ECLI:NL:RBAMS:2021:5810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
13/995004-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte voor valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften

Op 11 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. De zaak, die deel uitmaakt van het strafrechtelijk onderzoek Tandem IV, volgde op eerdere onderzoeken naar betrokkenheid bij een liquidatiepoging en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een registeraccountant en bestuurder van verschillende vennootschappen, samen met anderen opzettelijk valse facturen heeft opgemaakt en deze voorhanden heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de werkzaamheden waarvoor de facturen waren opgemaakt, daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte zijn kennis als registeraccountant had misbruikt en daarmee het vertrouwen in zijn beroepsgroep had geschaad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van gewoontewitwassen, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij het witwassen van geld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995004-18 (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Inleiding

1.1.
Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 en 31 augustus 2021 (inhoudelijke behandeling) en 11 oktober 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bijleveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Vromen, mede namens mr. J.S. Spijkerman, naar voren hebben gebracht.
1.2.
Achtergrond en aanleiding onderzoek
De rechtbank wijst dit vonnis in het strafrechtelijk onderzoek Tandem IV. Dit onderzoek komt voort uit de onderzoeken Tandem I, Tandem II en Tandem III.
Naar aanleiding van de onderzoeken Tandem I en II zijn zes mannen, waaronder [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) veroordeeld voor onder meer hun betrokkenheid bij een liquidatiepoging op [persoon] in 2015. [medeverdachte 1] is ook veroordeeld voor witwassen. Uit het onderzoek Tandem II bleek dat [medeverdachte 1] via het beveiligde netwerk van de server Ennetcom contact had met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Op basis van dit contact is onderzoek Tandem III gestart, waarin [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] onherroepelijk zijn veroordeeld. [medeverdachte 2] is onder meer veroordeeld voor invoer van harddrugs, deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van geld voor [medeverdachte 1] .
Uit nader onderzoek naar het witwassen door [medeverdachte 2] is onderzoek Tandem IV gestart, waarin is gerechercheerd naar de geldstromen. [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), zijn broer [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) en verdachte, hun achteroom, zijn daarin naar als verdachten voren zijn gekomen. Bij de politie bestaat het vermoeden dat de broers [medeverdachte 5 en 6] de rechtspersonen waarvan zij de bestuurder en enig aandeelhouder zijn (geweest), tegen betaling hebben laten gebruiken om in opdracht van [medeverdachte 2] en anderen geld wit te wassen. Zij hebben geconstateerd dat er facturen zijn aangetroffen bij de vennootschappen gelieerd aan [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en hun vader [vader medeverdachte 5 en 6] (hierna: [vader medeverdachte 5 en 6] ) en verdachte, die niet direct herleidbaar zijn tot verrichte werkzaamheden. De betalingen zijn veelal gedaan vanuit de vennootschappen gelieerd aan verdachte aan vennootschappen gelieerd aan [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] respectievelijk [vader medeverdachte 5 en 6] . De meeste uitgaven zouden de rechtspersonen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] volgens de politie alleen maar kunnen doen omdat ze daaraan voorafgaand giraal aanzienlijke geldbedragen ontvangen van de rechtspersonen waarvan verdachte de bestuurder en enig aandeelhouder is of contante stortingen ontvangen. Bij de politie bestaat het vermoeden dat verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] optreden als
facilitatorvan onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De vragen die in deze zaak spelen zijn – kort samengevat – of de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de facturen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden (valsheid in geschrift, feit 1 en 2) en, zo nee, of dat geld waarmee die facturen zijn voldaan is terug te voeren op legale bronnen (witwassen, feit 3).
1.3.
Tenlastelegging
Verdachte wordt samengevat verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een factuur in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 november 2016;
2. feitelijke leidinggeven aan, dan wel opdracht geven tot, het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van tien valse facturen door [naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 2] en/of [naam bedrijf BV 3] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017,
ofhet medeplegen van dit feit;
3.
primair:medeplegen van (gewoonte)witwassen van meerdere geldbedragen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 augustus 2017;
subsidiair:de medeplichtigheid aan dit feit.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.Waardering van het bewijs

2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – dat feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair kan worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt – onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnota – dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Feiten en omstandigheden [1]
Verdachte is registeraccountant. Hij is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ), sinds de oprichting daarvan op 8 maart 1999. [2] Een handelsnaam van [naam bedrijf BV 1] is [naam bedrijf BV 3] .
Ook van [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) is verdachte zelfstandig bevoegd bestuurder sinds 31 oktober 2014. [3] [naam bedrijf BV 1] is enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 2] sinds de oprichting op 8 maart 1999. [naam bedrijf BV 2] heeft meerdere handelsnamen, waaronder [handelsnaam 2] & [handelsnaam 3]
[medeverdachte 5] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 4] (hierna: [naam bedrijf BV 4] ) vanaf de oprichting op 9 oktober 2012. [4] Onder [naam bedrijf BV 4] hing [naam bedrijf BV 5] (hierna: [naam bedrijf BV 5] ). [5]
[medeverdachte 6] is bestuurder van [naam bedrijf BV 6] (hierna: [naam bedrijf BV 6] ) sinds de oprichting op 5 juni 2014. [6] Enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 6] is sinds 12 maart 2015 [naam stichting] , waarvan [medeverdachte 6] ook bestuurder is sinds 1 januari 2017. [7]
[vader medeverdachte 5 en 6] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 7] (hierna: [naam bedrijf BV 7] ) sinds 1 april 2015. [8]
2.3.2.
Oordeel over feit 1: valsheid in geschrift
Verdachte wordt er onder feit 1 van beschuldigd dat hij samen met onder andere [naam bedrijf BV 1] opzettelijk een factuur valselijk heeft opgemaakt.
Artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt strafbaar het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
2.3.2.1. Aangetroffen e-mails, factuur en bankrekeningoverzicht
In een map met administratie van [naam bedrijf BV 7] werd een geprinte e-mail met onderwerp “Re: factuur in concept” aangetroffen van 3 april 2015 van verdachte aan [medeverdachte 5] . [9] Verdachte schrijft in deze e-mail: “
, we beginnen met 62.5k incl btw. Papa en ik elk voor evenveel. Omschrijving: business advisory 2015 (..).”Die e-mail is een antwoord op de e-mail van [medeverdachte 5] aan verdachte van 3 april 2015, waarin [medeverdachte 5] schrijft: “
Hierbij de factuur in concept. Wil je dit nakijken of dit zo klopt en mij even laten weten? [10] De bijlage bij de e-mail van [medeverdachte 5] is een factuur van [naam bedrijf BV 7] gericht aan [naam bedrijf BV 1] van 31 maart 2015 voor 62.500 euro inclusief BTW met als omschrijving “Business advisory 2015”. [11]
Op de harde schijf van [medeverdachte 5] is een e-mail aangetroffen van 23 november 2016 van [vader medeverdachte 5 en 6] aan verdachte. [12] [vader medeverdachte 5 en 6] schrijft daarin: “
[verdachte] , [naam] , kun jij de factuur richten aan [naam bedrijf BV 7] Met de omschrijving: Overname verplichting [naam bedrijf BV 7] door [vader medeverdachte 5 en 6] / 10-04-2015.(..) [13] De bijlage bij die e-mail bevat een factuur van [naam bedrijf BV 1] gericht aan [naam bedrijf BV 7] van 15 november 2016 voor 62.500 euro inclusief BTW met de omschrijving “Overname verplichting [naam bedrijf BV 7] /Dhr [vader medeverdachte 5 en 6] dd 10/4/15”. [14] Uit het bankrekeningoverzicht van [naam bedrijf BV 1] blijkt dat [naam bedrijf BV 7] dit bedrag op 28 november 2016 heeft betaald met de omschrijving ‘overname lening’. [15]
2.3.2.2. Verklaring verdachte
Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 5] had gesproken over een participatie in [naam bedrijf BV 7] . Verdachte heeft 62.500 euro betaald als voorschot op een toekomstige conversie van deze investering in aandelen. Toen is een factuur gemaakt voor een voorschotbetaling. Uiteindelijk heeft verdachte toch afgezien van het investeren in [naam bedrijf BV 7] . Over de omschrijving op de factuur van 31 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat ‘business advisory’ een algemene term is, maar dat hij het eigenlijk een lening had moeten noemen. Verder heeft verdachte verklaard dat de omschrijving op de factuur van 15 november 2016 ook niet klopt; van een lening hoort geen factuur te worden gemaakt.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat de twee facturen met elkaar corresponderen. Hij had de 62.500 euro overgemaakt naar aanleiding van de vraag van [vader medeverdachte 5 en 6] of verdachte in de onderneming wilde investeren. Verdachte heeft vervolgens besloten dat niet te doen en het geld is bij [naam bedrijf BV 7] blijven staan, omdat er sprake was van een intentie van werkzaamheden. Die werkzaamheden werden vervolgens niet uitgevoerd, waardoor er een terugbetalingsverplichting voor [naam bedrijf BV 7] ontstond. Dat had eigenlijk via een creditnota moeten gebeuren. Het geld had in verband met de belastingaangifte in 2015 al terugbetaald moeten worden, maar dat was [vader medeverdachte 5 en 6] niet gelukt omdat hij dat al had geïnvesteerd in cheesecakes. Om die reden werd afgesproken om het bedrag als lening te zien. Daarvoor had een leningovereenkomst afgesloten moeten worden, maar dat is niet gebeurd. De omschrijving op de factuur van 15 november 2016 is op deze manier opgeschreven, omdat de transactie uit 2015 daarmee teruggedraaid kon worden. In 2015 was het nog geen lening, want een lening heeft geen BTW, aldus verdachte.
2.3.2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft pas op de zitting verklaard over het van kleur veranderen van de betaling: eerst een mogelijke investering, toen voor een intentie van – niet ander toegelichte - werkzaamheden en ten slotte een lening. Nog los van het feit dat deze gang van zaken nergens uit blijkt, klopt het ook niet met de omschrijving “Business Advisory 2015” op de factuur, hetgeen bij geen enkele door verdachte beschreven variant past. Dit geldt eveneens voor de omschrijving van de tweede factuur waarmee het geld vanuit [naam bedrijf BV 7] weer naar [naam bedrijf BV 1] is gegaan. In geen van de varianten kan er sprake zijn van een verplichting die is ontstaan aan de zijde van [naam bedrijf BV 7] die door [naam bedrijf BV 1] wordt overgenomen. Dit is door verdachte ook beaamd, de omschrijving op de factuur van 15 november 2016 zou zijn bedacht om de administratie ‘kloppend’ te maken. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de omschrijving op de factuur van 15 november 2016 bewust niet correspondeert met de werkelijkheid. De rechtbank vindt dan ook dat verdachte en [naam bedrijf BV 1] de factuur opzettelijk valselijk hebben opgemaakt. De door de verdediging overgelegde schriftelijke verklaring van [vader medeverdachte 5 en 6] maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank vindt dat de factuur, anders dan door de verdediging betoogd, weldegelijk een bewijsbestemming heeft, ondanks dat partijen ook zonder deze factuur wisten waar het geldbedrag voor werd gefactureerd. Facturen hebben naar hun aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer, zoals verdachte als registeraccountant beroepshalve moet hebben geweten. Deze factuur is in de administratie aangetroffen, waarmee vast staat dat het bestemd was voor het gebruik jegens derden, bijvoorbeeld de fiscus of accountants als ware deze echt en onvervalst. [16] Daarmee staat ook het oogmerk vast, ook als geen sprake was van fiscaal nadeel voor de fiscus.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen oordeelt de rechtbank als volgt.
Het opmaken van het valse document heeft verdachte samen met [vader medeverdachte 5 en 6] en zijn vennootschap [naam bedrijf BV 7] gepleegd. Deze laatsten hebben deze factuur immers opgesteld en aan verdachte verstrekt. Uit het voorgaande blijkt van een bewust en nauwe samenwerking.
Medeplegen met [naam bedrijf BV 1]
Ten aanzien van het opmaken van het valse document geldt dat verdachte zelf de ten laste gelegde handelingen heeft begaan. Omdat de ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden en zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en het opzet kan worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken binnen deze rechtspersoon, kunnen deze ook aan deze rechtspersoon worden toegerekend. Verdachte is dus als feitelijke leidinggever van [naam bedrijf BV 1] te beschouwen. Hiervoor wordt ook verwezen naar de overweging ten aanzien van het feitelijke leidinggeven bij feit 2. Verdachte kan echter niet het feit medeplegen met de rechtspersoon waarvan hij feitelijke leidinggever is en aan wie het feit ook kan worden toegerekend (zie daarvoor ook HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140). Dat betekent dat partiele vrijspraak volgt voor het medeplegen met [naam bedrijf BV 1] .
De rechtbank concludeert dat feit 1 kan worden bewezen.
2.3.3.
Oordeel over feit 2: het voorhanden hebben van valse facturen
Artikel 225 lid 2 Sr stelt strafbaar het opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst en het afleveren en het voorhanden hebben daarvan, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
Verdachte wordt er onder feit 2 (
eerste alternatief) van beschuldigd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan, dan wel opdracht heeft gegeven tot, het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van tien valse facturen. Onder feit 2 (
tweede alternatief) wordt hij ervan beschuldigd dat hij dit feit samen met anderen heeft gepleegd.
Op 29 augustus 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het kantoor van verdachte. De onder
a tot en met jten laste gelegde facturen zijn aangetroffen in de inbeslaggenomen administratie. [17] De facturen
a tot en met dzijn afkomstig van [naam bedrijf BV 5] . [18] De facturen
e tot en met jzijn afkomstig van [naam bedrijf BV 6] [19] De facturen zijn veelal kort na de factuurdatum betaald. [20]
Op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte en de laptops, waarop hij zijn financiële administratie bijhield, zijn geen bestanden aangetroffen waaruit concreet blijkt dat [medeverdachte 5] , [naam bedrijf BV 5] en [medeverdachte 6] werkzaamheden hebben verricht voor verdachte of een van zijn bedrijven. [21] Ook bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] is in de administraties van hun vennootschappen, in hun telefoons noch in hun laptops iets aangetroffen waaruit blijkt dat zij of hun vennootschappen werkzaamheden hebben verricht voor verdachte of zijn vennootschappen. [22]
2.3.3.1. Facturen van [naam bedrijf BV 5] (a tot en met d)
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 5] namens [naam bedrijf BV 5] verschillende werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 1] heeft verricht. Dit betrof voornamelijk het ontwikkelen van software, maar ook het verkopen van aanstekers, het maken een website en het opstellen van een businessplan voor het appartementencomplex ‘ [naam appartementencomplex] ’ van verdachte in [geboorteland] . [naam bedrijf BV 5] mocht voor al deze werkzaamheden een vast bedrag, een zogenoemde lump sum, van 60.000 euro per jaar in rekening brengen. Dit betrof een mondelinge afspraak die niet schriftelijk is vastgelegd. Vanwege de afgesproken lump sum zijn de facturen niet tot specifieke werkzaamheden te herleiden. [naam bedrijf BV 5] hoefde de verrichte werkzaamheden niet aan verdachte te verantwoorden en er werden geen urenlijsten overgelegd.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De verklaring is ten eerste zeer algemeen van aard en nauwelijks tot niet verifieerbaar. In de in beslag genomen administratie is geen onderbouwing aangetroffen dat namens [naam bedrijf BV 5] werkzaamheden voor de bedrijven van verdachte zijn verricht waarvoor is gefactureerd. Dit blijkt ook niet uit de later aangeleverde e-mails door de verdediging. Van door [naam bedrijf BV 5] ontwikkelde software is niets gebleken. Uit het feit dat er een website bestaat voor het ‘ [naam appartementencomplex] ’ blijkt niet dat [naam bedrijf BV 5] daaraan werk heeft verricht. Dat er op één A4-tje een (aanzet tot een) plan van aanpak is gemaakt voor het appartementencomplex en ingekochte aanstekers in de supermarkt zijn terecht gekomen, duidt op een begin van werkzaamheden, maar onduidelijk is met welke factuur die dan moeten corresponderen en dit valt in omvang ook in het niet bij de hoogte van de facturen. De verklaring dat alle afspraken mondeling verliepen en dat [naam bedrijf BV 5] voor alle werkzaamheden een lump sum van 60.000 euro zou hebben ontvangen vindt de rechtbank ook ongeloofwaardig. De facturen hebben omschrijvingen als: “ [naam service 3] ” en “ [naam service 2] ” en zijn gericht aan verschillende vennootschappen van verdachte, hetgeen niet correspondeert met een lump sum. Daarnaast wordt er ook een factuur gestuurd voor een bepaald project “project [naam project] ” dat ook niet strookt met de gestelde afspraak dat er lump sum mocht worden gefactureerd voor welk werk [naam bedrijf BV 5] dan ook zou doen. Ook de omstandigheid dat er onregelmatig en verschillende (hoge) bedragen gefactureerd zijn, past niet bij een lump sum. Veeleer lijkt het erop dat de facturen zijn verstuurd wanneer [naam bedrijf BV 5] geld nodig had, wat past bij het feit dat ze vaak kort daarop zijn betaald. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in de ten laste gelegde facturen
a tot en met domschreven werkzaamheden niet door [naam bedrijf BV 5] zijn verricht, dat die facturen dus valselijk zijn opgemaakt en dat verdachte die facturen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
2.3.3.2. Facturen van [naam bedrijf BV 6] (e tot en met j)
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 6] hem hielp bij de administratie en bij het zoeken van nieuwe opdrachtgevers. Verdachte heeft hem een lump sum betaald voor zijn activiteiten. Alle afspraken verliepen mondeling. Dat was een vertrouwenskwestie, hij en [medeverdachte 6] zijn immers familie van elkaar. [medeverdachte 6] werkte op zijn eigen computer in zijn eigen omgeving. Voor afstemming over de werkzaamheden ging verdachte naar het kantoor van [medeverdachte 6] in [plaats] .
[medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard dat hij in opdracht van verdachte heeft gewerkt voor klanten van [naam bedrijf BV 3] . [medeverdachte 6] maakte de opzet voor de administratie en adviezen over de boekhouding van klanten. [medeverdachte 6] werkte op het kantoor en de computer van verdachte. Alle afspraken verliepen mondeling. [medeverdachte 6] hoefde niet aan verdachte te rapporteren, omdat ze samen werkten op hetzelfde adres. In een latere verklaring heeft [medeverdachte 6] geschreven dat hij een lump sum vergoeding ontving om zich beschikbaar te houden voor het geval verdachte werk aan hem wilde uitbesteden
Bij de rechter-commissaris en op de zitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 6] hem hielp bij werkzaamheden voor ABN AMRO. Verdachte kreeg op zijn eigen laptop via Citrix online toegang tot de systemen van ABN AMRO. Vervolgens gaf hij [medeverdachte 6] via het programma TeamViewer op afstand toegang tot zijn laptop, zodat [medeverdachte 6] de werkzaamheden kon verrichten. Deze toegang moest iedere keer opnieuw door verdachte aan [medeverdachte 6] worden verleend. Door op deze manier werken leek het voor verdachte net alsof hij en [medeverdachte 6] fysiek naast elkaar zaten.
De rechtbank stelt vast dat niet is onderbouwd dat [naam bedrijf BV 6] de werkzaamheden zoals omschreven op de facturen voor de bedrijven van verdachte zijn verricht. In de administratie is niets aangetroffen waaruit blijkt dat [naam bedrijf BV 6] in de tenlastegelegde periode gewerkt heeft voor [naam bedrijf BV 1] . Uit de door de verdediging overgelegde e-mails blijkt dat ook niet. Bovendien hebben verdachte en [medeverdachte 6] bij de politie volstrekt tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de locatie waar [medeverdachte 6] zijn werkzaamheden verrichte en op wiens laptop er werd gewerkt. Dat lijkt achteraf door verdachte en [medeverdachte 6] te zijn onderkend. Vervolgens heeft verdachte in een later stadium bij de rechter-commissaris en op de zitting een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over een werkwijze via TeamViewer zodat [medeverdachte 6] op zijn eigen werkplek toch op de computer van verdachte kon werken. Deze verklaring is afgestemd op de verklaring van [medeverdachte 6] en bedoeld om een gat in hun verklaringen te dichten.
Dat geldt eveneens voor de later afgelegde verklaringen dat er een afspraak was een lump sum te betalen, oftewel dat [naam bedrijf BV 6] een vast bedrag mocht factureren ongeacht of verdachte de uren had gewerkt als hij er maar beschikbaar voor was geweest. Ook die verklaringen lijken op elkaar afgestemd en bedoeld om de discrepantie tussen de aanzienlijke betalingen en het gebrek aan onderbouwing voor onderliggende werkzaamheden te dichten. Bovendien verhoudt die beweerdelijke betalingsafspraak zich ook niet met de wijze waarop er is gefactureerd. Er is niet met een vaste frequentie een bepaald bedrag in rekening gebracht. Integendeel, er is zeer onregelmatig gefactureerd – soms twee keer per maand, soms ineens voor drie maanden waarvan deels vooruit en soms een extra factuur voor een tijdsperiode waar al eerder voor gefactureerd was – en de bedragen lopen uiteen. Ook de gefactureerde vergoeding voor de “Inhuur externe” en “extra weekend en avond werk” past niet bij een lump sum waar verdachte het mee moest doen. Dat de lump sum in 2016 het dubbele zou bedragen van die in 2015 terwijl daar de helft aan beschikbare uren tegenover zou staan ontbeert ten slotte iedere zakelijke logica.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op het gebrek aan enige onderbouwing en de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, de werkzaamheden waarvoor is gefactureerd, niet verricht. De rechtbank ziet eerder een patroon van het rondpompen van geld via verschillende vennootschappen. Eerst via de vennootschappen gelieerd aan [medeverdachte 5] . Als dat is gestopt, gaat het op eenzelfde manier verder via de vennootschappen gelieerd aan [medeverdachte 6] . Ook in het laatste geval wordt het geld veelal direct betaald en lijkt het er op dat een factuur wordt gestuurd omdat geld in een andere vennootschappen nodig is.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat de facturen
e tot en met jdie door [naam bedrijf BV 6] aan [naam bedrijf BV 1] zijn verstrekt, valselijk zijn opgemaakt omdat daar geen prestatie van [naam bedrijf BV 6] tegenover heeft gestaan en dat verdachte die facturen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
2.3.3.3. Feitelijke leiding geven
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het opzettelijk voorhanden hebben van de valse facturen redelijkerwijs aan de rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] kan worden toegerekend, vanwege de aard van het strafbare feit, omdat de valsheid in geschrift in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en omdat het opzet kan worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken binnen deze rechtspersonen. [23]
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte daarvoor als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is. De rechtbank vindt dat dat het geval is. Verdachte ziet beide vennootschappen als zijn ondernemingen en er is sprake van actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de betekenis van een feitelijke leidinggever valt. Hij is van beide rechtspersonen ook bestuurder en enig aandeelhouder. Van [naam bedrijf BV 2] is weliswaar slechts vast te stellen dat verdachte sinds 31 oktober 2014 bestuurder was, maar ook voordien was hij degene die
in chargewas. Bovendien is een juridische positie geen vereiste voor het aannemen van een rol als feitelijke leidinggever. [24] Nu het verdachte was die betrokken was bij de afspraken over de facturen, had hij opzet op het voorhanden hebben van de valse facturen en kan hij dus als feitelijke leidinggever van de verboden gedraging worden aangemerkt.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen oordeelt de rechtbank als volgt.
Het voorhanden hebben van die valse facturen hebben de verdachten tezamen en in vereniging met de broers [medeverdachte 5 en 6] en hun rechtspersonen gepleegd. De daarvoor vereiste bewuste en nauwe samenwerking blijkt uit het hiervoor beschrevene. Aan dat medeplegen door zijn rechtspersonen heeft verdachte feitelijke leiding gegeven. Van het tenlastegelegde medeplegen van feitelijke leidinggeven wordt verdachte vrijgesproken omdat daarvan niet is gebleken.
2.3.3.4. Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de rechtspersonen de valse facturen
a tot en met j alsmedeplegers opzettelijk voorhanden hebben gehad en dat verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Feit 2 (
eerste alternatief) kan dan ook worden bewezen. Verdachte wordt vrijgesproken van dit handelen als feitelijke leidinggevende van [naam bedrijf BV 3] omdat dat een handelsnaam is van [naam bedrijf BV 1] en dus geen aparte rechtspersoon.
2.3.4.
Vrijspraak van feit 3 primair en subsidiair: gewoontewitwassen
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (
primair) het medeplegen van, dan wel (
subsidiair) de medeplichtigheid aan het gewoontewitwassen van zestien betaalde geldbedragen en een ontvangen geldbedrag.
2.3.4.1. Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor (schuld)witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, is in de rechtspraak een stappenplan ontwikkeld.
Dit stappenplan begint met dat het Openbaar Ministerie bewijs moet aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verwacht dat hij dit vermoeden onderuit haalt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het voorwerp.
Als een verdachte zo’n verklaring heeft gegeven is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst kan worden uitgesloten is bewezen dat het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
2.3.4.2. Geldbedragen betaald aan [naam bedrijf BV 5] en [naam bedrijf BV 6] en ontvangen van [naam bedrijf BV 7]
Uit het bankrekeningoverzicht van [naam bedrijf BV 5] blijkt dat er in de periode van 27 januari 2014 tot en met 12 januari 2015 zeven bijschrijvingen hebben plaatsgevonden vanuit [naam bedrijf BV 3] , dan wel [naam bedrijf BV 2] . Het betreft een totaalbedrag van 94.380 euro.
Op de bankrekening van [naam bedrijf BV 6] is te zien dat in de periode van 25 mei 2015 tot en met 29 augustus 2017 negen bijschrijvingen hebben plaatsgevonden vanuit [naam bedrijf BV 3] , in totaal 243.210 euro.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de facturen zijn betaald met eerlijk geld, nu verdachte normaal betaalde werkzaamheden verrichtte. De officier van justitie vindt dat valsheid in geschrift het gronddelict is en dat, op het moment dat het geld is bijgeschreven op de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 5] en [naam bedrijf BV 6] , sprake is van witwassen, waaraan verdachte medeplichtig is.
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen tezamen en in vereniging met de broers [medeverdachte 5 en 6] heeft witgewassen, dan wel dat hij daarbij behulpzaam is geweest. Dat het geld door de vennootschappen onverschuldigd is betaald, omdat die betalingen slechts voor de buitenwereld zijn toegedekt met valse facturen, betekent nog niet dat dat geld op zichzelf afkomstig is van een misdrijf op het moment dat de vennootschappen van de broers [medeverdachte 5 en 6] daarover kunnen beschikken. Voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan, zijn niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf. [25] Hoewel het op zijn minst opmerkelijk is te noemen dat [naam bedrijf BV 1] / [naam bedrijf BV 3] en [naam bedrijf BV 2] onverplicht een zeer groot bedrag hebben betaald aan [naam bedrijf BV 6] en [naam bedrijf BV 5] , bevat – zoals ook door de officier van justitie aangehaald – het dossier geen aanwijzingen dat de door deze vennootschappen betaalde geldbedragen uit enig (ander) misdrijf afkomstig zijn, nu die vennootschappen over voldoende legale inkomsten beschikten.
2.3.4.3. Geldbedrag ontvangen van [naam bedrijf BV 7]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte medeplichtig is aan het witwassen door [naam bedrijf BV 7] , die een valse factuur heeft voldaan.
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit bedrag heeft witgewassen, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest. Op de rekening van [naam bedrijf BV 1] werd op 28 november 2016 62.500 euro bijgeschreven door [naam bedrijf BV 7] . In rubriek 2.3.2. is vastgesteld dat de factuur op basis waarvan deze betaling heeft plaatsgevonden, valselijk is opgemaakt. Zoals hierboven is overwogen, kan deze valsheid in geschrift echter niet het gronddelict vormen voor witwassen. Ten aanzien van de vraag of het geldbedrag uit enig (ander) misdrijf afkomstig is, overweegt de rechtbank dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat het door [naam bedrijf BV 7] betaalde geldbedrag een criminele herkomst heeft.
2.3.4.4. Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat feit 3 primair en subsidiair niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 2.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 november 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
opzettelijk een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, te weten:
een factuur verzonden door of afkomstig van [naam bedrijf BV 1] en gericht aan [naam bedrijf BV 7] ( [adres 2] ) gedateerd 15 november 2016,
bestaande de valsheid hierin dat op het geschrift valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat sprake was van de op de factuur vermelde "overname verplichting [naam bedrijf BV 7] /Dhr [vader medeverdachte 5 en 6] met factuurnummer 201.604, gedateerd op 15 november 2016", voor een bedrag van 62.500 euro inclusief BTW terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een "overname verplichting";
Ten aanzien van feit 2:
[naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 2] op tijdstippen in de periode van 24 januari 2013 tot en met 31 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk de hierna (onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j en k) genoemde valselijk opgemaakte geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen voorhanden heeft gehad, terwijl [naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 2] en/of zijn mededaders (telkens) wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven,
te weten de geschriften:
a. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 5] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten " [naam service 3] " met factuurnummer 2013004, d.d. 24 januari 2013, met een gesteld bedrag van 2.420 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 2] ;
b. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 5] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten " [naam service 1] " met factuurnummer 2013003, d.d. 24 januari 2013, met een gesteld bedrag van 18.150 euro (inclusief BTW) geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] ;
c. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 5] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten " [naam service 2] " met factuurnummer 2013005, d.d. 22 maart 2014, met een gesteld bedrag van 27.830 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 8] (Handelsnaam van [naam bedrijf BV 2] );
d. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 5] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten " [naam service 1] " met factuurnummer 2013020, d.d. 29 december 2014, met een gesteld bedrag van 21.780 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] ;
e. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten "Ondersteuning jan t/m april 2015" met factuurnummer 41, d.d. 18 mei 2015, met een gesteld bedrag van 6.050 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam holding BV] ;
f. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten "Financiële ondersteuning mei t/m sept 2015" met factuurnummer 80, d.d. 19 oktober 2015, met een gesteld bedrag van 18.150 euro (inclusief BTW) geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] / [naam bedrijf BV 3] ;
g. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten "Financiële ondersteuning okt t/m dec 2015 - aanvulling financiële ondersteuning jan t/m dec 2015" met factuurnummer 98, d.d. 10 november 2015, met een gesteld bedrag van 43.560 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] / [naam bedrijf BV 3] ;
h. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden of diensten: '"Ondersteuning juni t/m augustus 2016" d.d. 3 augustus 2016 met een gesteld bedrag van 36.300 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] / [naam bedrijf BV 3] ;
i. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten "Ondersteuning November t/m december 2016 – extra werk 2016 (avond en weekend toeslag)" met factuurnummer 201600232, d.d. 10 november 2016, met een gesteld bedrag van 30.250 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 3] ;
j. een factuur van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] met als vermelde werkzaamheden en/of diensten " Inhuur Externe", met factuurnummer 17700445, d.d. 28 augustus 2017, met een gesteld bedrag van 24.200 euro (inclusief BTW), geadresseerd aan [naam bedrijf BV 1] ;
bestaande de valsheid hierin dat op die geschriften valselijk en/of in strijd met de waarheid is vermeld en/of opgenomen dat de op die facturen vermelde werkzaamheden verricht zijn en/of beschreven diensten zijn geleverd op de wijze als omschreven in de facturen, terwijl in werkelijkheid vermelde werkzaamheden en/of diensten niet zijn verricht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de duur van één jaar wordt ontzet uit het recht om het beroep van registeraccountant uit te oefenen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Dit moet tot strafvermindering leiden. Daarnaast moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden met het gegeven dat het om oude feiten gaat en met de proceshouding van verdachte. Hij heeft namelijk vanaf het begin volledig meegewerkt aan het politieonderzoek. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om geen beroepsverbod aan verdachte op te leggen, omdat de feiten niet zijn gepleegd in het kader van zijn werkzaamheden als registeraccountant.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het valselijk opmaken van een factuur van 62.500 euro. Daarnaast heeft hij gedurende bijna 5 jaar via zijn vennootschappen samen met vennootschappen gelieerd aan familieleden valse facturen voorhanden gehad met een totaalbedrag van 228.690 euro. Met die facturen is tevergeefs geprobeerd in de administraties een legitieme verklaring te geven voor het rondpompen van geld tussen de vennootschappen van verdachte en die van [vader medeverdachte 5 en 6] en achtereenvolgens [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Kennelijk heeft verdachte een motief gehad voor het meewerken aan dit rondpompen van geld. De rechtbank heeft bij vonnissen van heden [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] veroordeeld voor het witwassen van geld. Zij opereerden op de rand van de boven- en de onderwereld. Niet is vast te stellen dat verdachte een rol heeft gespeeld bij dat witwassen, maar met het rondpompen van geld dat is betaald naar aanleiding van valse facturen, neemt iemand in zijn algemeenheid wel het risico dat hij daarmee bijdraagt aan het faciliteren van witwassen.
Juist als registeraccountant behoorde de verdachte zijn administratie te voeren volgens de regelen der kunst en een voorbeeld te zijn. Hij moet vanuit die functie bij uitstek beseffen hoe belangrijk het is te kunnen vertrouwen op wat op schrift staat. Juist hij had zich daarom moeten onthouden van deze strafbare handelingen. Hij heeft zijn kennis echter misbruikt door deze in te zetten voor criminele activiteiten en het vertrouwen dat de maatschappij vanwege zijn functie in hem had, beschaamd. Zijn handelen heeft het aanzien van de beroepsgroep ernstig geschaad. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn eigen handelen. Integendeel, de valsheid in geschrift ziet op het verhullen van de waarheid. Daarmee is verdachte doorgegaan op de zitting toen hij heeft geprobeerd de valsheid in geschrift recht te praten met een achteraf bedachte redeneringen. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij geen enkel inzicht heeft in de laakbaarheid van zijn handelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 juli 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. De rechtbank zal bij dit oriëntatiepunt aansluiting zoeken. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen de 250.000 euro en de 500.000 euro is een onvoorwaardelijke straf van twaalf tot achttien maanden. Het oriëntatiepunt gaat uit van een iemand die – net als verdachte – geen relevante eerdere veroordelingen op zijn strafblad heeft staan.
Op basis van het oriëntatiepunt en de hoogte van het totale factuurbedrag neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot dertien maanden als vertrekpunt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om hiervan af te wijken. Daarvoor is van belang dat sprake is van oude feiten en van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting daarvan. Wat betreft de redelijke termijn is van belang dat die begint te lopen op het moment van de inverzekeringstelling van verdachte (29 augustus 2018), de rechtbank op 11 oktober 2021 uitspraak doet en dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechtbank binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn vonnis wijst. Gelet hierop is sprake van een overschrijding van ruim één jaar.
De rechtbank zal daarom de op te leggen gevangenisstraf verlagen tot 6 maanden en daarnaast kiezen voor een ander soort straf, namelijk een taakstraf van 200 uur.
Gelet op artikel 235 Sr kan een beroepsverbod als bijkomende straf slechts worden opgelegd wanneer de gepleegde feiten zijn begaan ‘in het beroep van verdachte’. In deze zaak heeft verdachte de feiten echter niet gepleegd vanuit zijn beroep als registeraccountant, maar in het kader van zijn (andere) bedrijfsactiviteiten. De rechtbank heeft daardoor niet de mogelijkheid om een beroepsverbod aan verdachte op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 51, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift;
Ten aanzien van feit 2:
feitelijke leidinggeven aan het medeplegen van opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2021.
[...]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 februari 2019, p. C28 191-192.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 februari 2019, p. C28 193-194.
4.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 februari 2019, p. C28 186-187.
5.Verhoor van verdachte [medeverdachte 5] van 31 mei 2018, p. B16 034.
6.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 februari 2019, p. C28 188-189.
7.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 12 februari 2019, p. C28 190.
8.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, p. C28 197.
9.Bevindingen financiering eerste container cheesecake, p. C28 1583 (tweede alinea).
10.Bevindingen financiering eerste container cheesecake (bijlage 1), p. C28 1585.
11.Bevindingen financiering eerste container cheesecake (bijlage 1), p. C28 1586.
12.Bevindingen financiering eerste container cheesecake, p. C28 1583 (derde alinea).
13.Bevindingen financiering eerste container cheesecake (bijlage 2), p. C28 1587.
14.Bevindingen financiering eerste container cheesecake (bijlage 2), p. C28 1588.
15.Bevindingen twee Rabobank rekeningen onv [naam bedrijf BV 1] / [naam bedrijf BV 2] (bijlage 1), p. C28 1603 (bovenste tabel).
17.Bevindingen in beslag genomen administratie, p. C28 1482-1483 en bevindingen valsheid in geschrifte [verdachte] , p. C28 1278 (onder kopje ‘facturen’) en C28 1279 (bovenaan).
18.Geschriften, te weten facturen van 24 januari 2013, 22 maart 2014 en 29 december 2014, p. C28 1290 (a), 1485 (b), 1366 (c) en 1292 (d).
19.Geschriften, te weten facturen van 18 mei 2015, 19 oktober 2015, 10 november 2015, 3 augustus 2016, 10 november 2016 en 28 augustus 2017, p. C28 1492 (e), 1489(f), 1490 (g), 1299 (h), 1495 (i) en 1496 (j).
20.Bevindingen valsheid in geschrifte ex art 225 lid 1 en lid 2 WvSr [medeverdachte 5] , p. C 28 1355. Bevindingen valsheid in geschrift ex art. 225 lid 1 en lid 2 WvSr [medeverdachte 6] , p. C28 1322-1323 en Bijlage 1 bij Transactietotalen ING Bank terzake [medeverdachte 5 en 6] , [naam stichting BV] , p. C28 1460 – 1461.
21.Werkzaamheden verricht door [naam bedrijf BV 5] , p. C28 1480 (onderaan) en C28 1481.
22.Bevindingen valsheid in geschrift [medeverdachte 6] , p. C28 1325 (vijfde alinea) en bevindingen valsheid in geschrifte ex art. 225 lid 1 en lid 2 WvSr [medeverdachte 5] , p. C28 1353 (bovenaan).
23.HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.
24.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
25.ECLI:NL:HR:2021:1033, r.o. 3.3 en 3.4.