ECLI:NL:RBAMS:2021:5529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/690351 / HA ZA 20-974
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opeisbaarheid van zakelijke geldleningen en bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een aandelenoverdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende vennootschappen en hun bestuurders over de opeisbaarheid van zakelijke geldleningen en de gevolgen van een aandelenoverdracht. Eiseressen, Julda Holding Limited en Julco C.V., hebben leningen verstrekt aan de gedaagde vennootschappen, waaronder Sterling Energy Holdings B.V. (SEH) en Miller Turner Group B.V. (MTG). De leningen zijn opeisbaar geworden, maar de gedaagden hebben niet voldaan aan hun terugbetalingsverplichtingen. Julda en Julco vorderen betaling van de uitstaande bedragen, alsook de vernietiging van een aandelenoverdracht die volgens hen paulianeus is, omdat deze hen benadeelt in hun verhaalsmogelijkheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de leningen sinds 31 december 2019 opeisbaar zijn, en dat de gedaagden, ondanks verzoeken tot terugbetaling, niet hebben voldaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de aandelenoverdracht aan BDI (Nederland) B.V. te effectueren, terwijl de leningen opeisbaar waren. Dit handelen wordt als paulianeus beschouwd, omdat het de verhaalsmogelijkheden van Julda en Julco heeft benadeeld. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de uitstaande bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten toegewezen aan de eiseressen.

Daarnaast is de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] als bestuurder van MTG en SEH besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat [gedaagde sub 4] persoonlijk aansprakelijk is voor de betalingsonwil van de vennootschappen, omdat niet is aangetoond dat hij opzettelijk andere schuldeisers heeft bevoordeeld. De vorderingen tegen hem zijn afgewezen. De zaak tegen SEH is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/690351 / HA ZA 20-974
Vonnis van 29 september 2021
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
JULDA HOLDING LIMITED,
gevestigd te Gibraltar,
2. de commanditaire vennootschap
JULCO C.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mrs. D.G.J. Heems en J.P.W.M. van Heijningen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERLING ENERGY HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. D.C.M.H. Vielvoye te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MILLER TURNER GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mrs. P.G.M. Brouwer en N.R.T. Vellinga te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BDI (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mrs. P.G.M. Brouwer en N.R.T. Vellinga te Amsterdam,
4.
[gedaagde sub 4]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mrs. P.G.M. Brouwer en N.R.T. Vellinga te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Julda, Julco, SEH, MTG, BDI en [gedaagde sub 4] worden genoemd, gedaagden 2, 3 en 4 gezamenlijk MTG c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2020, met producties,
  • het tegen SEH verleende verstek,
  • de akte houdende vermindering van eis van Julda en Julco, met één productie,
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, van MTG c.s., met producties,
  • het tussenvonnis van 3 maart 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte van eisvermeerdering in conventie, met producties,
  • het proces-verbaal van de op 2 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken,
  • de rolberichten, beide van 17 augustus 2021, waarin mr. Heems en mr. Brouwer de rechtbank verzoeken om vonnis te wijzen,
  • de brief van mrs. Heems en Van Heijningen van 18 augustus 2021 naar aanleiding van het proces-verbaal,
  • de brief van mrs. Brouwer en Vellinga van 23 augustus 2021,
  • de mededeling bij B-formulier van 24 augustus 2021 van mr. D.C.M.H. Vielvoye, advocaat te Tilburg, dat hij zich stelt voor SEH.
1.2. De in de brief van 18 augustus 2021 namens Julda en Julco naar voren gebrachte toevoegingen en correcties op het proces-verbaal waartegen MTG c.s. bezwaar heeft gemaakt, laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat die toevoegingen en correcties geen evidente onjuistheden of verifieerbare aanvullingen betreffen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Partijen en betrokkenen

2.1.
Julda en Julco zijn financiële houdstermaatschappijen. De
ultimate benificial owners(UBO’s) van Julda en Julco zijn respectievelijk [naam 1] en [naam 2] .
[functie] van Julda is [naam 3] (hierna [naam 3] ). Beherend vennoot van Julco is Stichting Julca. [functie] van Stichting Julca zijn [naam 2] en [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
2.2.
SEH is een in 2016 opgerichte financiële holding, die aandelen houdt in onder meer Miller Turner & Co UK Ltd (hierna: MT UK). MT UK houdt zich onder andere bezig met een project voor de terugwinning van energie uit afval (hierna: het project [naam 9] ). Het doel is om project [naam 9] voorbij de opstartfase te brengen en te verkopen.
2.3.
MTG is een financiële houdstermaatschappij waarvan [gedaagde sub 4] de enig [functie] en aandeelhouder is.
2.4.
Juler B.V. (hierna: Juler), een onderneming waarvan [naam 2] en [naam 1] [functie] waren, heeft in april 2017 25% van de aandelen in SEH verworven. Het merendeel van de andere aandelen in SEH werd gehouden door MTG.
Juler heeft haar aandelenbelang in november 2018 en maart 2019 overgedragen aan respectievelijk Julco (20%) en Julda (5%). Na uitgifte van extra aandelen in het voorjaar van 2020 werden de aandelen in SEH als volgt gehouden door de volgende partijen:
- MTG met een belang van ruim 65%,
- Julco (via Stichting Julca) met een belang van ruim 24%,
- Julda met een belang van iets minder dan 5% en
- FSIC Limited met een belang van ruim 5%.
2.5.
[naam 5] (hierna: [naam 5] ) is [functie] van FSIC Limited.
2.6.
Tot begin 2020 waren er in overeenstemming met de statuten van SEH drie [functie] van SEH:
- [gedaagde sub 4] , benoemd door MTG,
- [naam 5] , benoemd door MTG en FSIC, en
- [naam 6] (hierna: [naam 6] ), benoemd door Julda en Julco.
In 2018 verstrekte leningen aan MTG
2.7.
Ten behoeve van SEH heeft Juler in april 2018 een lening van € 2.500.000,- verstrekt aan MTG. Juler heeft de vordering tot terugbetaling van de lening en de rente op 22 november 2018 overgedragen aan Julco. In mei 2018 heeft Julda, eveneens ten behoeve van SEH, een lening van eveneens € 2.500.000,- verstrekt aan MTG. Beide leningen zullen hierna ook worden aangeduid als de MTG-leningen.
2.8.
MTG heeft op haar beurt leningen verstrekt aan SEH van in totaal € 5.000.000,-.
2.9.
De leningsovereenkomst tussen Juler/Julco en MTG bevat onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
2. Doel
2.1
De Leningnemer mag de Geldlening slechts aanwenden ter financiering van de activiteiten welke vallen binnen de doelstelling van de Leningnemer en de aan de Leningnemer gerelateerde groepsmaatschappijen.
2.2
De Geldlening mag niet voor enig ander doel dan het onder artikel 2.1 bepaalde worden aangewend.

3.Looptijd. Opeisbaarheid.

3.1
De Geldlening wordt aangegaan voor een periode van acht (8) weken (deLooptijd) (…), tenzij de Leninggever en de Leningnemer in onderling overleg besluiten de Looptijd te verlengen, welke verlenging schriftelijk dient te worden vastgelegd.
3.2
Aan het einde van de Looptijd is de Geldlening inclusief rente per direct opeisbaar.
(…)
3.6
Gedurende de Looptijd zullen de Leninggever en de Leningnemer tot overeenstemming komen onder welke voorwaarde de Leninggever aandelen in het kapitaal van Leningnemer zal verkrijgen middels uitgifte van 971 aandelen in het kapitaal van de Vennootschap (ongeacht de klasse), zulks in verband met het bepaalde in onder 5.4; welke afspraken betrekking hebben doch niet beperkt zijn tot statutaire bepalingen van de Leningnemer, alsmede het aangaan van een aandeelhoudersovereenkomst waarin in ieder geval een zogenaamde anti dilution bepaling zal worden opgenomen inhoudende dat de Leninggever, tenzij met instemming, nimmer minder dan 8% van de aandelen in het kapitaal van de Leningnemer kan krijgen ten gevolge van een uitgifte, alsmede een bepaling inhoudende dat de Leninggever de mogelijkheid heeft het belang in de Leningnemer uit te breiden tot 12,5%, op nader overeen te komen voorwaarden.
3.7
De onder 3.6 genoemde uitgifte van aandelen zal geschieden conform de ondertekening van een akte van uitgifte (…)

4.Rente

4.1
De Leningnemer is aan de Leninggever over de Geldlening (dan wel het uitstaande gedeelte van de Geldlening) een rente verschuldigd van 4% (zegge vier procent) per jaar.
(…)
4.3
De Leningnemer zal voor de eerste maal de over de Geldlening verschuldigde rente betalen (…) per het moment van aflossing van de Geldlening.
4.4
Indien de Looptijd wordt verlengd conform het bepaalde in deze Overeenkomst is de Leningnemer eveneens gehouden de over de Geldlening verschuldigde rente betalen (zulks te rekenen vanaf de dag van deze Overeenkomst) te voldoen alsdan per het moment van aflossing van de Geldlening.
(…)

5.Aflossing

(…)
5.3
Aflossingen van de Geldlening mogen ook geschieden middels verrekening.
5.4
Onder het onder 5.3 bepaalde kan tevens worden verstaan toekenning dan wel uitgifte van aandelen in het kapitaal van de Leningnemer aan de Leninggever, waarbij de Geldlening kan worden verrekend met de stortingsverplichting.
(…)”
2.10.
De leningsovereenkomst tussen Julda en MTG, die in de Engelse taal is gesteld, bevat vergelijkbare bepalingen als de leningovereenkomst tussen Juler/Julco en MTG.
2.11.
Ter securering van de twee MTG-leningen heeft [gedaagde sub 4] zich in beide leningsovereenkomsten verbonden om voor elk van die leningen een pandrecht te vestigen op 8% van de door [gedaagde sub 4] in MTG gehouden aandelen. Met een pandakte van 25 mei 2018 is een dergelijk pandrecht gevestigd ten behoeve van Julda. Het pandrecht ten behoeve van Julco is gevestigd op 24 augustus 2020.
2.12.
De oorspronkelijke looptijd van acht weken van beide MTG-leningen is uiteindelijk verlengd tot 31 december 2019.
In 2019 verstrekte lening aan SEH
2.13.
In april 2019 hebben Julda en Julco gezamenlijk een lening van € 2.300.000,- aan SEH verstrekt tegen 8% rente per jaar (hierna: de SEH-lening). In de hierop betrekking hebbende overeenkomst is opgenomen (artikel 5.1 in samenhang met artikel 1.1) dat de SEH-lening uiterlijk op 30 juni 2020 moet worden terugbetaald.
2.14.
Als zekerheid voor terugbetaling van de SEH-lening hebben MTG en FSIC uit hoofde van hun garantie voor de SEH-lening bij pandakte van 26 april 2019 pandrechten gevestigd op aandelen van MTG en FSIC in SEH. In de pandakte van 26 april 2019 en in de hiervoor onder 2.13 vermelde leningovereenkomst staat welke aandelen zijn verpand en wat de waarde van de aandelen is (per 2017):
2.15.
Artikel 12 van de pandakte van 26 april 2019 luidt als volgt:
Termination.
The Pledgees are entitled to terminate (in Dutch:opzeggen
) the right of pledge on (one or more of) the Shares at all times and shall terminate the right of pledge on one or more of the Shares proportionally in accordance with payments made on the Debt.”
Ontwikkelingen vanaf eind 2019
2.16.
Op 13 december respectievelijk 17 december 2019 hebben Julda en Julco aan MTG verzocht om vóór 31 december 2019 over te gaan tot volledige terugbetaling van de MTG-leningen met de verschuldigde rente. Op 31 december 2019 heeft [gedaagde sub 4] meegedeeld dat MTG onvoldoende liquide middelen heeft.
2.17.
Begin 2020 waren alle vergunningen van het project [naam 9] rond en bestond bij MTG de verwachting dat dat project in het eerste kwartaal van 2020 met succes zou kunnen worden verkocht.
2.18.
Op 15 januari 2020 is [naam 6] afgetreden als [functie] van SEH. Julda en Julco hebben nadien niet een andere [functie] aangesteld in de plaats van [naam 6] .
2.19.
Naar aanleiding van een bespreking op 24 januari 2020 heeft [naam 2] in een e-mail van 26 januari 2020 aan [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] (met cc aan onder anderen [gedaagde sub 4] ) onder meer het volgende geschreven:
“(…)
MTG ownership of SEH shares
(…)
As the meeting then further progressed, without saying so much, I believe it has now become clear that the preferred scenario in the end would be for MTG to continue being a 35% shareholder alongside other investors with all the loans that MTG owes being repaid out of the sale of [naam 9] taking place in 3Q20.”
2.20.
In februari 2020 hebben Julda en Julco het initiatief genomen voor een reddingsplan voor SEH vanwege de financiële situatie van SEH. Op 12 februari 2020 hebben zij een voorstel gestuurd aan [naam 5] en [gedaagde sub 4] . Op 26 februari 2020 heeft MTG een tegenvoorstel gedaan. Vervolgens zijn op 2 maart 2020 en 9 maart 2020 nadere reacties uitgewisseld.
2.21.
Op 31 maart 2020 hebben Julda en Julco aan MTG verzocht de MTG-leningen binnen vijf dagen terug te betalen.
2.22.
Op 1 april 2020 heeft een
conference callplaatsgevonden over het reddingsplan voor SEH. Tijdens de
conference callis overeenstemming bereikt over meerdere onderwerpen, waaronder het verminderen van de schuldenlast van SEH en het voorzien van SEH van nadere liquide middelen. De op 1 april 2020 gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een gespreksverslag, dat is ondertekend door [gedaagde sub 4] , [naam 3] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] . In het gespreksverslag staat onder meer het volgende:
“(…) We agreed to the following (numbering according to J&J email March 2nd, 2020)
1. Appointment of [naam 7] per April 20th, 2020
a. Follow up 1 [naam 8] to organize D&O insurance for all BoD’s of SEH
(…)
c. Remuneration of [naam 7] ; (…) On top of this he will be entitled to a bonus of GBP 90k provided [naam 9] is sold before 30-09-2020 with net proceeds of at least GBP 15m credited in SEH’s Bank account. Bonus will be decreased with GBP 15k per month delay thereafter.
(…)
2. Conversion debt into share premium per April 20th 2020
a. Follow up 1 MTG to exactly determine outstanding debt up to April 20th including accrued interest ( [naam 8] and [naam 10] )
b. Follow up 2 J&J to exactly determine outstanding debt up to April 20th including accrued interest ( [naam 4] )
c. After conversion of loans above, an amount of the loan J&J will remain outstanding. The terms and conditions of the loan will remain unchanged
d. £/€ exchange rate for calculations is 1.10
3. Issuance of new shares at £ 550 per April 20th 2020. The initial commitment of J&J
and MTG is £ 750.000 and £ 250.000 respectively. It has also been agreed that the
issue price of £ 550 per share only applies to existing shareholders SEH.
a. Follow up: Calculations to be done by [naam 11] with [naam 4]
b. £/€ exchange rate for calculations is 1.10
4. The further monthly issuance of shares to J&J for £ 250.000 in four instalments
(May, June, July and August) at £ 550 per share. If the Hera transaction is delayed or
cancelled it is agreed to discuss further instalments as more time will be required to
proceed with the sale of [naam 9] . £/€ exchange rate for calculations at marketprice.
5. The waterfall after sale of [naam 9] . All existing outstanding loans will be repaid first
i.e. balance of J&J loan (see 2(c) above) as well as the loans from [naam 12] and [naam 13] for
approximately £ 300.000 plus interest.
6. As the originally envisaged collateral for the loan of J&J to MTG has not been
assigned the proceeds (share premium refund and dividends) from SEH to MTG will
first be used to repay the loan between MTG and J&J (including accrued interest).
(…)
The suggestion was made that if all shareholders agree to the above, J&J can release funds for payment land option [naam 9] .”
2.23.
De afspraak onder punt 2 van het gespreksverslag, om de openstaande schulden van SEH te converteren in agioreserve, is nadien ook vastgelegd in een aandeelhoudersovereenkomst van 12 mei 2020. Aan die afspraak is uitvoering gegeven door een schuld van SEH aan MTG van € 5.115.167,- om te zetten in agioreserve, alsmede door een (evenredig) deel van de schuld van SEH aan Julda en Julco uit hoofde van de SEH-lening tot een bedrag van € 1.826.845,- om te zetten in agioreserve (€ 1.461.476,- agioreserve op de aandelen van Julco en € 365.369,- agioreserve op de aandelen van Julda).
2.24.
Ook hebben partijen afgesproken een raad van advies in het leven te roepen, die het bestuur van SEH adviseert. De raad van advies bestaat uit onder andere [naam 5] en [naam 7] .
2.25.
Op 15 juli 2020 hebben Julda en Julco MTG verzocht om tot onmiddellijke terugbetaling van de MTG-leningen over te gaan.
2.26.
Op 31 juli 2020 heeft MTG onder meer als volgt gereageerd:
“(…) MTG will meet its payment obligations towards Julda en Julco. However, Julda and Julco know the funds for repayment of the loans have to be generated by the sale of MTG s interest in Sterling Energy Holdings B.V. (“SEH”) and/or it subsidiaries. Julda and Julco are aware currently discussions with potential buyers are taking place and that the aim is to complete the sale before the end of September 2020. Julda and Julco are aware of the present status, because SEH provides ongoing information on SEH (…).
Once the sale of SEH is completed, MTG will be entitled to a substantial amount. Part of this amount will be used to repay the loans of Julda and Julco. This was discussed in a conference call regarding SEH on 1 April 2020. In the call it was agreed upon that the proceeds from SEH that MTG is entitled to will be first used to repay the loans to Julda and Julco. (…)
Julda and Julco signed the summary of the conference call and therefore agreed with the arrangements in the summary. Therefore, it was agreed upon that an extension has been granted by Julda and Julco for the repayment of the loans until the sale of SEH and/or its subsidiaries is completed. (…)”
2.27.
Vervolgens heeft in augustus 2020 verdere correspondentie plaatsgevonden over onder meer de SEH-lening en de MTG-leningen.
2.28.
Op 7 oktober 2020, 4 november 2020 en 13 november 2020 hebben aandeelhoudersvergaderingen van SEH plaatsgevonden. Tijdens de vergadering op 4 november 2020 hebben Julda en Julco verzocht om het aftreden van [naam 5] als [functie] en als lid van de raad van advies. Op 13 november 2020 is [naam 5] afgetreden.
2.29.
Tot verkoop van het project [naam 9] is het in 2020, en ook tot op heden, niet gekomen.
Aandelenoverdracht G.C. Ireland en Sterling Property
2.30.
Op 31 december 2019 heeft MTG haar aandelen in twee van haar dochtervennootschappen, te weten G.C. Ireland B.V. (hierna: G.C. Ireland), toen nog Rockingham Participations B.V. geheten, en Sterling Property Investment B.V. (hierna: Sterling Property), aan BDI overgedragen (hierna ook: de aandelenoverdracht). De enig [functie] en (indirect) enig aandeelhouder van BDI is [gedaagde sub 4] . De leveringsakte van de aandelenoverdracht vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
5. Purchase price and discharge
5.1
As per the date of this Deed the Shares 1 have not yet been paid up, meaning that the Company 1[Rockingham Participations B.V., toevoeging rb]
has a claim on the holder of the Shares 1 (as per the date of this Deed being the Seller) to pay up the Shares for an amount of ten thousand euro (EUR 10,000.-) (thePayment Obligation 1).
5.2
The Seller hereby instructs the Purchaser in making the payment of the Purchase Price 1 on a bank accountant in the name of Company 1 and the Seller confirms that if the Purchaser has made the payment of the Purchase Price 1 as referred to above discharge is granted for the payment of the Purchase Price 1.
(…)
5.4
The Company 1 hereby confirms that when having received the Purchase Price 1 on its bank accountant the Shares 1 are fully paid up and discharge will be granted to the Seller and the Purchaser as the Payment Obligation 1 has been settled.
(…)
5.7
As per the date of this Deed the Shares 2 have not yet been paid up, meaning that the Company 2[Sterling Property, toevoeging rb]
has a claim on the holder of the Shares 2 (as per the date of this Deed being the Seller) to pay up the Shares for an amount of eighty thousand British Pound (GBP 80,000.-) (thePayment Obligation 2).
5.8
The Seller hereby instructs the Purchaser in making the payment of the Purchase Price 2 on a bank accountant in the name of Company 2 and the Seller confirms that if the Purchaser has made the payment of the Purchase Price 2 as referred to above discharge is granted for the payment of the Purchase Price 2.
(…)
5.1
The Company 2 hereby confirms that when having received the Purchase Price 2 on its bank accountant the Shares 2 are fully paid up and discharge will be granted to the Seller and the Purchaser as the Payment Obligation 2 has been settled.
(…)”
2.31.
Op 24 augustus 2020 hebben Julda en Julco een e-mail gestuurd aan MTG met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…) the following matter requires your urgent attention:
1. Julda and Julco discovered that the shares held by MTG in its (former) subsidiaries G C Ireland B.V. (before 26 May 2020 named: Rockingham Participations B.V.) and Sterling Property Investment B.V. were transferred to BDI (Nederland) B.V. on 31 December 2019 (the “Transfers”) (…).
2. (…) that either Mr [gedaagde sub 4] in person, or Mr [gedaagde sub 4] as sole director of MTG was involved in all of the Transfers (…)
3. Julda and Julco have grave concerns with regard to the Transfers. Due to the involvement of Mr [gedaagde sub 4] and MTG as managing director in the companies involved in the Transfers, it is likely that the companies involved in the Transfers had knowledge of the fact that the Transfers would limit Julda and Julco’s recourse possibility. Furthermore, MTG has already acknowledged it cannot pay its debts vis-à-vis Julda and Julco, but nonetheless entered into the Transfers which regard material assets. Therefore, Julda and Julco request MTG to provide information on the consideration that was provided in respect of the Transfers. (…)”
2.32.
Op 4 september 2020 heeft de advocaat van MTG, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
“(…) Julda and Julco do not explain in what way the transfer of the companies will have a negative impact on the positions of Julda and Julco (who’s claims are not yet due and payable), let alone why the criteria for annulment have been met. There are no grounds for any annulment whatsoever. The companies of which the shares were sold had a negative capital and reserves. Attached you find the deed regarding the transfer of the shares showing the considerations for the Transfer (Annex 1), as requested.
(…)”
2.33.
Op 9 september 2020 hebben Julda en Julco buitengerechtelijk de vernietiging van de aandelenoverdracht ingeroepen op grond van artikel 3:45 Burgerlijk Wetboek (BW).
Beslaglegging
2.34.
Julda en Julco hebben – na op 27 en 28 augustus 2020 verkregen verlof van de voorzieningenrechter – op 31 augustus 2020 en 1 september 2020 conservatoir (derden)beslag gelegd ten laste van SEH en MTG. Het conservatoir beslag is gelegd op de aandelen van dochtervennootschappen van MTG en SEH. Ook is ten laste van MTG beslag gelegd onder derden, onder wie [gedaagde sub 4] .
2.35.
[gedaagde sub 4] heeft als derde-beslagene op 31 maart 2021 een schriftelijke verklaring (hierna: de derdenverklaring) afgelegd als bedoeld in artikel 475 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [gedaagde sub 4] heeft verklaard dat er een rekening-courant verhouding bestaat tussen hem en MTG, alsmede dat MTG uit hoofde van die rekening-courant verhouding niets te vorderen heeft van [gedaagde sub 4] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Na eiswijzigingen vorderen Julda en Julco – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
SEH hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 523.507,07 aan Julda en € 129.749,53 aan Julco, beide bedragen te vermeerderen met de contractuele rente;
MTG veroordeelt tot betaling van € 2.817.880,70 aan Julda en € 2.831.995,11 aan Julco, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente;
voor recht verklaart dat de aandelenoverdrachten door MTG aan BDI van de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property rechtsgeldig zijn vernietigd;
MTG en BDI op straffe van een dwangsom veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de ongedaanmaking van de levering van de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property;
voor recht verklaart dat [gedaagde sub 4] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Julda en Julco en aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de betalingsonwil ter zake van de MTG-leningen en de SEH-lening, alsmede de paulianeuze aandelenoverdrachten van de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property;
[gedaagde sub 4] veroordeelt tot betaling van € 2.871.880,70 en € 153,98 aan Julda, alsmede tot betaling van € 2.831995,11 en € 153,98 aan Julco, en verder de schade als gevolg van het paulianeus handelen nader op te maken bij staat,
SEH, MTG, BDI en [gedaagde sub 4] veroordeelt in de proceskosten - inclusief beslagkosten ten aanzien van MTG en SEH - en nakosten, met rente.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen Julda en Julco, kort gezegd, het volgende ten grondslag:
a. a) Het restant van de SEH-lening na gedeeltelijke conversie in agioreserve is sinds 30 juni 2020 opeisbaar, maar SEH voldoet niet aan haar verplichting om het restant van de lening terug te betalen.
b) De MTG-leningen zijn sinds 31 december 2019 opeisbaar maar MTG voldoet niet aan haar verplichting tot terugbetaling.
c) en d) MTG en BDI hebben paulianeus gehandeld door de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property over te dragen. Julda en Julco zijn door die transactie benadeeld.
e) en f) [gedaagde sub 4] is persoonlijk aansprakelijk voor het niet terugbetalen van de SEH-lening en de MTG-leningen, omdat hem daarvan in zijn hoedanigheid van [functie] van SEH en MTG een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Daarnaast is [gedaagde sub 4] persoonlijk aansprakelijk voor de paulianeuze aandelenoverdracht tussen MTG en BDI, omdat hem ook daarvan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Ten slotte voldoet de door [gedaagde sub 4] in het kader van het beslag afgelegde derdenverklaring niet aan de daarvoor geldende eisen, zodat [gedaagde sub 4] op grond van artikel 477a Rv gehouden is tot betaling van het bedrag waarvoor ten laste van MTG beslag is gelegd.
3.3.
MTG c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
MTG betwist dat de MTG-leningen opeisbaar zijn. Zij stellen zich op het standpunt dat op 1 april 2020 nadere afspraken zijn gemaakt, die mede inhielden dat de looptijd van de MTG-leningen is verlengd.
MTG en BDI bestrijden dat de aandelenoverdracht paulianeus is. Julda en Julco zijn door die transactie niet benadeeld. Subsidiair stellen MTG en BDI zich op het standpunt dat geen verplichting tot ongedaanmaking bestaat vanwege de relatieve werking van een vernietiging in het kader van artikel 3:45 BW.
[gedaagde sub 4] bestrijdt dat hem een persoonlijke ernstig verwijt kan worden gemaakt, zowel van het niet terugbetalen van de SEH-lening en de MTG-leningen als van de aandelenoverdracht. [gedaagde sub 4] betwist dat Julda en Julco schade hebben geleden als gevolg van die aandelenoverdracht. Verder stelt [gedaagde sub 4] zich op het standpunt dat voor de vordering in relatie tot de afgelegde derdenverklaring geen wettelijke grondslag bestaat, omdat artikel 477a Rv hier niet van toepassing is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
MTG vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de door Julda en Julco ten laste van MTG gelegde beslagen opheft;
Julda en Julco gebiedt om, op straffe van dwangsom, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tot opzegging over te gaan van de pandrechten op de aandelen in SEH, klasse A genummerd A1 tot en met A2760 en klasse B genummerd B1 tot en met B872;
Julda en Julco hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en nakosten, met rente.
3.6.
Aan het gevorderde onder 2) heeft MTG ten grondslag gelegd dat 79% van de SEH-lening is voldaan doordat dit deel van de lening is geconverteerd in agioreserve. Op grond van artikel 12 van de pandakte van 26 april 2019 zijn Julda en Julco gehouden om het ten gunste van hen verleende pandrecht proportioneel te beëindigen, dat wil zeggen dat zij het pandrecht op 79% van de aandelen moeten opzeggen.
3.7.
Julda en Julco voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Tegen de gevorderde proportionele beëindiging van het pandrecht voeren zij onder meer aan dat artikel 12 van de pandakte niet van toepassing is bij een omzetting van een deel van de schuld in agioreserve, omdat dit niet onder betaling valt.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
de vorderingen tegen SEH
4.1.
Op grond van artikel 142 Rv heeft de gedaagde tegen wie verstek is verleend, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, of om alsnog het griffierecht te voldoen, waardoor de gevolgen van het verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.
4.2.
SEH is na de gehouden mondelinge behandeling van 2 augustus 2021 maar voordat eindvonnis is gewezen alsnog in het geding verschenen. Ten aanzien van de vordering tegen SEH zal de zaak worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van SEH. Iedere verdere beslissing in het geding tegen SEH wordt aangehouden.
4.3.
Voor aanhouding van het geding tegen de andere gedaagden is geen reden. De rechtsbetrekking tussen Julda en Julco en SEH enerzijds en de rechtsbetrekkingen tussen Julda en Julco en de andere gedaagden anderzijds zijn immers processueel niet ondeelbaar. De vorderingen tegen de andere gedaagden zullen daarom hierna worden beoordeeld en op die vorderingen zal in dit vonnis worden beslist.
de vorderingen tegen MTG op grond van de MTG-leningen
4.4.
Julda en Julco vorderen nakoming van MTG van de terugbetalingsverplichting uit hoofde van de MTG-leningsovereenkomsten. Het bestaan en de omvang van die verplichtingen zijn niet in geschil. Ter beoordeling ligt uitsluitend voor of de vorderingen tot terugbetaling opeisbaar zijn.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de looptijd van de MTG-leningen uiteindelijk is verlengd tot 31 december 2019. Gesteld noch gebleken is dat partijen vóór 31 december 2019 nadere afspraken met elkaar hebben gemaakt over de looptijd. Dat betekent dat de MTG-leningen in beginsel per 31 december 2019 opeisbaar zijn geworden.
4.6.
MTG voert als verweer dat partijen tijdens de
conference callop 1 april 2020 aanvullende afspraken over terugbetaling van de MTG-leningen hebben gemaakt. Dat standpunt onderbouwt zij als volgt. In de afspraak over de conversie van de leningen in agio in samenhang met de afspraak dat, als liquiditeit zou ontstaan in MTG, die liquiditeit zou worden gebruikt om de MTG-leningen af te lossen, ligt besloten dat de opeisbaarheid van de MTG-leningen is uitgesteld en dat die leningen nog niet hoefden te worden terugbetaald. Voor Julda en Julco is altijd duidelijk geweest dat de MTG-leningen terugbetaald moeten worden met opbrengsten uit de verkoop van project [naam 9] en dat MTG niet tot terugbetaling zou kunnen overgaan, indien SEH geen betalingen aan MTG kon verrichten. Ook was duidelijk dat bij een conversie van de leningen in agio pas later een uitkering vanuit SEH aan MTG kon worden verwacht. MTG heeft dus redelijkerwijs mogen begrijpen dat tegenover de conversie in agio de afspraak stond dat de leningen pas behoefden te worden terugbetaald, zodra er een terugbetaling op agio of dividend uitkering plaatsvond. Zodoende is de opeisbaarheid van de MTG-leningen afhankelijk gesteld van het generen van inkomsten uit SEH en het kunnen doen van uitkeringen vanuit SEH aan MTG. MTG verwijst ter onderbouwing naar punt 6 van het gespreksverslag van de conference call en naar een e-mail van [naam 2] van 26 januari 2020 (productie 28 van Julda en Julco en zie de feiten onder 2.22 en 2.19).
4.7.
Julda en Julco betwisten dat partijen op 1 april 2020 een verlenging van de looptijd van de MTG-leningen zijn overeengekomen. De afspraak onder punt 6 van het gespreksverslag houdt volgens hen slechts in dat opbrengsten van SEH als eerste moeten worden aangewend voor aflossing van de MTG-leningen. Dat betekent niet dat een verlenging van de opeisbaarheid van de MTG-leningen is toegestaan tot het moment van verkoop van project [naam 9] of totdat SEH betalingen zou kunnen doen aan MTG. De conversie in agio van de lening van MTG aan SEH en van de lening van Julda en Julco aan SEH staan los van de MTG-leningen. In de e-mail van 26 januari 2020 wordt slechts gesproken over een
preferred scenario, aldus Julda en Julco.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.9.
Aangezien MTG zich beroept op een nadere afspraak ten aanzien van de opeisbaarheid, en in dat verband op de door haar gestelde uitleg van hetgeen is opgenomen in het gespreksverslag, rust op haar de stelplicht (en bewijslast) voor het bestaan en de inhoud van die nadere afspraak.
4.10.
De door MTG gestelde afspraak over de uitgestelde opeisbaarheid van de MTG-leningen is niet als zodanig neergelegd in het gespreksverslag. Evenmin is gesteld dat een en ander met zoveel woorden is besproken op 1 april 2020. Het standpunt van MTG is echter dat de verlenging van de looptijd en het nog niet opeisbaar zijn van de MTG-leningen besloten liggen in de andere afspraken die op 1 april 2020 zijn gemaakt. De vraag of in de door partijen op 1 april 2020 gemaakte afspraken besloten ligt dat ook de looptijd van de MTG-leningen is verlengd, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.11.
De afspraak onder punt 6 van het gespreksverslag, dat de opbrengsten vanuit SEH naar MTG als eerste zullen worden gebruikt om de MTG-leningen terug te betalen, houdt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs ook in dat de opeisbaarheid van de MTG-leningen is uitgesteld. Een afspraak over de volgorde waarin openstaande schulden zullen worden betaald, is immers iets anders dan de voorwaarden (zoals het moment van terugbetaling) waaronder schulden zijn aangegaan. Ook wanneer de afspraak onder punt 6 van het gespreksverslag in samenhang wordt bezien met de afspraak over de conversie in agio rechtvaardigt dat niet dat MTG redelijkerwijs mocht begrijpen dat de MTG-leningen nog niet hoefden te worden terugbetaald. De conversie in agio had betrekking op andere leningen dan de MTG-leningen en uit de leningsovereenkomsten blijkt niet dat die andere leningen onlosmakelijk waren verbonden met de MTG-leningen. Voor zover MTG zich op het standpunt heeft gesteld dat het altijd de bedoeling is geweest om de leningen pas af te lossen als er rendement uit SEH zou komen, is daarvan onvoldoende gebleken. De looptijden van de leningen zijn meerdere malen verlengd, uiteindelijk tot december 2019, zonder dat daarbij is aangehaakt bij het verkrijgen van opbrengsten vanuit SEH. Bovendien hebben Julda en Julco in december 2019 en op 31 maart 2020 MTG schriftelijk tot terugbetaling gesommeerd vanwege het per 31 december 2019 opeisbaar worden van de MTG-leningen. Ook tegen die achtergrond ligt het voor de hand dat eventuele afwijkende afspraken over de opeisbaarheid van de MTG-leningen expliciet zouden zijn gemaakt.
4.12.
Wanneer de op 1 april 2020 gemaakte afspraken worden bezien tegen de achtergrond van de e-mailwisseling in februari en maart 2020 die aan de conference call is voorafgegaan en waarbij over en weer voorstellen en tegenvoorstellen zijn gedaan voor een reddingsplan van SEH, kan dat MTG evenmin baten. Mogelijke verlenging van de looptijd van de MTG-leningen is alleen genoemd in de e-mail van Julda en Julco van 12 februari 2020, waarbij aan een eventuele verlenging een aantal voorwaarden werd verbonden. Dat voorstel is vervolgens door MTG afgewezen in de e-mail van 26 februari 2020. Niet is gebleken dat partijen daarna in het kader van het reddingsplan van SEH nog over (verlenging van) de looptijd van de MTG-leningen hebben gesproken of gecorrespondeerd.
4.13.
Aan de e-mail van 26 januari 2020 waar MTG een beroep op heeft gedaan, komt niet de betekenis toe die zij daaraan wil toekennen. Daarin wordt slechts gesproken over een
preferred scenario. Uit die e-mail en de verdere gang van zaken kan hooguit worden opgemaakt dat Julda en Julco rekening hielden met de mogelijkheid dat MTG haar leningen aan Julda en Julco pas in het derde kwartaal van 2020 (het destijds beoogde moment van verkoop van het project [naam 9] ) zou kunnen terugbetalen. Dat betekent evenwel nog niet dat Julda en Julco er ook mee hebben ingestemd dat de MTG-leningen nog niet hoefden te worden terugbetaald zolang MTG daartoe niet in staat was. Een dergelijke afspraak zou, zoals Julda en Julco terecht hebben aangevoerd, bovendien zeer verstrekkend zijn, omdat de opeisbaarheid dan afhankelijk zou worden gesteld van een onzekere omstandigheid, waarvan niet duidelijk is of die zich ooit voor zal doen. Dat Julda en Julco met de eerder genoemde mogelijkheid dat MTG pas op een later moment zou kunnen terugbetalen rekening hielden, rechtvaardigt dus niet de conclusie dat MTG redelijkerwijs mocht begrijpen dat de opeisbaarheid van de MTG-leningen afhankelijk werd gesteld van het generen van inkomsten uit SEH en het kunnen doen van uitkeringen vanuit SEH aan MTG.
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat partijen een nadere afspraak over de opeisbaarheid van de MTG-leningen hebben gemaakt. Aan het door MTG gedane bewijsaanbod – het als getuigen horen van degenen die aanwezig waren bij de
conference callop 1 april 2020 over de uitleg die aan punt 6 van het gespreksverslag moet worden gegeven – gaat de rechtbank voorbij, omdat MTG geen concrete voor bewijs vatbare feiten en omstandigheden heeft gesteld.
4.15.
Nu de MTG-leningen sinds 31 december 2019 opeisbaar zijn, zijn Julda en Julco gerechtigd terugbetaling daarvan te vorderen. Onbetwist is dat, met inbegrip van de tot de datum van de dagvaarding verschenen contractuele rente, MTG aan Julda een bedrag van € 2.817.880,70 is verschuldigd en MTG aan Julco een bedrag van € 2.831.995,11 is verschuldigd. Tot betaling daarvan aan Julda respectievelijk Julco zal MTG dan ook worden veroordeeld.
4.16.
Julda en Julco hebben de wettelijke rente gevorderd over de openstaande leningbedragen. Aangezien sprake is van een handelsovereenkomst is de wettelijke rente van artikel 6:119a BW van toepassing. Deze rente is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:119a lid 3 BW.
de vorderingen tegen MTG en BDI op grond van paulianeus handelen, artikel 3:45 BW
4.17.
Julda en Julco verwijten MTG en BDI paulianeus handelen doordat MTG op 31 december 2019, de dag waarop de MTG-leningen opeisbaar werden, de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property aan BDI heeft overgedragen. Ongeacht de hoogte van de koopprijs is volgens Julda en Julco sprake van benadeling, omdat de verkoopopbrengst is aangewend ter voldoening van de schuldeisers met betrekking tot de volstortingsplicht en die verkoopopbrengst dus niet ten goede is gekomen aan alle schuldeisers. Hierbij verwijzen Julda en Julco naar het arrest-Bosselaar q.q./Interniber I (HR 22 mei 1992, ECLI:NL:1992:ZC0615). Daarnaast zijn de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property niet voor een reële prijs verkocht. Julda en Julco hebben buitengerechtelijk de vernietiging van de aandelenoverdracht ingeroepen.
4.18.
MTG en BDI stellen zich op het standpunt dat van paulianeus handelen geen sprake is, omdat Julda en Julco niet zijn benadeeld door de aandelenoverdracht. De koopsom voor de aandelen was niet te laag. De koopsom was gelijk aan de volstortingsplicht die MTG had. BDI was alleen bereid de koopprijs te betalen als die werd aangewend ter volstorting. Uit de kolommenbalansen van G.C. Ireland en Sterling Property blijkt dat deze vennootschappen per 31 december 2018 een negatief eigen vermogen hadden, aldus MTG en BDI.
4.19.
Artikel 3:45 BW bepaalt dat, indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, de rechtshandeling vernietigbaar is en de vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser.
4.20.
Niet ter discussie staat dat de aandelenoverdracht onverplicht is verricht. In geschil is uitsluitend of sprake is van benadeling als bedoeld in art 3:45 BW. De vraag of sprake is van benadeling wordt niet beoordeeld naar het moment waarop de rechtshandeling plaatsvond, maar naar het moment waarop de schuldeiser de pauliana inroept of het moment dat de rechter over een beroep op artikel 3:45 BW beslist. Aangezien Julda en Julco de pauliana inroepen, rusten op hen de stelplicht en bewijslast dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3:45 BW.
4.21.
Onder benadeling wordt verstaan het als schuldeiser benadeeld zijn in zijn geldelijke verhaalsmogelijkheden. Daarvan is sprake indien de bevredigingsmogelijkheid door verhaal door de schuldeiser geringer is dan zij zou zijn geweest indien de gewraakte rechtshandeling achterwege was gebleven. Zo kan van benadeling sprake zijn indien als gevolg van de rechtshandeling het voor verhaal vatbare vermogen van de schuldenaar is verminderd, zoals in het geval van verkoop van een vermogensbestanddeel tegen een koopsom beneden de werkelijke waarde. Van benadeling kan ook sprake zijn indien het vermogen per saldo gelijk blijft maar verstoring in de verhaalsmogelijkheden plaatsvindt.
4.22.
De rechtbank stelt vast dat de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property zijn verkocht voor een bedrag dat gelijk is aan de volstortingsplicht (respectievelijk € 10.000,- en GBP 80.000,-). Daarmee zijn de aandelen verkocht voor hun nominale waarde. Julda en Julco hebben onvoldoende onderbouwd dat de aandelen méér waard waren dan die nominale waarde. Met betrekking tot Sterling Property hebben Julda en Julco in dit verband geen concrete gegevens gesteld. Met betrekking tot G.C. Ireland hebben Julda en Julco weliswaar - terecht - gesteld dat MTG en BDI geen kolommenbalans per 31 december 2018 van Rockingham Participations B.V. (de vroegere naam van G.C. Ireland) hebben overgelegd, maar Julda en Julco hebben niet betwist dat G.C. Ireland (net als Sterling Property) een negatief eigen vermogen had. Dat MTG en BDI niet de juiste kolommenbalans hebben overgelegd, laat onverlet dat het aan Julda en Julco is om hun stelling te onderbouwen dat de aandelen niet voor een reële prijs zijn verkocht. Hieraan doet evenmin af dat Julda en Julco hebben betoogd dat zij om informatie bij MTG en BDI hebben gevraagd maar die informatie niet hebben gekregen. Onvoldoende is gebleken dat Julda en Julco niet op andere wijze (bijvoorbeeld via openbaar te raadplegen bronnen) informatie hadden kunnen verkrijgen. De enkele op de zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat G.C. Ireland in elk geval één dochtermaatschappij had en dat operationele activiteiten binnen die dochteronderneming plaatsvinden, is onvoldoende voor de conclusie dat de aandelen in G.C. Ireland een hogere waarde hadden dan hun nominale waarde. Bij gebrek aan voldoende onderbouwing staat dus niet vast dat de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property zijn verkocht voor een prijs beneden de werkelijke waarde.
4.23.
Daarnaast hebben Julda en Julco betoogd dat zij als gevolg van de aandelenoverdracht zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, aangezien die aandelen eerst beschikbaar waren voor verhaal en nu niet meer, terwijl daarvoor niets in de plaats is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de door Julda en Julco gemaakte vergelijking met het arrest-Bosselaar q.q./Interniber I, waarbij sprake was van een faillissementssituatie, in dit geval niet opgaat. In de eerste plaats is in dit geval geen sprake van een faillissementssituatie en staat ook nog niet vast dat de vorderingen van Julda en Julco niet zullen worden voldaan en dat MTG geen of onvoldoende verhaal zal bieden. In de tweede plaats geldt dat wanneer de aandelenoverdracht niet zou hebben plaatsgevonden, de aandelen weliswaar in theorie beschikbaar waren als verhaalsobject, maar niet aannemelijk is dat die aandelen in die situatie op het moment van inroepen van de pauliana of op dit moment te gelde hadden kunnen worden gemaakt, in aanmerking genomen dat de aandelen nog niet waren volgestort.
4.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat Julda en Julco zijn benadeeld als gevolg van de aandelenoverdracht, zodat daarvan onterecht de vernietiging is ingeroepen. De vorderingen die zijn gebaseerd op gesteld paulianeus handelen moeten dus worden afgewezen.
de vorderingen tegen [gedaagde sub 4]
4.25.
Julda en Julco houden [gedaagde sub 4] in privé aansprakelijk voor verschillende gedragingen. De rechtbank zal die verweten gedragingen hierna achtereenvolgens bespreken, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] in diens hoedanigheid van respectievelijk [functie] , pandgever en derde-beslagene.
Aansprakelijkheid als [functie]
4.26.
Julda en Julco stellen dat [gedaagde sub 4] op de voet van artikel 6:162 BW persoonlijk aansprakelijk is jegens hen vanwege de onwil om de leningen van SEH en MTG terug te betalen, alsmede vanwege de overdracht van de aandelen in G.C. Ireland en Sterling Property aan BDI.
4.27.
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de aandelenoverdracht niet paulianeus is, valt aan [gedaagde sub 4] op dit punt geen verwijt te maken en zal de beoordeling zich toespitsen op de gestelde betalingsonwil.
4.28.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een [functie] van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die [functie] ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [1] Het antwoord op de vraag of de [functie] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.29.
Onder omstandigheden kan er onder meer grond zijn voor aansprakelijkheid van de [functie] als deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Van een ernstig persoonlijk verwijt zal in zo’n geval in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de [functie] wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er bestaat echter geen algemene regel op grond waarvan een schuldenaar die op een bepaald moment niet in staat is al zijn schuldeisers volledig te betalen, steeds onrechtmatig handelt wanneer hij een schuldeiser voldoet vóór andere schuldeisers. Het staat de [functie] van een vennootschap dan ook in beginsel vrij een eigen afweging te maken welke schuldeisers worden voldaan. Dat wordt anders als geen redelijk denkend [functie] onder dezelfde omstandigheden dezelfde afweging had gemaakt. [2]
4.30.
Het ligt op de weg van Julda en Julco om de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, die nodig zijn voor een geslaagd beroep op bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde sub 4] .
4.31.
Julda en Julco stellen dat [gedaagde sub 4] als [functie] van SEH en MTG heeft bewerkstelligd of toegelaten dat SEH en MTG haar verplichtingen jegens Julda en Julco niet nakomt, terwijl zij andere schuldeisers wel voldoet (betalingsonwil). Hoewel [gedaagde sub 4] stelt dat MTG en SEH onvoldoende middelen hebben om de schulden te voldoen, heeft [gedaagde sub 4] geen inzicht gegeven in de financiële positie van MTG en SEH. Daardoor stellen Julda en Julco niet te kunnen nagaan of MTG en SEH inderdaad onvoldoende middelen hebben, maar het voldoen van andere schuldeisers is het bewijs van het tegenovergestelde.
4.32.
De rechtbank stelt voorop dat mogelijke aansprakelijkheid van een [functie] in verband met vermeende betalingsonwil pas aan de orde is, indien de vordering van een schuldeiser onbetaald blijft, waarbij een selectief, tegen die schuldeiser gericht beleid wordt gehanteerd. Dat de vorderingen van Julda en Julco onbetaald blijven, staat echter op dit moment nog niet vast, aangezien Julda en Julco pas met dit vonnis een opeisbare vordering blijken te hebben en MTG tot betaling zal worden veroordeeld. Dat nog niet zeker is of Julda en Julco zullen worden geconfronteerd met onbetaalde en voorts ook onverhaalbare vorderingen uit hoofde van de verstrekte geldleningen staat zodoende aan toewijzing van het gevorderde in de weg.
4.33.
Als het gaat om het nog niet terugbetaald zijn van de per 31 december 2019 opeisbaar geworden MTG-leningen en het in dit verband gemaakte verwijt aan [gedaagde sub 4] overweegt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande als volgt.
4.34.
Op basis van de jaarrekeningen van MTG over 2017 en 2018 en de kolommenbalans van 2019 staat voldoende vast dat MTG in elk geval tot eind 2019 niet over toereikende middelen beschikte om de MTG-leningen aan Julda en Julco te voldoen. Aangezien SEH (met daarin project [naam 9] ) de belangrijkste deelneming van MTG is en aangezien project [naam 9] nog niet is verkocht, ligt het in de rede dat MTG ook vanaf het opeisbaar worden van de MTG-leningen (nog) niet in staat was die leningen terug te betalen. Julda en Julco stellen niettemin dat sprake is van betalingsonwil en hebben daartoe op de zitting naar voren gebracht dat MTG na het opeisbaar worden van de MTG-leningen andere betalingen heeft gedaan, zoals kapitaalstortingen van GBP 889.945 en een betaling van GBP 900.000 als schikking in de kwestie met Amalgamated British Investments B.V. (ABI), zodat sprake is van selectieve betaling. [gedaagde sub 4] heeft hier op de zitting tegenin gebracht dat hij privé-gelden heeft moeten aanwenden en gelden van derden heeft aangetrokken om de kapitaalstortingen en de ABI-betaling te kunnen doen, omdat MTG zelf niet over de benodigde middelen beschikte. De rechtbank stelt vast dat de betaling van het schikkingsbedrag in de ABI-kwestie is gedaan aan Julco, zodat reeds hierom het verwijt van een ‘selectieve betaling’ niet opgaat. Verder zijn de kapitaalstortingen door MTG gedaan in haar hoedanigheid van aandeelhouder in SEH, vooral met het oog op het project [naam 9] . Dat is gedaan na daartoe strekkende besluiten van de vier aandeelhouders, waaronder ook Julda en Julco. Die kapitaalstortingen in SEH waren daarmee ook in het belang van Julda en Julco en dat kunnen zij in dit verband bezwaarlijk aan MTG tegenwerpen. Los van de vraag of MTG de betalingen uit eigen middelen heeft gedaan of van derden heeft moeten aantrekken, acht de rechtbank het verwijt van selectieve betaling in elk geval niet op zijn plaats.
4.35.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Julda en Julco onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van betalingsonwil. Aan [gedaagde sub 4] kan dus niet een ernstig verwijt worden gemaakt van het (vooralsnog) onbetaald blijven van de SEH-lening en de MTG-leningen. De hiermee verband houdende vorderingen moeten daarom worden afgewezen.
Aansprakelijkheid als pandgever
4.36.
Voor het eerst op de zitting hebben Julda en Julco tevens als verwijt aan [gedaagde sub 4] gemaakt dat [gedaagde sub 4] in zijn hoedanigheid van pandgever (van het pandrecht op de aandelen in MTG) onrechtmatig handelt door te weigeren informatie te laten verstrekken over de financiële positie van MTG. [gedaagde sub 4] heeft hier bezwaar tegen gemaakt vanwege het late moment waarop dit verwijt naar voren is gebracht.
4.37.
De rechtbank acht deze uitbreiding van de (feitelijke) grondslag van de vordering tegen [gedaagde sub 4] in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde en daarmee ontoelaatbaar. [gedaagde sub 4] heeft onvoldoende kunnen reageren op dit verwijt, terwijl gesteld noch gebleken is dat Julda en Julco dit verwijt niet al eerder hadden kunnen aanvoeren. Bovendien hebben Julda en Julco hun eis niet gewijzigd, terwijl voornoemd verwijt ook niet kan worden geschaard onder de door Julda en Julco in het petitum jegens [gedaagde sub 4] geformuleerde verklaring voor recht. De rechtbank laat het verwijt aan [gedaagde sub 4] in diens hoedanigheid van pandgever daarom buiten beschouwing.
Aansprakelijkheid als derde-beslagene
4.38.
Op 23 maart 2021 heeft [gedaagde sub 4] een derdenverklaring afgelegd naar aanleiding van het onder hem ten laste van MTG gelegde conservatoire beslag.
4.39.
Julda en Julco stellen dat [gedaagde sub 4] zijn derdenverklaring niet met gegevens of bescheiden heeft gestaafd, zodat zij de juistheid van die verklaring niet kunnen verifiëren. Daarmee is [gedaagde sub 4] volgens Julda en Julco aansprakelijk tot betaling van het bedrag waarvoor beslag ten laste van MTG is gelegd. Op grond van artikel 477a lid 1 Rv vorderen Julda en Julco dat [gedaagde sub 4] wordt veroordeeld tot betaling van de vordering van Julda en Julco jegens MTG uit hoofde van de MTG-leningen (in totaal € 5.649.875,81). Daarnaast vorderen Julda en Julco tweemaal een bedrag van € 153,98, zijnde de explootkosten die nodeloos zijn veroorzaakt doordat [gedaagde sub 4] niet tijdig een derdenverklaring heeft afgegeven.
4.40.
Met [gedaagde sub 4] is de rechtbank van oordeel dat artikel 477a lid 1 Rv niet van toepassing is in de onderhavige situatie. Julda en Julco hebben conservatoir derdenbeslag gelegd. Uit de artikelen 720 en 723 Rv volgt dat artikel 477a lid 1 Rv niet van overeenkomstige toepassing is op conservatoir derdenbeslag. Een vordering op basis van artikel 477a Rv kan pas worden gedaan, nadat het derdenbeslag in de executoriale fase is overgegaan. Het door Julda en Julco gelegde conservatoir derdenbeslag is nog niet overgegaan in executoriaal derdenbeslag. Artikel 477a Rv is ook niet verenigbaar met aard en doel van het conservatoire beslag. Een derde-beslagene kan tijdens de conservatoire fase immers niet verplicht worden om onder het beslag vallende gelden of goederen aan de deurwaarder af te dragen. Vanzelfsprekend kan de derde-beslagene, zolang het beslag zich nog in de conservatoire fase bevindt, evenmin worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware de derde-beslagene zelf de schuldenaar. De op artikel 477a lid 1 Rv gebaseerde vorderingen van Julda en Julco moeten zodoende worden afgewezen.
Conclusie, uitvoerbaarverklaring bij voorraad en proceskosten
4.41.
De slotsom is dat de zaak tegen SEH wordt aangehouden, dat de vorderingen tegen MTG worden toegewezen voor zover het de terugbetaling van de MTG-leningen betreft en dat (voor het overige) de vorderingen tegen MTG, BDI en [gedaagde sub 4] worden afgewezen.
4.42.
MTG heeft op de zitting verzocht een eventuele veroordeling in conventie jegens haar niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank stelt voorop dat het belang van Julda en Julco bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel is gegeven met de hierna uit te spreken veroordeling tot betaling. Bij de beoordeling van het verzoek van MTG moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Met de voor het eerst op de zitting naar voren gebrachte en niet nader toegelichte stelling, dat een veroordeling verstrekkende gevolgen voor de bedrijfsvoering van MTG zal hebben, heeft MTG echter haar belang bij behoud van de bestaande toestand onvoldoende onderbouwd. Er is daarom onvoldoende reden de door Julda en Julco gevorderde uitvoerbaarverklaring niet toe te wijzen.
4.43.
MTG zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding tussen Julda en Julco enerzijds en MTG anderzijds worden veroordeeld. De door Julda en Julco gemaakte kosten voor het exploot van dagvaarding en het griffierecht komen voor 1/4e ten laste van MTG, aangezien de kosten van dagvaarding en griffierecht zijn gemaakt ten behoeve van de vorderingen jegens vier gedaagden. Datzelfde geldt terzake het salaris advocaat voor het opstellen van de dagvaarding. Voor de mondelinge behandeling komt 1/3e van het salaris advocaat ten laste van MTG als één van de drie aldaar verschenen gedaagden. Met inachtneming hiervan worden de kosten aan de zijde van Julda en Julco begroot op:
- dagvaarding € 25,22 (1/4e van € 100,89)
- griffierecht € 704,75 (1/4e van € 2.819,00)
- salaris advocaat € 2.332,75 (1/4e van 1 punt × tarief € 3.999,00 en 1/3e van 1 punt x tarief € 3.999,00)
Totaal € 3.062,72
4.44.
Julda en Julco vorderen MTG te veroordelen tot vergoeding van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten in relatie tot het ten laste van MTG gelegde beslag worden begroot op € 3.713,11 voor verschotten (inclusief € 656,00 griffierecht beslagrekest) en € 3.999,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.999,00), in totaal € 7.712,11.
4.45.
Julda en Julco zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten van zowel BDI als [gedaagde sub 4] worden veroordeeld. Aangezien van MTG, BDI en [gedaagde sub 4] gezamenlijk eenmaal griffierecht is geheven, zal 1/3e daarvan in aanmerking worden genomen voor BDI en 1/3e daarvan voor [gedaagde sub 4] . Aangezien BDI en [gedaagde sub 4] verder gezamenlijk met MTG verweer hebben gevoerd, zal terzake het salaris advocaat voor het opstellen van de conclusie van antwoord en de aanwezigheid op de mondelinge behandeling 1/3e van de te vergoeden kosten in aanmerking worden genomen ten behoeve van BDI en 1/3e ten behoeve van [gedaagde sub 4] . Met inachtneming hiervan worden voor elk van beide de kosten begroot op:
- griffierecht € 1.377,00 (1/3e van € 4.131,00)
- salaris advocaat €
2.666,00(1/3e van 2,0 punten x tarief € 3.999,00)
Totaal € 4.043,00
4.46.
Nakosten zijn toewijsbaar en worden begroot op de wijze als in de beslissing vermeld, evenals de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten.
in reconventie
Opheffing van het beslag
4.47.
MTG vordert opheffing van het ten laste van haar gelegde beslag op de grond dat de vorderingen van Julda en Julco ondeugdelijk zijn vanwege het nog niet opeisbaar zijn van de MTG-leningen.
4.48.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is geoordeeld over de opeisbaarheid van de MTG-leningen en de in conventie uit te spreken veroordeling van MTG tot terugbetaling van de MTG-leningen volgt dat de vorderingen waarvoor MTG beslag heeft gelegd niet ondeugdelijk zijn. De gevorderde opheffing van dat beslag moet daarom worden afgewezen.
Proportionele beëindiging van de pandrechten
4.49.
MTG en FSIC hebben zich garant gesteld voor de nakoming van de SEH-lening. Tot zekerheid van nakoming van die garantie heeft MTG ten gunste van Julda en Julco een pandrecht gevestigd op aandelen die MTG houdt in SEH.
4.50.
MTG vordert nakoming van de in artikel 12 van de pandakte van 26 april 2019 (hierna: de pandakte; zie ook 2.14 en 2.15) opgenomen verplichting voor Julda en Julco als pandhouders om het pandrecht proportioneel te beëindigen indien betalingen zijn gedaan ter aflossing van de schuld. Artikel 12 luidt, voor zover hier belang:
The Pledgees (…) shall terminate the right of pledge on one or more of the Shares proportionally in accordance with the payments made on the debt.”
4.51.
MTG stelt zich op het standpunt dat op Julda en Julco de plicht rust de pandrechten naar rato van vermindering van de hoofdsom op te zeggen. Ter onderbouwing daarvan voert MTG het volgende aan. Bij het verstrekken van de pandrechten is aansluiting gezocht bij de waarde die de aandelen vertegenwoordigden in 2017 (ruim 4,3 miljoen euro). Die waarde was gebaseerd op de verwachting dat projecten als [naam 9] tot wasdom zouden komen, want op de balans stond die waarde niet. De ratio van artikel 12 van de pandakte is dat geen overdekking ontstaat. Van de oorspronkelijke SEH-lening is een bedrag van € 1.826.845,- aan Julda en Julco voldaan op het moment dat dat deel van de lening is geconverteerd in agioreserve. Conversie in agio moet worden gezien als een aflossing op de schuld. Agio is namelijk geen schuld, maar een bestanddeel van het eigen vermogen van SEH. Zou de omzetting in agio niet als aflossing worden gezien, dan zou dat tot een zeer onredelijke uitkomst leiden. De omvang van de leningen van Julda en Julco is namelijk nog maar 1/5e van de oorspronkelijke hoofdsom, terwijl de omvang van de gestelde zekerheid onveranderd is. Aangezien 79% van de oorspronkelijke lening is voldaan, moet eenzelfde percentage van de verpande aandelen worden opgezegd. MTG is het niet met Julda en Julco eens dat moet worden gekeken naar de (huidige) waarde van de aandelen. In de pandakte is niet een koppeling gemaakt met de waarde van de aandelen. Een voldoening van een deel van de schuld leidt eenvoudigweg tot een proportionele beëindiging van de pandrechten op de aandelen. Ook als met waardedalingen rekening zou moeten worden gehouden, dan geldt dat de financiële situatie van SEH nagenoeg niet anders is dan op het moment dat de lening aan SEH werd verstrekt en de waarde van de aandelen in SEH dus onveranderd is gebleven. Bovendien krijgt verkoop van project [naam 9] voor een gunstige koopprijs steeds meer vorm, waardoor de aandelen in SEH wel degelijk een hoge waarde hebben, aldus MTG.
4.52.
Julda en Julco bestrijden de door MTG gestelde uitleg van artikel 12 van de pandakte. Er is geen sprake van een betaling als bedoeld in die bepaling, omdat geen aflossing op de lening heeft plaatsgevonden maar omzetting van de schuld in agio. Subsidiair doen Julda en Julco een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.53.
Partijen verschillen erover van mening of de omzetting van een deel van de SEH-lening in agioreserve in april/mei 2020 is aan te merken als
‘payments made on the debt’als bedoeld in artikel 12 van de pandakte.
4.54.
De rechtbank overweegt dat het bij de beantwoording van de vraag welke betekenis moet worden gegeven aan artikel 12 van de pandakte aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.55.
Aangezien MTG nakoming vordert, ligt het op haar weg om feiten of omstandigheden te stellen die steun kunnen bieden aan de door haar gestelde uitleg van artikel 12.
4.56.
Op basis van de verklaringen van partijen op de zitting kan worden vastgesteld dat partijen ten tijde van het aangaan van de SEH-lening en het vestigen van de pandrechten niet met elkaar hebben onderhandeld of gesproken over (de inhoud van) artikel 12 van de pandakte. Ook ten tijde van de op 1 april 2020 gemaakte afspraken en de nadien uitgevoerde omzetting in agioreserve hebben partijen niet gesproken over de pandrechten of eventuele gevolgen van die omzetting voor de gevestigde pandrechten. Ook overigens zijn geen verklaringen of gedragingen van (één van) partijen gesteld of gebleken die in dit verband relevant kunnen zijn.
4.57.
Evenmin is gesteld of gebleken dat in de (verdere) tekst van de pandakte, die door de advocaat van MTG is opgesteld, aanknopingspunten zijn te vinden die van belang zijn voor de vraag hoe het begrip ‘payments on the debt’ moet worden uitgelegd.
4.58.
Als het gaat om de aard van de transactie (de omzetting in agioreserve) en de achtergrond waartegen deze heeft plaatsgevonden, geldt het volgende. Ten tijde van de omzetting in agioreserve was SEH niet in staat om (een deel van) de SEH-lening af te lossen. Integendeel, SEH had juist behoefte aan extra investeringen en liquide middelen. Partijen hebben afgesproken om die te verstrekken. Daarnaast hebben partijen in het kader van het reddingsplan voor SEH (een deel van) de schulden die SEH had (zowel aan Julda en Julco als aan MTG), omgezet in agioreserve. Daarbij hebben de aandeelhouders – op papier – extra stortingen op de aandelen gedaan. De reden van die omzetting was dat de schuldenlast van SEH (op papier) werd verminderd en dat daardoor de balans gunstiger werd. Zonder een verbeterde balans zou het ook niet mogelijk zijn om een aansprakelijkheidsverzekering voor nieuw aan te treden [functie] af te sluiten.
4.59.
Met de omzetting in agioreserve is de investering van Julda en Julco in feite veranderd van een via een geldlening verstrekte investering naar een via extra storting op aandelen verstrekte investering. Julda en Julco hebben met de omzetting in agioreserve per saldo ook (nog) niets terug ontvangen van het uitgeleende geld. Of, wanneer en in welke vorm de agioreserve zou kunnen worden uitgekeerd aan de aandeelhouders was ten tijde van de omzetting (en is ook thans nog) onduidelijk.
4.60.
Aangezien van een reële betaling geen sprake is geweest en met de omzetting in agioreserve nog niets van de uitgeleende gelden is teruggevloeid in het vermogen van Julda en Julco, hoefden Julda en Julco redelijkerwijs niet te begrijpen dat die omzetting in agioreserve zou moeten worden gekwalificeerd als ‘payment on the debt’ in de zin van artikel 12 van de pandakte. Dat betekent dat reeds hierom Julda en Julco niet gehouden zijn tot een proportionele opzegging van de pandrechten over te gaan. Gelet hierop kan buiten beschouwing blijven of waarde van de pandrechten nog in verhouding is tot het bedrag van de lening.
Conclusie en proceskosten
4.61.
De vorderingen in reconventie worden afgewezen.
4.62.
MTG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Julda en Julco worden begroot op € 3.999,00 aan salaris advocaat (2,0 punten x factor 0,5 x tarief € 3.999,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verwijst de zaak voor wat betreft de vordering tegen SEH naar de rol van
10 november 2021voor conclusie van antwoord aan de zijde van SEH en houdt iedere verdere beslissing in het geding tussen Julda en Julco en SEH aan,
5.2.
veroordeelt
MTGom aan
Juldate betalen een bedrag van € 2.817.880,70 (twee miljoen achthonderdzeventienduizend achthonderdtachtig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag (met inachtneming van artikel 6:119a lid 3 BW) met ingang van 14 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt
MTGom aan
Julcote betalen een bedrag van € 2.831.995,11 (twee miljoen achthonderdeenendertigduizend negenhonderdvijfennegentig euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag (met inachtneming van artikel 6:119a lid 3 BW) met ingang van 14 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt
MTGin de proceskosten, aan de zijde van
Julda en Julcotot op heden begroot op € 3.062,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt
MTGin de beslagkosten, aan de zijde van
Julda en Julcotot op heden begroot op € 7.712,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.6.
veroordeelt
Julda en Julcohoofdelijk in de proceskosten van BDI en [gedaagde sub 4] , aan de zijde van
BDItot op heden begroot op € 4.043,00 en aan de zijde van
[gedaagde sub 4]tot op heden eveneens begroot op € 4.043,00, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt
Julda en Julcoin de na dit vonnis aan de zijde van
BDIen
[gedaagde sub 4]ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Julda en Julco niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt
MTGin de proceskosten, aan de zijde van
Julda en Julcotot op heden begroot op € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.11.
veroordeelt
MTGin de na dit vonnis aan de zijde van
Julda en Julcoontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat MTG niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.12.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.7, 5.10 en 5.11 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, mr. C.M.E. de Koning en mr. J.P.C. van Dam van Isselt, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021. [3]

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627
2.Zie Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:576.
3.type: JTK