ECLI:NL:RBAMS:2021:6800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
13/751855-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vonnis III K 1871/05

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Białystok. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 13 oktober 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas.

De rechtbank heeft eerder op 20 oktober 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard voor bepaalde vonnissen, maar de zaak werd heropend voor het vonnis met nummer III K 1871/05. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op basis van dit vonnis eerder was geweigerd, maar dat er nieuwe omstandigheden zijn door wijzigingen in de OLW per 1 april 2021. De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering en dat de overlevering kan worden toegestaan, ondanks de eerdere weigering.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie afgewogen. De raadsman betoogde dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, maar de rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen door Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt en dat aan de eisen van de OLW is voldaan. De rechtbank besluit dan ook om de overlevering toe te staan voor het vonnis met nummer III K 1871/05.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751855-21
RK nummer: 21/4510
Datum uitspraak: 4 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 augustus 2011 door de
Regional Court in Białystok III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon - aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de zaak bij (tussen-)uitspraak van 20 oktober 2021 heropend en voor bepaalde tijd geschorst teneinde het EAB, voor zover dat betrekking heeft op het vonnis met nummer III K 1871/05, inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft de officier van justitie in die uitspraak niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ten aanzien van de vonnissen met nummers III K 441/01 en III K 2028/01.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 4 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 20 oktober 2021

In de (tussen-)uitspraak van 20 oktober 2021 is reeds geoordeeld en beslist over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB ten aanzien van het vonnis van de
District Courtin Białystok van 20 augustus 2001 met referentienummer III K 441/01 en het vonnis van de
District Courtin Białystok van 22 oktober 2002 met referentienummer III K 2028/01. Deze overwegingen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om heroverweging van de tussenuitspraak van 20 oktober 2021 voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB voor zover dat EAB ziet op het vonnis met nummer III K 1871/05. Het is eerder voorgekomen dat een EAB voor een tweede keer is beoordeeld, maar daarbij ging het om situaties waar de overlevering in zijn geheel was geweigerd, terwijl ten aanzien van dit EAB de overlevering is toegestaan voor wat betreft twee van de daaraan ten grondslag liggende vonnissen. De opgeëiste persoon had op basis van die uitspraak feitelijk overgeleverd kunnen worden. Er is derhalve sprake van een verkapt hoger beroep nu het EAB opnieuw in behandeling wordt genomen, terwijl de overlevering voor het vonnis met nummer III K 1871/05 eerder is geweigerd. Dit is in strijd met artikel 29, tweede lid, OLW.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering ten aanzien van het vonnis met nummer III K 1871/05. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het EAB niet ingetrokken. Aldus is het EAB onverkort van kracht en kan het opnieuw in behandeling worden genomen, indien en voor zover de overlevering eerder is geweigerd. Er is sprake van een nieuwe situatie vanwege het op 1 april 2021 gewijzigde artikel 12 OLW, waardoor de beoordeling onder het huidige recht tot een andere uitkomst kan leiden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om over te gaan tot heroverweging van haar oordeel in de tussenuitspraak van 20 oktober 2021 met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het vonnis met nummer III K 1871/05.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Voor de grondslag en inhoud van het EAB verwijst de rechtbank naar haar (tussen-)uitspraak van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:6074).
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Bij uitspraak van 26 april 2019 heeft deze rechtbank op basis van het hiervoor genoemde
EAB dat is uitgevaardigd op 28 augustus 2011, de overlevering van de opgeëiste persoon
geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis met nummer III K 1871/05 opgelegde vrijheidsstraf. De rechtbank zal echter opnieuw moeten beoordelen of de overlevering voor dit vonnis op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De Overleveringswet is namelijk op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
Standpunt van de raadsman
Door de raadsman is betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet ter zitting aanwezig geweest en geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft zich voorgedaan. De verstrekte informatie over de gang van zaken brengt geen duidelijkheid over de vraag of de opgeëiste persoon kennis heeft gekregen van de dagvaarding en nadien van het vonnis. Er kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig heeft gehandeld en evenmin dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Weliswaar doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voor, maar er moet van weigering worden afgezien. De opgeëiste persoon heeft, kort gezegd, door Polen te verlaten uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om het proces bij te wonen, terwijl hij wist van het bestaan van de strafzaak en hem is meegedeeld wat, in het kader van de procedure, de juridische gevolgen zouden zijn als hij van adres zou wisselen zonder de autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen. De officier van justitie verwijst in dit verband naar vergelijkbare zaken waarin de rechtbank Amsterdam op 15 juni 2021 [1] en 22 juni 2021 [2] uitspraak heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis (met kenmerk III K 1871/05) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 februari 2019 blijkt dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging, dat de dagvaarding naar het door hem opgegeven adres is verzonden en dat hij op de hoogte was van de verdenking. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. De opgeëiste persoon heeft er desondanks voor gekozen naar Nederland te vertrekken, zonder dit aan de Poolse autoriteiten te laten weten.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij, zo hij al niet door zijn handelwijze stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist (III K 1871/05)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het vonnis met nummer III K 1871/05 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor onderhavig vonnis te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Białystok III Criminal Division(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op het vonnis met nummer III K 1871/05.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.