In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen Hap Foods Holland B.V. en ING Bank N.V. over de beëindiging van de bankrelatie. Hap Foods, een bedrijf dat handelt in levensmiddelen, heeft sinds 1990 een bankrelatie met ING. ING heeft deze relatie beëindigd op basis van vermoedens van ongewenste activiteiten en een onacceptabel risico op witwassen en terrorismefinanciering. Hap Foods heeft hiertegen geprotesteerd en stelt dat de beëindiging onterecht is, omdat zij altijd heeft meegewerkt aan de vragen van ING en dat de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelt dat ING onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van een onacceptabel risico, maar dat de beëindiging van de relatie op andere gronden wel gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, die de vorderingen van Hap Foods had afgewezen, en veroordeelt Hap Foods in de kosten van het geding in hoger beroep.