In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 7 januari 2021 aan [eiser] is opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 26 februari 2021, waarna [eiser] beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft [eiser] zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. drs. R. de Nekker, terwijl de heffingsambtenaar aanwezig was.
De rechtbank heeft overwogen dat tijdens een controle is vastgesteld dat de auto van [eiser] met kenteken [nummer] geparkeerd stond zonder dat hiervoor parkeergeld was betaald. [eiser] betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat hij aan het keren was en dat de foto’s onvoldoende bewijs zouden leveren. De rechtbank oordeelde echter dat de foto’s duidelijk genoeg waren om te concluderen dat er niemand achter het stuur zat, waardoor er geen sprake kon zijn van keren. De rechtbank verwierp ook de stelling van [eiser] dat de uitspraak op bezwaar gebrekkig was gemotiveerd, omdat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar zijn argumenten correct had weergegeven.
Verder oordeelde de rechtbank dat de vermelding van een onjuist adres op de naheffingsaanslag geen reden was om deze te vernietigen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van [eiser] ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.