In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van de Overleveringswet (OLW). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen, op 19 april 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, was gedetineerd en had een vrijheidsstraf van in totaal twee jaar en zes maanden te ondergaan, waarvan nog twee jaar, vijf maanden en 27 dagen resteerden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het proces is behandeld op verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd en het onderzoek heeft geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd kan worden, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat zij van mening is dat dit geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was te tekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.