ECLI:NL:RBAMS:2021:7274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
C/13/709226 / KG ZA 21-889
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot voortzetting van bankrelatie met voorwaarden voor Money Service Provider in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een stichting, die als money service provider (MSB) opereert, en ABN AMRO Bank N.V. De stichting, eiseres, vorderde dat ABN AMRO zou worden geboden haar bankrelatie met de stichting voort te zetten, nadat de bank had aangekondigd deze te beëindigen. De stichting biedt diensten aan voor het overmaken van geld naar het buitenland, met een focus op de Somalische diaspora. De bank had de relatie beëindigd vanwege zorgen over witwassen en terrorismefinanciering, en de stichting had niet voldaan aan bepaalde voorwaarden die eerder waren gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting een spoedeisend belang had bij het voortzetten van de bankrelatie, omdat de beëindiging ernstige gevolgen zou hebben voor haar activiteiten en de gemeenschap die zij bedient. De rechter bepaalde dat ABN AMRO de bankrelatie moest voortzetten, maar onder voorwaarden, waaronder een maximum bedrag per transactie en beperking van de dienstverlening tot bepaalde landen. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het beëindigen van bankrelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/709226 / KG ZA 21-889 HH/JD
Vonnis in kort geding van 7 december 2021
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 3 november 2021,
advocaat mr. M.F.J. Anink te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

Voor de aanvang daarvan op 5 november 2021 is de zitting verplaatst naar
9 november 2021. Ter zitting van 9 november 2021 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiseres] :
- [naam 1] , bestuurder van [eiseres] ;
- [naam 2] , penningmeester van [eiseres] ;
- mr. Anink met mr. J.J. Schnezler;
aan de kant van ABN AMRO:
- mr. [naam 3] , jurist;
- [naam 4] , manager PSP’s/Fintech;
- mr. Jagt met mr. J.W. Achterberg;
als toehoorder was tevens aanwezig:
- mr. E.F. van Hasselt.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een ‘money service business’ (hierna: MSB), die diensten aanbiedt voor het overbrengen van gelden van Nederland naar andere landen. Door [eiseres] worden gelden die zij giraal of chartaal van de betaler en/of leveranciers ontvangt doorgeleid naar de begunstigden via aangesloten ‘money transfer operators’ (hierna: leveranciers) in het buitenland.
2.2.
[eiseres] is in 2001 opgericht als non-profit organisatie. Haar doel is het faciliteren van particulieren bij het overmaken van geld naar (achtergebleven) familie in het buitenland. Aanvankelijk richtte [eiseres] zich met haar diensten op Somalië in het kader van de Somalische diaspora, in het bijzonder vanwege het ontbreken van een actief bancair systeem in Somalië. Inmiddels maakt [eiseres] het mogelijk om geld over te maken naar 28 landen.
2.3.
[eiseres] bankiert bij ABN AMRO. Op de bankrelatie tussen partijen zijn, voor zover van belang, de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van ABN AMRO van toepassing. [eiseres] maakt gebruik van de volgende diensten van ABN AMRO:
- vier BestuurRekeningen met betaalpas en chartaal contract;
- een zakelijke Vreemde Valuta Rekening;
- een creditcard (ICS AA Business Card);
- toegang tot internet bankieren en mobiel bankieren;
- iDeal faciliteit via PSP;
- PIN-transactiefaciliteit (het contract PIN IN ONE ATOS VAST);
- een bankgarantie ten gunste van De Nederlandse Bank (DNB); en
- een Zakelijk Flexibel Sparen rekening.
2.4.
Op 21 april 2017 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Uit een gespreksverslag daarvan blijkt dat (voor zover van belang) het volgende is besproken.
“U heeft ABN AMRO op de hoogte gebracht van de plannen met betrekking tot het online verrichten van money transfers met name gericht op het buitenland. (…)
(…)
Wij hebben aangegeven dat de uitkomst van het comité positief is ten aanzien van de relatie met [eiseres] . Wel zijn er enkel voorwaarden geformuleerd waar u als relatie van ABN AMRO aan dient te voldoen. Dit betreft:
  • Het incorporeren van een VIS-toets in de scanner voor legitimatiebewijzen, ), ook bij uw agent(en);
  • Het hanteren van een maximum bedrag van EUR 3000,- (per maand/ voor family support). Dit dient ook in uw policies tot uiting te komen;
  • en het bevorderen van girale transacties waarbij het streven is dat voor einde jaar 2017 60% van de transacties giraal geschied door middel van cards cq. inbetaling op de rekening.”
2.5.
Per e-mail van 4 januari 2018 heeft [eiseres] (voor zover van belang) het volgende geschreven aan ABN AMRO.
“Als reactie op uw vragen stuur ik u dit bericht. (…)
(…)
Bad press Iftin Express:
De artikelen hebben betrekking op de periode na de aanslagen in Kenia. In die periode heeft de Keniaanse overheid alle Moneytransfer organisaties, werkzaam in Somalië aangewezen als verdachten. Iftin Express viel hier destijds ook onder. Echter is na onderzoek geconcludeerd dat Iftin Express niet langer meer verdacht wordt. Als bijlage stuur ik u de brief die Iftin Express heeft ontvangen van de Keniaanse Centrale Bank waarin bevestigd wordt dat de schorsing van de licentie is opgeheven.
Volledigheidshalve wil u ik erop wijzen dat [eiseres] hiervan op de hoogte was. Nadat deze informatie tot onze aandacht is gekomen destijds, hebben wij Iftin Express verzocht om meer informatie hierover. Wij monitoren onze correspondenten.
(…)”
2.6.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op enig moment een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar [eiseres] en naar [naam 5] in persoon, wegens een verdenking inzake artikel 420 bis / ter / quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en een overtreding van artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Voor wat betreft de verdenking inzake artikel 420 bis / ter / quater Sr heeft het OM [eiseres] medegedeeld dat zij voor zowel [eiseres] als [naam 5] besluit geen verdere vervolging in te stellen, omdat zij ten onrechte als verdachten zijn aangemerkt. Voor wat betreft de verdenking inzake artikel 16 lid 1 Wwft heeft het OM ook besloten geen vervolging in te stellen, omdat een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdient.
2.7.
Bij besluit van 8 januari 2019 is DNB overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan [eiseres] van € 9.500,00 voor overtreding van artikel 8 lid 4 en 5 Wwft en een bestuurlijke boete van € 10.000,00 voor overtreding van artikel 16 lid 1 Wwft. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. DNB heeft dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete voor overtreding van artikel 16 lid 1 Wwft gematigd tot € 8.000,00.
2.8.
Per e-mail van 23 mei 2019 heeft ABN AMRO een verslag van een gesprek met [eiseres] van een week daarvoor aan haar gestuurd. Daarin staat (voor zover van belang) het volgende.
“(…)
Cash/Card verhouding
Je vader geeft aan dat de cash/card verhouding rond 50/50 zou zitten. Graag ontvang ik hier documentatie over die dit onderbouwt. Tevens hebben wij jullie erop gewezen dat het percentage cash maximaal 40% mag bedragen van het totaal aantal transacties. Zoals ook al eerder per brief aangegeven, had de verhouding cash/card eind december 2017 al 40/60 moeten bedragen. Het is dus van belang dat jullie aanvullende acties ondernemen om op korte termijn aan dit vereiste te gaan voldoen.
(…)”
2.9.
Per e-mail van 2 juli 2019 heeft ABN AMRO (voor zover van belang) het volgende aan [eiseres] geschreven.
“Op 24 juni jl. zien we een bedrag binnenkomen op jullie rekening van EUR 18.686,- van opdrachtgever [naam opdrachtgever] . Voor deze opdrachtgever is adverse media bekend.
Ik heb de volgende vragen omtrent de betaling:
- hoe gaan jullie om met partijen waar adverse media voor is?
- wat is dit voor betaling?
- wat is herkomst en bestemming van het bedrag?
- graag de onderliggende stukken van de betaling via mail bij mij aanleveren
- is de betaling door jullie gemeld bij FIU?
(…)”
Per e-mail van 2 juli 2019 heeft [eiseres] (voor zover van belang) als volgt gereageerd.
“(…) Partijen waarvan adverse media aanwezig is vallen bij ons in de categorie High Risk. Zoals u ook in ons handboek kunt lezen, betekent dit dat wij enhanced due diligence uitvoeren. Naar aanleiding hiervan bouwen wij een dossier van deze klant op. Als bijlage zal ik u dit dossier opsturen.
(…)
Dit is een betaling voor een transactie die de stichting heeft gedaan.
(…)
Het geld is tijdens de ramadan gedoneerd aan de stichting en wordt naar Somalië gestuurd om levensmiddelen te bekostigen voor hulpbehoevenden tijdens de ramadan maand. Deze kosten zijn voorgeschoten door een andere stichting in Somalië. Deze stichting is de ontvanger van het bedrag.
(…)
Uiteraard is deze betaling gemeld bij de FIU.”
2.10.
Per e-mail van 31 maart 2020 heeft [eiseres] (voor zover van belang) het volgende aan ABN AMRO geschreven.
“Hieronder vindt u de antwoorden op uw vragen.
(…)
 Een toelichting waarom niet gemeld is, via de mail of de gesprekken die we bij u en ons op kantoor gehad hebben, dat er een strafrechtelijk onderzoek geweest is naar [naam 5]
Ten tijde van het onderzoek heeft dit ons zo erg aangegrepen dat wij al onze energie hebben gestoken in het aanvechten van de aantijgingen. Gelukkig heeft het OM al snel ingezien dat [naam 5] onterecht als verdachte is aangemerkt. Omdat deze uitkomst geen effect heeft op onze relatie met ABN-AMRO hebben wij er niet aan gedacht om dit te melden. Mocht het een andere uitkomst hebben gehad, waarvan wij overigens overtuigd zijn dat het onmogelijk is, hadden we dit gemeld bij ABN-AMRO.
(…)”
2.11.
Per e-mail van 16 juni 2020 heeft [eiseres] (voor zover van belang) het volgende aan ABN AMRO geschreven.
“Hieronder de antwoorden op uw vragen.
(…)
 Hebben jullie naast Iftin Express en Dirham Express nog meer leveranciers waar jullie mee samenwerken? Zo ja, wat zijn de namen van de leveranciers?
Iftin Express
Dirham Express
Amal Express
UPT
WARI
(…)”
2.12.
Bij brief van 17 december 2020 aan [eiseres] heeft ABN AMRO een aantal zorgen geformuleerd over (kort gezegd) de activiteiten van [eiseres] en de wijze waarop zij ABN AMRO informeert. ABN AMRO heeft in de brief vervolgens acht informatieverzoeken geformuleerd. Bij brief van 8 januari 2021 heeft [eiseres] gereageerd.
2.13.
Bij brief van 11 februari 2021 aan [eiseres] heeft ABN AMRO gereageerd op de brief van [eiseres] van 8 januari 2021 en aanvullende informatieverzoeken geformuleerd. Bij brief van 8 en 24 maart 2021 heeft [eiseres] gereageerd.
2.14.
Bij brief van 8 april 2021 heeft ABN AMRO (voor zover van belang) het volgende aan [eiseres] geschreven.
“(…)
Op grond van de geldende wettelijke bepalingen, waaronder de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, is de bank verplicht om voortdurend een klantenonderzoek te doen. In dit kader heeft de bank u meerdere malen, namelijk op 17 december 2020 en 11 februari 2021 gevraagd opheldering te geven over uw perceptie ten aanzien van een rapport Following The Money (…), het proces van samenwerking met leveranciers (Iftin Express Money Transfer Limited, hierna: Iftin en Al Amal Express Exchange, hierna: Amal), onderzoek voorafgaand aan uitvoering van een transactie in opdracht van [naam opdrachtgever] , screening van PEPs, transacties ten behoeve van hiervoor genoemde leveranciers en de Somal Shop te Parijs.
Uw antwoorden en documentatie opgenomen in brieven gedateerd 8 januari 2021, 8 maart 2021 en 24 maart 2021, hebben de zorgen van de bank ten aanzien van de onderneming onvoldoende weggenomen:
(…)
Tevens concludeert de bank dat de houding van de onderneming omtrent risico’s ten aanzien van witwassen en terrorismefinanciering onverenigbaar is met de belangen van de bank. De relatie met de onderneming brengt hierdoor niet in te schatten risico’s met zich mee voor de bank. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. Om deze redenen wordt de bancaire relatie met de onderneming beëindigd.
(…)
In verband met aanhoudende zorgen over risico’s ten aanzien van witwassen en terrorismefinanciering en een houding van de onderneming hieromtrent die onverenigbaar is met de belangen van de bank en de beëindiging van de relatie, zal de bank de gegevens van [eiseres] opnemen in haar interne waarschuwingslijst met betrekking tot witwassen en financiering van terrorisme.
(…)”
2.15.
Bij brief van 27 mei 2021 heeft ABN AMRO nogmaals aangezegd dat de bancaire relatie per 9 juli 2021 zal worden opgezegd.
2.16.
Bij e-mail van 28 mei 2021 heeft [eiseres] bezwaar aangekondigd tegen het beëindigen van de relatie en ABN AMRO aansprakelijk gesteld voor het geval ABN AMRO enig gevolg zou verbinden aan de voorgenomen beëindiging, voor schade die daarvan het gevolg is of zal zijn. Bij brief van 8 juni 2021 heeft [eiseres] inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de opzegging door ABN AMRO.
2.17.
Bij brief van 18 juni 2021 heeft ABN AMRO medegedeeld dat zij de door haar aangekondigde maatregelen voorlopig opschort. Bij brief van 29 juli 2021 heeft ABN AMRO aan [eiseres] medegedeeld dat zij bij haar besluit tot beëindiging van de bancaire relatie met [eiseres] blijft. Aan [eiseres] is drie maanden de tijd gegeven om haar producten en/of diensten bij een andere bank onder te brengen.
2.18.
Op 2 november 2021 zijn de betaalfaciliteiten van [eiseres] bij ABN AMRO geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat -
I ABN AMRO te gebieden om haar diensten aan [eiseres] te (blijven) verlenen, waaronder het verschaffen van de bancaire faciliteiten zoals omschreven onder 2.3, ten minste totdat [eiseres] succesvol met een andere financiële instelling een zakelijke relatie is aangegaan met ten minste dezelfde bankfaciliteiten, althans ten minste totdat een rechterlijke instantie in de bodemprocedure een uitspraak heeft gedaan over (de onrechtmatigheid van) de opzegging en de beroeps- en cassatietermijn tegen die uitspraak ongebruikt is verstreken, althans gedurende een periode van ten minste 5 (vijf) jaar vanaf de datum van dit vonnis, althans gedurende een periode van ten minste 3 (drie) jaar vanaf de datum van dit vonnis, althans gedurende een ander termijn, een en ander op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente,
II ABN AMRO te verbieden om de (persoons)gegevens van [eiseres] en/of haar bestuurders in haar Interne Verwijzingsregister op te nemen, althans te verwijderen en verwijderd te houden, ten minste totdat een rechterlijke instantie in de bodemprocedure een uitspraak heeft gedaan over (de onrechtmatigheid van) deze registratie en de beroeps- en cassatieterijn tegen die uitspraak ongebruikt is verstreken, althans gedurende een periode van ten minste 5 (vijf) jaar vanaf de datum van dit vonnis, althans gedurende een periode van ten minste 3 (drie) jaar vanaf de datum van dit vonnis, althans gedurende een andere termijn, een en ander op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente,
III ABN AMRO te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de in de bodemprocedure te vorderen buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
IV ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen (samengevat) ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van concrete feiten die ABN AMRO zouden verplichten op grond van de Wwft en/of de Wet op het financieel toezicht (Wft) om de relatie met [eiseres] op te zeggen. Dat ABN AMRO de bankrelatie heeft opgezegd is onrechtmatig, danwel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
ABN AMRO heeft met het besluit tot opzegging de toegang tot het betalingssysteem en de betaalrekeningdiensten afhankelijk gesteld van niet-objectieve, discriminerende en onevenredige voorwaarden. Dit is in strijd met artikel 5:88 en 5:88a Wft.
Los van de reden voor opzegging is ook de wijze van opzegging onaanvaardbaar. ABN AMRO heeft de negatieve gevolgen van de opzegging voor [eiseres] niet beperkt, bijvoorbeeld door zich ervan te verzekeren dat [eiseres] eerst een alternatief voor haar faciliteiten voorhanden had. ABN AMRO handelt daarmee in strijd met de op haar rustende bancaire zorgplicht, ingevolge artikel 2 lid 1 ABV.
Doordat [eiseres] voor haar dienstverlening volledig afhankelijk is van ABN AMRO heeft zij belang bij een tijdelijke ordemaatregel die haar in staat stelt om in ieder geval voorlopig van de diensten van ABN AMRO gebruik te kunnen blijven maken.
Aldus steeds [eiseres] .
3.3.
ABN AMRO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ABN AMRO heeft de bankrelatie met [eiseres] op 2 november 2021 beëindigd. In afwachting van een beslissing in dit kort geding heeft ABN AMRO de bankrekeningen van [eiseres] tijdelijk heropend en haar betaalfaciliteiten opnieuw geactiveerd. Aannemelijk is dat het [eiseres] vooralsnog niet is gelukt om een andere bank te vinden, die haar de betaalfaciliteiten biedt die essentieel zijn voor haar werkzaamheden als MSB. Zij heeft daarom een spoedeisend belang bij haar vorderingen. Dat [eiseres] op dit moment beschikt over een betaalrekening bij ING - zoals ABN AMRO heeft aangevoerd - doet daaraan niet af, nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat ING haar niet de betaalfaciliteiten pinbetaling en iDeal biedt.
Categorale opzegging?
4.2.
Het gaat in dit kort geding niet om een standaard zakelijke betaalrekening die door de klant van de bank wordt gebruikt voor het ontvangen van betalingen van geleverde goederen en/of diensten en het doen van betalingen. Voor een MSB zoals [eiseres] is de bankrekening het middel waarmee zij haar dienstverlening (money transfers) uitvoert. [eiseres] beschikt over een vergunning van DNB. Dit betekent dat DNB als toezichthouder controleert of [eiseres] voldoet aan haar verplichtingen op grond van de Wft en de Wwft. [eiseres] is op grond van de Wwft verplicht om cliëntenonderzoek te doen. Op ABN AMRO rust die verplichting ook, maar die gaat in beginsel niet zo ver dat ABN AMRO onderzoek dient te doen naar de klanten van [eiseres] en ook niet naar de ‘agents’ die in het land van ontvangst de gelden uitbetalen aan de uiteindelijke ontvangers. Voor ABN AMRO is het van belang dat zij aan de hand van het cliëntenonderzoek zich ervan kan verzekeren dat de processen bij [eiseres] voldoende zijn om ABN AMRO het vertrouwen te geven dat zij handelt conform de Wft en de Wwft.
4.3.
Partijen zijn het oneens over de achterliggende reden voor de opzegging van de bankrelatie door ABN AMRO. [eiseres] stelt zich allereerst (kort gezegd) op het standpunt dat het besluit van ABN AMRO om de relatie met [eiseres] op te zeggen het gevolg is van een categorale beslissing, die het resultaat is van een interne beleidswijziging om niet langer zaken te doen met MSB’s, om op die manier te besparen op compliance-kosten. ABN AMRO handelt zodoende in strijd met de op haar rustende verplichting om een individuele toetsing uit te voeren bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid tot opzegging, aldus [eiseres] . Ter onderbouwing van haar standpunt wijst [eiseres] op correspondentie uit 2016-2017, waarin een relatiemanager van ABN AMRO zou benoemen dat de kosten voor monitoring te hoog zijn in verhouding met wat ABN AMRO aan de relatie met [eiseres] zou verdienen. Daarnaast wijst [eiseres] op de omstandigheid dat ABN AMRO nagenoeg gelijktijdig ook de relatie heeft opgezegd met twee andere MSB’s. Deze hebben elk zelfstandig een kort geding procedure (zaak- / rolnummers: C/13/708282 / KG ZA 21-827 en C/13/708270/ KG ZA 21-826, vzr.) geëntameerd bij deze rechtbank, waarin ook vandaag uitspraak wordt gedaan.
4.4.
ABN AMRO heeft niet weersproken dat de winstgevendheid van de relatie met [eiseres] wordt gedrukt door hoge monitoringkosten en erkent dat dit in het algemeen het geval is bij een bankrelatie met MSB’s. Dit rechtvaardigt echter niet zonder meer de conclusie dat ABN AMRO de relatie louter omwille van commerciële overwegingen heeft opgezegd. Ook de omstandigheid dat ABN AMRO onlangs de relatie met twee andere MSB’s heeft opgezegd is onvoldoende voor een voorshands oordeel dat de opzegging door ABN AMRO het gevolg is van een categorale, louter commerciële beslissing. ABN AMRO heeft onweersproken aangevoerd dat zij op dit moment tien MSB’s als klant heeft en recentelijk een MSB als nieuwe klant heeft geaccepteerd. Aannemelijk is, mede gelet op de uitgebreide motivering in de opzeggingsbrief van 8 april 2021, dat ABN AMRO de relatie heeft beëindigd na het uitvoeren van een individuele toetsing. Beoordeeld moet worden of die beslissing de toets der kritiek kan doorstaan.
4.5.
Bij een beëindiging van een bankrelatie is het van belang onderscheid te maken tussen enerzijds het geval waarin de bank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is de relatie te beëindigen, omdat zij onvoldoende inhoud kan geven aan haar Know Your Customer (KYC)-onderzoeksverplichtingen en daarmee het gebruik door de klant van de bankrekening(en) een onacceptabel risico vormt op witwassen of terrorismefinanciering, en anderzijds de gevallen waarin van zo’n risico niet is gebleken, maar de bank op grond van artikel 35 ABV gebruik maakt van haar contractuele bevoegdheid om de relatie met een klant te beëindigen (gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). Het is aan ABN AMRO om voldoende aannemelijk te maken dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eiseres] te beëindigen.
4.6.
Gelet op bovengenoemd onderscheid bij de opzegging is het van belang dat ABN AMRO in de opzeggingsbrief stelt op welke grond (5 lid 3 Wwft of 35 ABV) zij de bankrelatie opzegt en stelt en onderbouwt welke concrete feiten aanleiding zijn voor de opzegging.
Opzegging op grond van artikel 5 lid 3 Wwft
4.7.
ABN AMRO stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de bankrekening door [eiseres] een onacceptabel hoog integriteitsrisico en een concreet risico op witwassen en financiering van terrorisme meebrengt, waardoor zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eiseres] te beëindigen. Zij heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd:
[eiseres] heeft een transactie van ruim € 18.000,00 door [naam opdrachtgever] - een stichting dat jihadisme in Syrië blijkt te financieren - aan Somalië gefaciliteerd. Het is ABN AMRO onvoldoende gebleken dat [eiseres] een zorgvuldig cliëntenonderzoek heeft uitgevoerd voorafgaand aan het uitvoeren van de transactie;
[eiseres] doet enkel zaken met ofwel hoog-risico landen, ofwel landen met een verhoogd risico. Inherent daaraan is dat een hoog risico op witwassen en terrorismefinanciering bestaat. [eiseres] breidt haar diensten ook steeds uit naar meer hoog-risico of verhoogd-risico landen, terwijl ABN AMRO nadrukkelijk heeft aangegeven dit niet goed te keuren;
DNB heeft geconcludeerd dat [eiseres] in strijd heeft gehandeld met artikelen 8 en 16 Wwft. Kort gezegd voldoet zij niet aan de gestelde eisen op het gebied van cliëntenonderzoek en heeft zij ongebruikelijke transacties niet onverwijld bij FIU gemeld. Een en ander heeft geleid tot het opleggen van boetes. Dit bevestigt de constateringen van ABN AMRO dat [eiseres] onvoldoende in het werk stelt om aan haar Wwft-verplichtingen te voldoen;
Het OM heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de bestuurder van [eiseres] , de heer [naam 5] . Het OM heeft voor vervolging op grond van artikel 16 Wwft enkel afgezien, omdat DNB reeds een bestuursrechtelijke sanctie zou hebben opgelegd;
[eiseres] heeft het boetebesluit van DNB en het strafrechtelijk onderzoek niet uit zichzelf aan ABN AMRO gemeld, terwijl er een cliëntonderzoek van ABN AMRO naar [eiseres] liep en de betreffende informatie van belang is voor dit onderzoek;
ABN AMRO heeft onvoldoende zicht op de herkomst van de middelen die gaan over de bankrekening die [eiseres] bij ABN AMRO aanhoudt. Er wordt veel cash geld gebruikt door klanten van [eiseres] , en daaronder vallen ook meer dan eens coupures van € 500,00. De verhouding cash/giraal blijft onverminderd hoog, terwijl het ABN AMRO onvoldoende is gebleken dat [eiseres] zich inspant om ervoor te zorgen dat het gebruik van cash geld wordt ontmoedigd. Daarnaast heeft ABN AMRO (vier jaar geleden) nadrukkelijk gesteld dat zij eind 2017 een cash/giraal verhouding van 40/60 wenst te zien als voorwaarde voor het in stand houden van de relatie met [eiseres] , maar voldoet [eiseres] tot op heden niet aan deze voorwaarde. Dit terwijl ABN AMRO het in de huidige tijdsgeest vindt passen dat er zelfs meer dan 60% van de transacties giraal plaatsvindt;
Er bestaat over de money transfer operators waarmee [eiseres] werkt zeer verontrustende adverse media. Uit deze berichten blijkt dat verschillende agentsin verband worden gebracht met financiering van terrorisme. Bij navraag naar de wijze waarop deze agenten zicht hebben op wie de begunstigde van de gelden is, geeft [eiseres] aan dat zij hier geen verdere informatie over kan verschaffen en dat ABN AMRO zich maar zou moeten wenden tot de betreffende agents. ABN AMRO heeft derhalve geen zicht op de wijze waarop door [eiseres] kan worden vastgesteld wie de begunstigde van de transacties zijn die over de bankrekening bij ABN AMRO gaan. Gelet op de adverse media brengt een en ander een hoog risico op terrorismefinanciering met zich mee;
[eiseres] blijkt steeds niet of onvoldoende te voldoen aan de Wwft-verplichtingen die op haar rusten. [eiseres] is onvoldoende bewust van de risico’s die haar dienstverlening met zich brengen op het gebied van witwassen en financiering van terrorisme. Waar van [eiseres] een proactieve houding mag worden verwacht, gaat zij pas na een instructie van ABN AMRO of DNB om bepaalde processen aan te passen reactief (gedeeltelijk) over tot de gewenste aanpassing. Er is kort gezegd onvoldoende ‘
risk awareness’ bij [eiseres] . Dit terwijl ABN AMRO al vanaf 2016 in gesprek is met [eiseres] en haar wijst op het belang van nakoming van de verplichtingen die op [eiseres] rusten uit hoofde van de Wwft.
4.8.
Voornoemde omstandigheden (elk afzonderlijk, danwel in samenhang bezien) rechtvaardigen niet een voorshands oordeel dat ABN AMRO op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de relatie met [eiseres] te beëindigen omdat het gebruik door [eiseres] van de bankrekening(en) een onacceptabel hoog integriteitsrisico en/of een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt. Daarbij zijn de volgende overwegingen redengevend.
Ad a: Aan ABN AMRO kan worden toegegeven dat de ‘bad press’ omtrent [naam opdrachtgever] zorgwekkend is. Dat [eiseres] in 2019 een transactie met die stichting als begunstigde heeft uitgevoerd betekent echter niet zonder meer dat zij geen zorgvuldig cliëntenonderzoek zou hebben uitgevoerd. Daarbij is mede relevant dat [naam opdrachtgever] een klant was van ABN AMRO en dat de gelden voor die transactie afkomstig waren van een ABN AMRO bankrekening. Dit argument is dan ook onvoldoende om de conclusie te ondersteunen dat op het moment van opzegging sprake zou zijn geweest van een onacceptabel hoog integriteitsrisico, danwel een concreet risico op witwassen en financiering van terrorisme.
Ad b: Dat alleen met hoog-risico landen zaken wordt gedaan is relevant in het kader van de risicobeoordeling, maar is niet een omstandigheid die op zichzelf een onacceptabel hoog integriteitsrisico, danwel een concreet risico op witwassen en financiering van terrorisme vormt.
Ad c: [eiseres] staat als betaaldienstverlener (in de zin van artikel 2:3a Wft) onder toezicht van DNB, die controleert of zij aan haar verplichtingen onder de Wft en de Wwft voldoet. In dat kader heeft DNB in januari 2019 een boete aan [eiseres] opgelegd van € 10.000,00 voor het overtreden van artikel 8 lid 4 Wwft, in verband met het onvoldoende beschikken over op risico gebaseerde procedures om te bepalen of een cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominent persoon is, alsmede het onvoldoende beschikken over een procedure waaruit blijkt hoe het verscherpte cliëntonderzoek door [eiseres] wordt uitgevoerd. Ook heeft DNB [eiseres] een (later gematigde) boete opgelegd van € 9.500,00 in verband met het niet onverwijld melden bij FIU van vijf ongebruikelijke transacties en het helemaal niet melden van drie ongebruikelijke transacties.
ABN AMRO heeft terecht aangevoerd dat zij gehouden is om cliëntonderzoek uit te voeren en om een zakelijke relatie te verbreken, indien zij niet kan voldoen aan haar verplichtingen op grond van artikel 3 lid 1 tot en met 4 Wwft. Echter, de omstandigheid dat een cliënt van ABN AMRO - een betaaldienstverlener die zelf onder toezicht staat van DNB - in 2019 is tekortgeschoten in haar verplichtingen in het kader van cliëntonderzoek brengt niet zonder meer mee dat ook ABN AMRO niet kon voldoen aan haar cliëntonderzoek en dus op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de zakelijke relatie op 8 april 2021 te beëindigen. Relevant is dat DNB kennelijk heeft volstaan met het opleggen van boetes en de vergunning van [eiseres] voor haar werkzaamheden als betaaldienstverlener in stand heeft gelaten. Door de beëindiging van de relatie te gronden op tekortkoming van [eiseres] in
haarWwft-veplichtingen, begeeft ABN AMRO zich op het terrein van de toezichthouder. Door daaraan het gevolg te verbinden dat de zakelijke relatie met [eiseres] moet worden beëindigd gaat zij feitelijk verder dan de toezichthouder. Voorshands is niet voldoende aannemelijk dat ABN AMRO daartoe was verplicht.
Ad d: Partijen staan tegenover elkaar met betrekking tot de vraag hoe het ingestelde strafrechtelijk onderzoek naar de bestuurder van [eiseres] , [naam 5] , is geëindigd. Wie het gelijk aan zijn zijde heeftkan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Het enkele feit dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld dat niet tot vervolging heeft geleid is voorshands onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een onacceptabel integriteitsrisico, danwel een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering.
Ad e: Het argument dat [eiseres] het boetebesluit van DNB niet uit eigen beweging aan ABN AMRO heeft gemeld is voorshands evenzeer onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering.
Ad f: Ter zitting heeft [eiseres] de door ABN AMRO gestelde verhouding cash/ giraal betwist. Zij stelt dat op dit moment 60% van de betalingen giraal worden gedaan. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. In het algemeen is aannemelijk dat het gebruik van chartaal geld een onderzoek naar de herkomst van de middelen bemoeilijkt en een verhoogd risico op witwassen of terrorismefinanciering meebrengt. Deze algemene constatering rechtvaardigt echter voorshands niet het oordeel dat er sprake is van een onacceptabel integriteitsrisico, danwel een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering.
Ad g: ABN AMRO heeft een rapport overgelegd van de Global Initiative Against Transnational Organized Crime (GI-TOC) met de titel: “
Following the Money, the use of the hawala remittance system in the Yemen-Somalia arms trade” (het GI-TOC rapport). Daarin worden verschillende agenten in Somalië in verband gebracht met financiering van terrorisme. ABN AMRO heeft [eiseres] gevraagd om in te gaan op de conclusies van dat rapport en gevraagd naar haar perceptie ten aanzien van het proces van samenwerking met en transacties ten behoeve van Iftin en Al Amal (zie: 2.14). ABN AMRO heeft tevens documenten van deze agenten bij [eiseres] opgevraagd. [eiseres] heeft daarop gereageerd dat Iftin en Amal niet openstaan voor het delen van beleidsstukken met derden. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij zelf wel inzage heeft in de betreffende stukken, maar dat het haar niet is toegestaan om deze te delen met ABN AMRO.
Niet in geschil is dat de Somalische agent Iftin een zakelijke relatie is van [eiseres] . Echter, dat het GI-TOC rapport in het algemeen zorgen doet rijzen over deze agent is voor een voorshands oordeel dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico op witwassen of terrorismefinanciering onvoldoende.
Ad h: Ook het argument dat bij [eiseres] onvoldoende ‘risk-awareness’ zou bestaan is onvoldoende concreet gemaakt voor een oordeel dat sprake is van een onacceptabel integriteitsrisico, danwel een concreet risico op witwassen of terrorismefinanciering.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is wel begrijpelijk dat ABN AMRO zorgen heeft, maar – nu er geen concrete aanknopingspunten /aanwijzingen dat sprake is van (een concreet risico op) witwassen of terrorismefinanciering of een onacceptabel integriteitsrisico, kan in het kader van een kort geding niet worden geoordeeld dat ABN AMRO verplicht is de bankrelatie te beëindigen.
Opzegging op grond van artikel 35 ABV
4.9.
De volgende vraag is of ABN AMRO in het licht van deze zorgengerechtigd was de relatie te beëindigen. In beginsel is ABN AMRO bevoegd om op grond van artikel 35 ABV de bankrelatie op te zeggen. De vraag of het gebruikmaken door ABN AMRO van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek en het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer), kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter zal op grond van een belangenafweging beoordelen of een tijdelijke ordemaatregel voor de duur van de bodemprocedure in dit geval noodzakelijk is.
4.10.
Bij die belangenafweging wordt mede betrokken een arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1652). In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat in beginsel op banken op grond van hun maatschappelijke positie ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden. Daarbij weegt volgens de Hoge Raad zwaar mee dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat banken een gerechtvaardigd belang kunnen hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dat dit belang eraan in de weg kan staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden.
4.11.
Het belang van ABN AMRO is erin gelegen dat zij aan haar Wwft-verplichtingen moet kunnen voldoen. ABN AMRO is zelf niet in staat om uiteindelijke belangstellenden, de cliënten van [eiseres] en de begunstigden naar wie deze cliënten geld sturen, of de agenten die deze gelden namens deze begunstigden ontvangen, te identificeren. ABN AMRO heeft aangevoerd dat zij daarom volledig moet kunnen vertrouwen op naleving van de Wwft-verplichtingen door [eiseres] . Op [eiseres] rust, op grond van artikel 2 lid 2 ABV, een inspanningsverplichting om eraan mee te werken dat ABN AMRO haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ABN AMRO en die de werking en de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. Dit brengt mee dat van [eiseres] mag worden verwacht dat zij uit zichzelf en proactief relevante informatie verschaft aan ABN AMRO. ABN AMRO stelt dat zij [eiseres] jarenlang de mogelijkheid heeft geboden om haar interne processen zodanig aan te passen dat zij aan haar Wwft-verplichtingen voldoet, maar dat steeds opnieuw blijkt dat [eiseres] zich onvoldoende bewust is van de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die haar dienstverlening met zich brengt. Dit heeft bij ABN AMRO tot een vertrouwensbreuk geleid. Nu ABN AMRO er niet op kan vertrouwen dat haar belang om te voldoen aan haar Wwft-verplichtingen is geborgd in de zakelijke relatie met [eiseres] , heeft zij er belang bij deze relatie op te zeggen, aldus steeds ABN AMRO.
4.12.
Geoordeeld wordt dat het belang van ABN AMRO om de relatie met [eiseres] te beëindigen niet opweegt tegen het belang van [eiseres] om deze voorlopig te continueren, totdat in een bodemprocedure is beslist.
[eiseres] beschikt over een vergunning van DNB. Of en in hoeverre DNB van oordeel is dat [eiseres] op dit moment aan haar Wft en Wwft verplichtingen voldoet, is onduidelijk en in het kader van dit kort geding niet na te gaan. Wel is gebleken dat DNB vooralsnog geen aanleiding heeft gezien om de vergunning van [eiseres] in te trekken. Het feit dat DNB boetes aan [eiseres] heeft opgelegd is voorshands onvoldoende grond om de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen. In het geval de opzegging van de bankrelatie in dit kort geding stand houdt, is – zoals ter zitting onweersproken aangevoerd door [eiseres] - zal haar vergunning door DNB worden ingetrokken. Dit betekent de facto dat [eiseres] zal ophouden te bestaan. Als in hoger beroep of in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat de opzegging geen stand houdt, is het de vraag of DNB opnieuw een vergunning zal verstrekken aan [eiseres] , omdat de continuïteit van de bedrijfsvoering door het moeten staken van haar activiteiten bij gebrek van een bankrekening niet gegarandeerd is. Zij heeft er dan ook een groot belang bij om de bankrelatie met ABN AMRO in stand te kunnen houden. Daarbij weegt ook mee het belang van de Somalische gemeenschap in Nederland om via [eiseres] hun familie in Somalië te kunnen steunen door het zenden van geld (de zogenaamde
family support, zie 2.2). Ook in het door ABN AMRO overgelegde GI-TOC rapport wordt aan dit aspect aandacht besteed. Daarin wordt genoemd dat het bestaan van informele financiële systemen (aangeduid als
hawalamoney-transfer services) van groot belang is en dat de onmogelijkheid om op deze wijze gelden te versturen grote humanitaire gevolgen kan hebben.
4.13.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld word dat de belangen van [eiseres] een ordemaatregel rechtvaardigen. Van ABN AMRO kan worden verlangd de relatie met [eiseres] in ieder geval voort te zetten voor de duur van de bodemprocedure in eerste aanleg. Om aan de belangen van ABN AMRO tegemoet te komen, zullen – bij wege van ordemaatregel – aan het gebruik maken van de bankrekening door [eiseres] voorwaarden worden verbonden.
4.14.
Uit het GI-TOC rapport blijkt dat
hawalamoney-transfer services inderdaad risico’s geeft op witwassen en financiering van terrorisme. Om die risico’s zo veel al mogelijk te mitigerenzal aan transacties per klant een maximum worden verbonden van € 3.000,00 per maand, waarbij het niet is toegestaan om bankbiljetten van € 500,00 in ontvangst te nemen. [eiseres] heeft als doel: het faciliteren van
family support(zie 2.2). Beide partijen hebben te kennen gegeven dat een maximum van € 3.000,00 passend is voor dit type transactie. [eiseres] heeft geen belang gesteld, noch onderbouwd voor het uitvoeren van anderesoortige transacties, die buiten haar gestelde doel van
family supportvallen. Ook zal [eiseres] haar dienstverlening voorlopig dienen te beperken tot de landen Kenia, Ehtiopië en Somalië. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij in die landen haar
core-businessheeft. Het belang om haar diensten 28 landen aan te is niet onderbouwd, terwijl aannemelijk is dat dit wel risico’s op witwassen en terrorismefinanciering vergroot.
Uiteraard zal [eiseres] zich te allen tijde moeten houden aan de voorwaarden die op de rekening van toepassing zijn en overige redelijke voorwaarden die ABN AMRO stelt (zoals het verstrekken van informatie), en zal zij zich aan de Wwft en Wft moeten houden, zoals dat voor alle rekeninghouders geldt.
4.15.
De vordering onder 3.1 onder I zal onder deze voorwaarden worden toegewezen, waarbij tevens geldt dat [eiseres] de bodemprocedure uiterlijk op de rolzitting van 19 januari 2022 dient aan te brengen bij deze rechtbank, bij gebreke waarvan [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan dit vonnis.
4.16.
Ter zitting is gebleken dat [eiseres] niet in het IVR is opgenomen, maar vermeld is op een interne waarschuwingslijst van ], waarvan de voorzieningenrechter begrijpt dat dit een lijst is die gebaseerd is op de Wwft. Hoe dit precies zit is niet duidelijk geworden. Nu ABN AMRO heeft verklaard dat [eiseres] niet in het IVR is opgenomen zal het gevorderde onder 3.1 onder II worden afgewezen bij gebrek aan belang.
4.17.
Voor het opleggen van dwangsommen is geen aanleiding. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ABN AMRO gevolg zal geven aan het vonnis, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd.
4.18.
Het gevorderde voorschot op betaling van de in de bodemprocedure te vorderen buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat zij zonder voldoening van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten geen liquide middelen heeft om de bodemprocedure te voeren. Voor zover dat wel het geval zou zijn, heeft ABN AMRO terecht aangevoerd dat het restitutierisico aan toewijzing van deze vordering in de weg staat.
4.19.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen partijen verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt ABN AMRO om haar dienstverlening, aan [eiseres] voort te zetten totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg is beslist over de rechtmatigheid van de opzegging,
5.2.
bepaalt dat [eiseres] aan deze veroordeling geen rechten kan ontlenen als zij de bodemprocedure niet uiterlijk op de rolzitting van 19 januari 2022 bij deze rechtbank aanbrengt en/of als zij zich niet houdt aan de onder 4.14 genoemde voorwaarden,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verrekent de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JD