Overwegingen
1. Op 9 april 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp aangevraagd. Met de brief van 22 april 2020 heeft verweerder te kennen gegeven meer informatie nodig te hebben om de aanvraag te kunnen beoordelen en eiseres verzocht om onder andere gegevens over haar inkomen te overleggen. Deze gegevens moesten voor
6 mei 2020 overgelegd worden, maar als eiseres meer tijd nodig had, kon eiseres om uitstel vragen. Op 30 april 2020 heeft eiseres een deel van de informatie overgelegd en voor het overleggen van de overige informatie verzocht om een hersteltermijn.
2. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet tijdig alle informatie heeft verstrekt die nodig is om het recht op bijzondere bijstand te kunnen vaststellen.In het besluit staat ook vermeld dat als eiseres de gegevens uiterlijk 21 mei 2020 alsnog overlegt, haar aanvraag opnieuw in behandeling wordt genomen. Omdat eiseres dit niet heeft gedaan, is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De beoordeling van de rechtbank
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder heeft nagelaten om een fatale termijn te stellen en de aanvraag daarom niet buiten behandeling kon stellen. In de brief van 22 april 2020 wordt de mogelijkheid geboden om uitstel te vragen, zodat eiseres ervan uit mocht gaan dat hierin geen fatale termijn stond. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2009, waarin staat dat verweerder bij het stellen van een fatale termijn erop moet wijzen dat de aanvraag bij overschrijding van die termijn buiten behandeling kan worden gesteld. Zij verwijst ook naar een uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2021, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder erop had moeten wijzen dat de termijn fataal was en dat verweerder onzorgvuldig handelde door niet te reageren op een verzoek om uitstel.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de termijn in de brief van 22 april 2020 geen fatale termijn was, omdat in het primaire besluit alsnog een hersteltermijn geboden is.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat 6 mei 2020 geen fatale termijn was. Een termijn is fataal als er een buitenbehandelingstelling op volgt. Dat is in deze zaak gebeurd. Dat verweerder in het primaire besluit een mogelijkheid bood om de stukken alsnog aan te leveren, doet daar niets aan af. Uit vaste rechtspraak volgt dat de aard en inhoud van een besluit tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand met zich meebrengt dat aan stukken die na zo’n besluit worden aangeleverd, geen betekenis wordt toegekend.Dit betekent in dit geval dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling kon stellen en tevens nog een termijn kon stellen. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid had verweerder bovendien moeten reageren op het verzoek om uitstel, alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen. Verweerder heeft de aanvraag dus ten onrechte buiten behandeling gesteld.
6. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.
7. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien. Dat is het geval als slechts één uitkomst mogelijk is. Daarbij is van belang dat alsnog ex nunc inhoudelijk op de aanvraag moet worden beslist.
8. Eiseres betoogt dat de gevraagde gegevens niet meer benodigd zijn voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand, omdat de draagkracht van eiseres inmiddels bekend is. Verweerder heeft de draagkracht van eiseres voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2020 namelijk met het besluit van 22 juli 2020 vastgesteld op € 303,39. De onderhavige aanvraag valt binnen dit draagkrachtjaar. Verder blijkt uit het besluit van
13 augustus 2020 dat de draagkracht voor 2020 inmiddels is opgesoupeerd. Daarom had de aanvraag volgens eiseres toegekend moeten worden.
9. Eiseres heeft recht op bijzondere bijstand voor bijzondere kosten, zoals de kosten voor rechtshulp, als zij niet beschikt over de middelen om deze kosten zelf te betalen.De vraag is daarom of eiseres draagkracht had om de kosten van rechtshulp zelf te betalen. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Uit het besluit van 22 juli 2020 blijkt dat voor de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een draagkracht is vastgesteld van € 303,39. In het besluit van
13 augustus 2020 is van dezelfde jaardraagkracht uitgegaan. Met dit besluit is de draagkracht opgesoupeerd. Verder staat in het beleid van verweerder dat inkomenswijzigingen ten gunste van de belanghebbende in een lopend draagkrachtjaar niet leiden tot herberekeningen.De jaardraagkracht kan dus niet hoger worden tijdens het draagkrachtjaar. Hieruit volgt dat eiseres geen draagkracht meer heeft en dat er ook geen nadere gegevens meer nodig zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen. De bijzondere bijstand moet daarom worden toegekend. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en aan eiseres bijzondere bijstand voor rechtshulp toekennen zoals aangevraagd.
10. Verweerder moet de kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar vergoeden, omdat het primaire besluit wordt herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Het primaire besluit is immers niet zorgvuldig voorbereid. Verweerder moet ook de proceskosten in beroep vergoeden, omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard.
11. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). De kosten die verband houden met de behandeling van het beroep stelt de rechtbank vast op € 1.496,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.