ECLI:NL:RBAMS:2021:901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/2291
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijslast heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Purmerend en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 26 februari 2020, welke door de heffingsambtenaar op 16 maart 2020 ongegrond was verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 januari 2021 heeft de eiser verklaard dat hij zijn auto slechts had stilgezet om zijn zoon af te zetten bij de dokter en dat hij direct daarna weer is vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de juistheid van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar ligt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake was van parkeren, aangezien de overgelegde scanfoto's van matige kwaliteit waren en niet konden aantonen dat de eiser daadwerkelijk geparkeerd stond. De rechtbank heeft daarom het beroep van de eiser gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan de eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Purmerend, eiser (hierna: [eiser] )

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: [namen] ).

Procesverloop

Op 26 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 16 maart 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 21 februari 2020 om 13:22 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de auto van [eiser] met [kenteken] ter hoogte van de [adres] te Amsterdam stond. Bij de controle is gebleken dat [eiser] geen parkeergeld had betaald. Daarom heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag opgelegd.
2. [eiser] is het niet eens met de naheffingsaanslag. Hij voert aan dat hij niet heeft geparkeerd. Hij had de auto stilgezet om zijn zoon af te zetten bij de dokter. Hij heeft vervolgens zijn volgende bestemming in de navigator ingetoetst en is daarna onmiddellijk vertrokken. [eiser] vergelijkt zijn situatie met die van een taxichauffeur die ook zijn volgende bestemming intoetst.
3. Tussen partijen is de vraag in geschil of sprake is van parkeren. Onder ‘parkeren’ wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig op binnen de gemeente gelegen, voor het openbaar verkeer openstaande, terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is. Van parkeren is geen sprake als het voertuig stilstaat om personen onmiddellijk te laten in- of uitstappen of om goederen onmiddellijk te laden of te lossen.
4. De rechtbank stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust van de juistheid van de feiten en omstandigheden die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen. In gevallen zoals hier aan de orde, ligt het dan ook primair op de weg van de heffingsambtenaar om, in het licht van wat [eiser] hieromtrent naar voren heeft gebracht, aannemelijk te maken dat sprake is van parkeren. Anderzijds rust de bewijslast dat sprake was van ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ op degene die zich op deze uitzondering beroept. [1]
5. Door de heffingsambtenaar is ter zitting niet betwist dat [eiser] zijn zoon had afgezet en achter het stuur zat om de navigatie in te vullen en vervolgens direct is weggereden. Hier gaat de rechtbank dan ook vanuit. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van parkeren.
6. In een uitspraak van 21 april 2017 van deze rechtbank [2] is de werkwijze van de controle op het betalen van parkeerbelasting door het inzetten van zogeheten scanauto’s, zoals ook in deze zaak uitgevoerd, aan de orde gekomen. Hierin kwam ook aan bod dat alleen bij twijfel of sprake is van parkeren in de zin van de Parkeerverordening een tweede controle plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de twee door de heffingsambtenaar overlegde scanfoto’s van matige kwaliteit en is alleen de achterkant van de auto te zien. Op de foto’s is niet te zien of iemand achter het stuur van de auto zat, zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld. Als de foto’s wel van goede kwaliteit waren geweest en de auto van de voorkant en/of de bestuurderszijde waren gemaakt, dan had [eiser] op de foto’s te zien moeten zijn. Dat had de heffingsambtenaar vervolgens aanleiding moeten geven om een tweede controle uit te voeren. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van parkeren. De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag van 26 februari 2020.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag van 26 februari 2020;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4313.