ECLI:NL:RBAMS:2021:4054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/751572-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en overlevering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 12 mei 2021, wordt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen, op 19 april 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verschillende momenten geschorst en hervat, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de grondslagen van het EAB zijn besproken. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures. De officier van justitie heeft echter gesteld dat aan de vereisten van de OLW is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de vonnissen in Polen heeft ontvangen en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd, in afwachting van verdere informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de uitkomst van het te heropenen onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751572-20
RK nummer: 20/3327
Datum uitspraak: 12 mei 2021
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2016 door
the Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen,
verblijfplaats hier te lande: [verblijfadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.P. Wurpel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, alsmede een beslissing genomen inzake de schorsing van de overleveringsdetentie, dit in het licht van het toetsingskader zoals vermeld in de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraken van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776) en 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4328).
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een vonnis van de
District Court of Kluczbork – Branch Division in Olesnovan 11 maart 2013 met kenmerk VI K 369/13
een vonnis van de
District Court in Olesnicavan 2 december 2013 met kenmerk II K 221/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van in totaal twee jaar en zes maanden (vonnis 1: voor de duur van 1 jaar en 6 maanden en vonnis 2: voor de duur van 1 jaar). Van deze straf resteren volgens het EAB nog in totaal twee jaar, vijf maanden en 27 dagen (vonnis 1: 1 jaar 5 maanden en 27 dagen; vonnis 2: 1 jaar) De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de twee hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd nu onvoldoende is vast komen te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de beide procedures. De opgeëiste persoon ontkent een advocaat te hebben gemachtigd voor de zittingen. In de Poolse praktijk betekent het uitreiken van stukken in persoon niet dat iemand de stukken ook daadwerkelijk in handen krijgt. Ook met de aanvullende informatie van de kant van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de stukken in handen heeft gehad. De overlevering moet worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Voor beide vonnissen is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Met betrekking tot vonnis 1 staat vast dat de opgeëiste persoon het vonnis in persoon ontvangen heeft en dat er geen beroep is ingesteld. Met betrekking tot vonnis 2 is de opgeëiste persoon voor drie zittingsdagen in persoon opgeroepen en is een gemachtigd advocaat namens hem opgetreden. De opgeëiste persoon was dus van de procedure op de hoogte.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigend justitiële autoriteit heeft desgevraagd ten aanzien van beide vonnissen nadere informatie verstrekt.
Ten aanzien van vonnis 1 (VI K 369/13), de informatie van 2 oktober 2020:
Mr. [opgeëiste persoon] on 14/03/2013 picked up personally the judgement in the case VI K 369/13, which results from the return confirmation of receipt.
Ten aanzien van vonnis 2 (II K 221/13): eveneens informatie van 20 oktober 2020:
Mr. [opgeëiste persoon] did not appear at any of the hearings in the case II K 221/13 on 26/04/2013, 28/05/2013, 27/06/2012, 23/08/2013, 29/10/2013, 2/12/2013. The convicted [opgeëiste persoon] was summoned to the address indicated by him (Rb: adres gegevens). Summons for the hearing for 26/04/2013, 28/05/2013 and a notification about the date of the hearing on 27/06/2013. He picked up personally, which results from the return confirmation of receipt. Notifications about the dates of hearings on 23/08/2013, 29/10/2012 was not picked up (..).
Mr. [opgeëiste persoon] in the course of the court proceedings in the case II K 221/13 was represented by a lawyer from the office of adw. Magdalena Glowacka – Kwiatkowska. Mr. [opgeëiste persoon] did not appointed a lawyer by choice.;
De informatie van 10 maart 2021:
Mr. [opgeëiste persoon] did not appear at any of the court hearings held in Case No. II K 221/13 (Rb: als hiervoor weergegeven). During the court proceedings the Court read out the explanations of the accused who had pleaded guilty to the charges as well as the testimony given by the witness [getuige] in the preparatory proceedings. The Court did not hear witnesses directly during the evidentiary proceedings.
Mr. [opgeëiste persoon] was represented by the court-appointed defence counsel Magdalena Glowacka – Kwiatkowska throughout the court proceedings in Case No II K 221/13. The convict did not appoint a defence counsel of his choice. The defence counsel was assigned
ex officioon the motion of the accused. The accused did not grant a special power of attorney authorizing the barrister Magdalena Glowacka – Kwiatkowska to defend him on his behalf.
Uit het EAB (rubriek D. onder 1 d) en de hiervoor weergegeven aanvullende informatie van 20 oktober 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon het eerste vonnis van 11 maart 2013 (VI K 369/13) in persoon heeft opgehaald op 14 maart 2013 en daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd omtrent de mogelijkheid rechtsmiddelenaan te wenden. Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van het vonnis van 2 december 2013 geldt dat er sprake was van meerdere zittingsdagen, waarbij de oproepen de opgeëiste persoon (kennelijk) deels hebben bereikt en deels niet. Voorts is er sprake van een ex officio, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de opgeëiste persoon, toegewezen maar niet door hem uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw die hem gedurende de gehele procedure heeft vertegenwoordigd.
De rechtbank acht het van belang om zich nader te beraden omtrent de ten aanzien van dit vonnis beschreven gang van zaken in het licht van het per 1 april 2021 gewijzigde artikel 12 OLW en zij zal daartoe het onderzoek ter zitting te heropenen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzetheling;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling;
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 6a OLW

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank stelt op basis van onder meer de bankafschriften en het overzicht van de inkomsten vast dat de opgeëiste persoon vanaf januari 2015 onafgebroken in Nederland woont en werkt en dat hij gedurende die periode niet minder heeft verdiend dan de helft van de toepasselijke norm volgens de sociale bijstandswetgeving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon voldoet (per januari 2020) aan de eis dat hij gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De vanaf 2 juli 2020 ondergane overleveringsdetentie leidt niet tot verlies van het opgebouwde duurzame verblijfsrecht.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat uit het advies van de IND van 28 april 2021 kan worden opgemaakt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de hem opgelegde straf of maatregel.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Die beoordeling is (deels) afhankelijk van de uitkomst van het te heropenen onderzoek ter terechtzitting zodat de rechtbank thans nog geen oordeel kan geven omtrent de hiervoor opgeworpen vraag en de daarmee samenhangende beslissingen.

6.Overige verweren

Artikel 47 Handvest
De rechtbank merkt verder op dat zij in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft. Dit overleveringsverzoek ziet echter op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die geruime tijd geleden is opgelegd, te weten de eerder aangehaalde vonnissen van 11 maart 2013 en 2 december 2013. Niet is gebleken van een verband tussen deze vonnissen en voornoemde, naderhand opgetreden gebreken. Die gebreken hebben dus in het concrete geval geen afbreuk kunnen doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die dat vonnis heeft gewezen.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd.
BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.