brief van de ING zorgen maakt over het moeten verantwoorden van de contante stortingen die zij de laatste jaren heeft gedaan. Zij wil ‘geen witwassen’ aan haar broek, zoals ze schrijft. Zij zoekt naar manieren om de stortingen te kunnen verklaren. In het licht van deze gesprekken hoeft niet veel waarde te worden toegekend aan een vage leningsovereenkomst die pas vele maanden na verdachtes aanhouding en verhoren bij de politie in het geding is gebracht. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar het proces-verbaal van bevindingen betreffende de leenoverkomst (pagina 1093 tot en met 1097). Ten slotte weegt zwaar mee dat het totale uitgavepatroon van verdachte zoals dat in het dossier naar voren komt niet geheel kan worden verklaard door de hoogte van de gestelde lening.
5.4.5.
De conclusie is dat nu de verklaring van verdachte voor de contante stortingen op haar rekening en de uitgaven die zij heeft gedaan niet aannemelijk is, het niet anders kan dan dat het geld dat zij heeft gestort en heeft uitgegeven van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat zij op haar rekening heeft gestort en de contante betalingen die zij heeft gedaan geen legale afkomst hadden. Door gedurende een jarenlange periode contant geld op haar rekening te storten heeft verdachte een gewoonte van witwassen gemaakt.
5.4.6.
De te elfder ure afgelegde verklaring van verdachte dat zij het horloge van het merk Audemars Piquet, waarvan de doos bij haar thuis is gevonden, heeft gekocht van haar bruidsgeld dat zij in 2012 heeft gekregen toen zij trouwde, acht de rechtbank zo weinig concreet en verifieerbaar dat zij daaraan voorbijgaat.

6.Bewezenverklaring

6.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde met dien verstande dat:
zij omstreeks de periode 1 januari 2015 tot en met 23 juli 2019 te Amsterdam, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, immers heeft zij, verdachte, een of meer voorwerpen, te weten onder meer:
  • een geldbedrag van in totaal EUR 120.208,35, en
  • een Audi S3 Limo met kenteken [kenteken 1] , althans een geldbedrag van EUR 39.888,84 ten behoeve van de aankoop van die Audi S3 Limo met kenteken [kenteken 1] en
  • een scooter, te weten een Vespa Sprint met kenteken [kenteken 2] en
  • diverse dure merksieraden en
  • diverse dure merkschoenen en merkkleding en merktassen van onder andere de merken Gucci, Louis Vuitton, Cartier en Christian Louboutin en
  • diverse meubels van Driehoek Meubelen met een totale aankoopwaarde van EUR 6.800,- en
  • een horloge van het merk Audemars Piquet en
  • een horloge van het merk Rolex
verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk (geheel of gedeeltelijk) – afkomstig waren uit enig misdrijf.
6.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de gevangenisstraf

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat voor zover al van witwassen kan worden gesproken, sprake is van een aanzienlijk lager bedrag dan door de officier van justitie is genoemd. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte een zogenoemde first offender is en dat zij een vaste baan als zzp’er heeft. Zij heeft er verder op gewezen dat een van de andere verdachten in deze zaak ( [medeverdachte 2] ) is veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren en een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en dat aan een andere verdachte in deze zaak ( [medeverdachte 3] ) een transactie is aangeboden.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
10.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
10.3.3.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vierenhalf jaar er een gewoonte van gemaakt crimineel verkregen geld wit te wassen. Verdachte heeft al die jaren schaamteloos met geld dat van misdrijf afkomstig was een luxe leven kunnen hebben en heeft zich kennelijk niet bekommerd om de ernst van haar misdaad. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en bevordert het plegen van misdrijven, omdat door het wegsluizen van crimineel geld de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Wat het extra ernstig maakt, is dat zij tegelijkertijd een sociale huurwoning had en huur- en zorgtoeslag ontving. Dat verdachte heeft geprobeerd door middel van het opstellen van een vage leningsovereenkomst achteraf een verklaring te construeren voor de contante stortingen weegt ook niet in haar voordeel mee.
10.3.4.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte een blanco strafblad heeft. Zij zal hier – gelet op de lange periode waarin verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen – slechts in geringe mate in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
10.3.5.
Mede gelet op de oriëntatiepunten die de rechtbanken in overleg hebben vastgesteld voor het witwassen van dergelijke geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet alleen passend maar ook geboden is. Een andere, minder zware straf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.

11.Verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen

11.1.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
een personenauto [kenteken 1] Cancel AUDI S3 Limousin;
een sleutel Audi S3 Limousin (5782865);
een kentekenbewijs Audi S3 Limousin [kenteken 1] ;
een armband (5788764);
een armband (5788765);
een ring (5788767);
vijf armbanden Cartier (5783362);
twee ringen Cartier (5783365);
een halsketting Hermes (5783366).
11.2.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen worden verbeurd verklaard.
11.3.
De raadsman heeft verzocht de voorwerpen aan verdachte terug te geven.
11.4.
De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard aangezien zij door middel van het bewezen geachte zijn verkregen of met betrekking tot het bewezen geachte is begaan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1. een personenauto Audi S3 Limousine met kenteken [kenteken 1] ;
2. een sleutel Audi S3 Limousine (5782865);
3. een kentekenbewijs Audi S3 Limousine [kenteken 1] ;
4. een armband (5788764);
5. een armband (5788765);
6. een ring (5788767);
7. vijf armbanden Cartier (5783362);
8. twee ringen Cartier (5783365);
9. een halsketting Hermes (5783366).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en A.H.E van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2021.

Voetnoten

1.Zie ook HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1079,
2.Zie ook
3.Zie HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094,