ECLI:NL:RBAMS:2021:5391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751572-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van de Overleveringswet met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van de Overleveringswet (OLW). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen, op 19 april 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, was gedetineerd en had een vrijheidsstraf van in totaal twee jaar en zes maanden te ondergaan, waarvan nog twee jaar, vijf maanden en 27 dagen resteerden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het proces is behandeld op verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd en het onderzoek heeft geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd kan worden, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat zij van mening is dat dit geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was te tekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751572-20
RK nummer: 20/3327
Datum uitspraak: 29 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2016 door
the Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.P. Wurpel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, alsmede een beslissing genomen inzake de schorsing van de overleveringsdetentie, dit in het licht van het toetsingskader zoals vermeld in de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraken van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776) en 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4328).
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Bij tussenuitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst teneinde zich te beraden over de beschreven gang van zaken met betrekking tot het vonnis van 2 december 2013 (II K 221/13) in het licht van het per 1 april 2021 gewijzigde artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 29 juli 2021. Het verhoor heeft middels een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De raadsman van de opgeëiste persoon is niet verschenen. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een vonnis van de
District Court of Kluczbork – Branch Division in Olesnovan 11 maart 2013 met kenmerk VI K 369/13
een vonnis van de
District Court in Olesnicavan 2 december 2013 met kenmerk II K 221/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van in totaal twee jaar en zes maanden (vonnis 1: voor de duur van 1 jaar en 6 maanden en vonnis 2: voor de duur van 1 jaar). Van deze straf resteren volgens het EAB nog in totaal twee jaar, vijf maanden en 27 dagen (vonnis 1: 1 jaar 5 maanden en 27 dagen; vonnis 2: 1 jaar). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de twee hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Tussenuitspraak

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4054) en de daarin reeds genomen beslissingen.

5.Beoordeling

De rechtbank stelt met betrekking tot het vonnis van 2 december 2013 (II K 221/13) vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering met betrekking tot dat vonnis ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Er kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Hij heeft immers voor enkele zittingsdagen de oproeping in persoon ontvangen. De rechtbank acht het in dat licht niet aannemelijk dat hij niet in kennis is gesteld van de verdenking jegens hem. Door desondanks niet te verschijnen op de terechtzittingen heeft hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Bij voornoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit het hiervoor genoemde tussenvonnis volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 300 en 416 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Regional Court in Opole(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van [opgeëiste persoon]
.
BEVEELTde gevangenhouding van [opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. T.H. van Voorst Vader en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2021.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.