ECLI:NL:RBAMS:2021:6851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13/751947-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn detentie in België beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de verdenkingen niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751947-21
RK nummer: 21/4955
Datum uitspraak: 10 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 augustus 2021 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] (Duitsland),
wonende op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Iraakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door K. van Couweberghe loco G. Franssens, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen van 26 augustus 2021 met kenmerk 2021/081 OR G. Franssens, not. nr. AN45.LB/48209-21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van
14 september 2021. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze stukken is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdenking voor zover die ziet op het feit van 20 mei 2021 niet genoegzaam is omschreven. Enkel de telefonische oproep vanuit Nederland is te weinig om de verdenking op te baseren. Ook de verdenking ten aanzien van feit F is niet genoegzaam omschreven. Die verdenking is niet onderbouwd. Voor zover je daaruit al een nauw samenwerkingsverband kunt afleiden ontbreekt alle informatie over de doelstelling van de criminele organisatie. De overlevering moet om deze reden voor deze twee feiten worden geweigerd.
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan. Het EAB is genoegzaam. De omschrijving van de feiten is duidelijk en voldoende om te begrijpen waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk kortgezegd tweemaal het teweegbrengen van een ontploffing, respectievelijk op 13 en 20 mei 2021, en het beschieten van een tattooshop op 29 april 2021, met als pleegplaats steeds Antwerpen. Voorts wordt hij ervan verdacht dit in georganiseerd verband, namelijk in een criminele organisatie, te hebben gepleegd.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW in dit verband aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de opgeëiste persoon vanaf 2009 onafgebroken ingeschreven is geweest in Nederland en dat zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd blijkens de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds 2009 telkens verlengd is. De opgeëiste persoon heeft sinds zijn vierde levensjaar altijd in Nederland gewoond en kent niet anders.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 19 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4338) betoogd dat het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet voldoende is. Een derdelander met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, zoals de opgeëiste persoon, zal met stukken moeten aantonen dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft op grond van die vergunning. De officier van justitie heeft verzocht om aanhouding zodat de opgeëiste persoon de bedoelde stukken alsnog kan overleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW moet worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat hiertoe geen nadere informatie nodig is. Niet ter discussie staat dat de opgeëiste persoon, die thans 19 jaar is, vanaf zijn vierde jaar tot heden aaneengesloten in Nederland heeft verbleven. Volgens de informatiestaat-SKDB staat hij ook sinds 2009 ingeschreven in Nederland. Verder staat vast dat hij sinds 17 juli 2009 een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft, die laatstelijk is verlengd tot 23 oktober 2023. Er zijn geen aanwijzingen dat hij niet meer zou voldoen aan de voorwaarden van die vergunning. Ook uit het IND-advies d.d. 20 oktober 2021 blijkt niet dat hij niet aan de voorwaarden van de vergunning zou voldoen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon afdoende heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft.
Daarnaast kan hij in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en bestaat volgens het hiervoor genoemd schrijven van 20 oktober 2021 van de IND niet de verwachting dat hij zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft bij e-mail van 20 oktober 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onbekende onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, en waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is zijn Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijhedenheeft bij brief van 9 september 2021 de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel :
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] , waarin is geoordeeld dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021, inhoudende een algemene detentiegarantie, in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de zeven hiervoor genoemde penitentiaire instellingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De detentieomstandigheden staan om die reden niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak