ECLI:NL:RBAMS:2021:6523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
C/13/707693 / HA RK 21.321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een WHOA-procedure

Op 28 september 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een groep verzoekers tegen de rechters A.E. de Vos, F. Damsteegt-Molier en M.C. Bosch. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een voornemen van de rechters om ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen in een procedure onder de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) waarbij [naam schuldenaar] B.V. betrokken was. De verzoekers voerden aan dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door al een oordeel te geven voordat alle partijen zich hadden kunnen uitlaten. De rechters stelden echter dat zij slechts een voornemen hadden geuit en dat dit voornemen niet gericht was op een inhoudelijk oordeel, maar op het waarborgen van de procedurele kaders voor de deskundige die was aangesteld in de zaak. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek ongegrond was, omdat het voornemen zelf geen grond voor wraking kon vormen en er geen bewijs was van vooringenomenheid van de rechters. De beslissing werd op 28 september 2021 genomen en het verzoek tot wraking werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 24 september 2021 onder rekestnummer C/13/707693 / HA RK 21/321 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1]
[verzoeker 2]
[verzoeker 3]
[verzoeker 4]
[verzoeker 5]
[verzoeker 6]
[verzoeker 7] .,
[verzoeker 8] ,
[verzoeker 9]
[verzoeker 10]
[verzoeker 11]
[verzoeker 12]
[verzoeker 13] ,
[verzoeker 14]
[verzoeker 15]
[verzoeker 16] ,
verzoekers, hierna: [verzoekers] ,
gemachtigde mr. E.C. Netten,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. A.E. de Vos, F. Damsteegt-Molier en M.C. Bosch, insolventierechters, hierna gezamenlijk: de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek van [verzoekers] ingekomen op 24 september 2021;
 de schriftelijke reactie van de rechters ingekomen op 26 september 2021,
 de schriftelijke reactie van herstructureringsdeskundige, hierna: de deskundige, ingekomen op 26 september 2021,
 de e-mail 28 september 2021 van mr. I. Spinath namens de minderheidsaandeelhouders,
 de e-mail van 28 september 2021 van mr. drs. J.C. Vesters, vaktechnisch coördinator uitvoering bij de Belastingdienst.
1.2.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 september 2021. Verschenen zijn mrs. E.C. Netten, C.M. Molhuysen en F.A. van de Wakker namens verzoekers en namens de rechters mr. F. Damsteegt-Molier en mr. M.C. Bosch. Mr. A.E. de Vos was verhinderd. Tevens zijn verschenen mrs. M.A. de Broeder namens de deskundige, G.A.C. Orban en D.W.G. van der Velden namens [naam schuldenaar] B.V, allen toehoorders,
Mr. Netten heeft spreekaantekeningen overgelegd.
Na afloop van de behandeling is – met instemming van partijen - diezelfde dag (het dictum van) de beslissing per e-mail aan alle betrokkenen meegedeeld. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

[naam schuldenaar] B.V. is, als schuldenaar, een procedure gestart bij de rechtbank onder de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De rechters zijn belast met de behandeling van deze zaak. In deze akkoordprocedure is een de deskundige aangewezen en benoemd door de rechtbank, op verzoek van een groep schuldeisers, die door [verzoekers] wordt vertegenwoordigd.
Bij beschikking van 3 september 2021 hebben de rechters bepaald dat tot zekerheid van de kosten van de deskundige door [verzoekers] een bedrag van € 360.000,00 in depot moet worden geplaatst. Bij e-mail van 23 september 2021 heeft mr. Broeders namens de deskundige bij de rechters aandacht gevraagd voor de kostenproblematiek, omdat zijns inziens de voltooiing van het homologatieverzoek, dat op 28 september 2021 bij de rechtbank moest worden ingediend, in gevaar kwam (ook omdat door [verzoekers] nog geen bedrag in depot was gestort). Ook zou rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat hij na homologatie door een der betrokken partijen (in privé) zou worden aangesproken, hetgeen aanzienlijke kosten met zich zou brengen. Hij heeft gewezen op de mogelijkheid partijen te dwingen een bedrag in escrow te plaatsen voor de kosten van de verdediging. Deze e-mail is door mr. Broeders op 23 september 2021 om 19.45 uur gedeeltelijk doorgezonden aan de advocaten van [verzoekers] . [verzoekers] heeft op 24 september 2021 om 08.57 uur bij e-mail aan de rechtbank gereageerd.
Bij e-mail van 24 september 2021 om 09.16 uur hebben de rechters gereageerd op de e-mail van de deskundige. Zij hebben onder meer het volgende meegedeeld aan partijen onder verwijzing naar het bericht van de deskundige:
“De rechtbank is van mening dat dit probleem dient te worden opgelost vóórdat een eventueel akkoord ter homologatie wordt aangeboden. Volgens de tussen betrokkenen afgesproken tijdlijn zou dat uiterlijk dinsdag 28 september a.s. moeten gebeuren, teneinde op 6 oktober a.s. een homologatiezitting te kunnen laten plaatsvinden. Het door de herstructureringsdeskundige gesignaleerde probleem kan er immers toe leiden dat hij zich niet vrij voelt een akkoord ter homologatie aan de rechtbank voor te leggen. Die situatie is niet in het belang van de schuldeisers en aandeelhouders van de onderneming. Onder deze omstandigheden is de rechtbank voornemens – ter beveiliging van alle belangen – ambtshalve een voorlopige voorziening ex artikel 379 Fw te treffen indien niet alle betrokkenen tot een gezamenlijk gedeelde oplossing kunnen komen op dit punt. De rechtbank is dan ook voornemens om ambtshalve als voorlopige voorziening te bepalen dat de betrokken partijen een bedrag in escrow dienen te plaatsen ter dekking van eventuele kosten van verweer voor aanspraken jegens de herstructureringsdeskundige voor de duur van vijf jaar. Met deze brief worden alle betrokkenen uitgenodigd vóór maandag 27 september a.s. om 10:00 uur per e-mail een zienswijze te geven op dit voornemen van de rechtbank. De rechtbank zal dan op diezelfde dag zonder zitting om 17.00 uur – met inachtneming van de gegeven zienswijzen – een beslissing geven of een voorlopige voorziening noodzakelijk is en zo ja, op welke wijze zal worden voorzien.”Bij tweede e-mail is erop gewezen dat “voorlopige voorziening” moet worden gelezen als “voorziening” gelet op de tekst van artikel 379 Fw.

3.Het verzoek

Verzoekers hebben aangevoerd dat de rechters in hun e-mail de schijn hebben gewekt dat zij hun oordeel reeds gevormd hebben. De deskundige had slechts zijn mening gegeven. De rechters hadden geen oordeel mogen geven voordat ook de andere partijen zich hadden uitgelaten. Het zonder daartoe verzocht te zijn, geven van een voorlopig oordeel maakt een onaanvaardbare inbreuk op de partijautonomie (Hof Arnhem-Leeuwarden 5 juli 2018, NJF 2018/496, rov 2.9). De rechters sturen overduidelijk aan op een schikking, terwijl het partijdebat zijdens [verzoekers] nog niet is gevoerd. De rechters hebben al geconstateerd en geoordeeld dat sprake is van een probleem en zij hebben een uiterst concrete oplossing aangedragen. Een rechter mag wel ambtshalve een onderwerp van debat als thema in de procedure aandragen, maar mag niet daarover al een oordeel geven voordat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten. De rechters hebben echter al een oplossing vastgesteld en wekken daardoor de schijn partijdig te zijn. De rechters hadden [verzoekers] eerst moeten horen, voordat zij hun oordeel op deze manier gaven. Dit voorlopige oordeel is dusdanig stellig dat ook daardoor de indruk bij [verzoekers] is ontstaan van vooringenomenheid. Dit klemt te meer omdat de rechters zich uitsluitend hebben gebaseerd op de mening van de deskundige.

4.De reactie van de rechters

De rechters hebben aangevoerd dat zij slechts het voornemen hebben geuit ambtshalve een beslissing te nemen ter beveiliging van de belangen van de betrokken aandeelhouders. De voorgenomen beslissing richt zich niet alleen tot [verzoekers] maar tot alle bij de akkoordprocedure betrokken partijen, waarbij de deskundige niet als partij valt aan te merken maar als een door de rechtbank aangewezen deskundige. Het voornemen heeft louter betrekking op de procedurele kaders, die dienen te waarborgen dat de deskundige vanuit zijn onafhankelijke en onpartijdige positie zijn werk doeltreffend kan doen. Van enige inhoudelijk oordeel, laat staan van vooringenomenheid ten aanzien van de inhoudelijke akkoordprocedure is geen sprake. Het bericht van 24 september 2021 houdt geen oordeel in, maar betreft slechts een aankondiging van een voornemen een beslissing te nemen over het treffen van een procedurele voorziening, waarover partijen zich nog mochten uitlaten. Het voornemen richt zich tot de deskundige en niet tot partijen. Er is ook geen sprake van inbreuk op de partijautonomie. In de WHOA is de rechter uitdrukkelijk de bevoegdheid gegeven ambtshalve voorzieningen te treffen te bescherming van de belangen van schuldeisers of de aandeelhouders. De e-mail van [verzoekers] van vrijdagochtend 24 september 2021 om 08.57 uur, die aan het algemene e-mailadres van het team insolventie was gericht, heeft de e-mail van de rechters van vrijdagochtend 24 september 2021 gekruist. Dat e-mailbericht zou eventueel naast een in te dienen zienswijze meegewogen hebben voor de te nemen beslissing.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank gaat uit van de gronden tot wraking zoals geformuleerd in het wrakingsverzoek. Blijkens de spreekaantekeningen heeft [verzoekers] aan het verzoek mede ten grondslag willen leggen de gang van zaken zoals die zich eerder gedurende de WHOA procedure heeft voorgedaan. Nu de wrakingsgronden op het moment van het wrakingsverzoek alle tegelijk moeten worden voorgedragen kunnen deze niet later ter zitting van de Wrakingskamer of in een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek worden aangevuld (art. 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
5.4.
In zijn arrest van 29 september 2018 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) het volgende overwogen:
“Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.” De rechtbank overweegt in de onderhavige (civiele) procedure analoog aan deze rechtsoverweging.
5.5.
Nu het wrakingsverzoek slechts is gericht tegen het voornemen ambtshalve te beslissen over het treffen van een procedurele voorziening, is de Wrakingskamer in het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader, van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Het voornemen zelf kan geen grond voor wraking vormen en de motivering daarvan of de gebezigde bewoordingen van de rechters geven op geen enkele manier blijk van enige vooringenomenheid jegens [verzoekers] en houden zelfs geen voorlopig oordeel in over de zaak van [verzoekers] .
5.6.
De slotsom is derhalve dat de door [verzoekers] aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid van de rechters.
6. Het voorgaande houdt in dat het verzoek wordt afgewezen.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter en J. Thomas en I.M. Bilderbeek, leden op 28 september 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 1 oktober 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.