2.2Prejudiciële vraag
5. Onderhavige zaak verschilt in zoverre van zaak C-354/20 PPU, dat het thans gaat om een EAB dat ziet op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die in Polen aan de opgeëiste persoon is opgelegd
endat het EAB op 26 mei 2020 is uitgevaardigd, dus na de in 3.2. van voornoemde tussenuitspraak onder overweging 9 geschetste ontwikkelingen, waaruit blijkt van een verder toegenomen druk op de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen.
6. Gelet op de in 3.2 onder overweging 10 van de tussenuitspraak van 31 juli 2020 getrokken conclusies, is de rechtbank van oordeel dat het gerecht dat het onderhavige EAB heeft uitgevaardigd en dat behoort tot de gewone rechterlijke instanties in Polen, niet voldoet – en ten tijde van de uitvaardiging van het EAB al niet meer voldeed – aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/een daadwerkelijke rechtsbescherming, omdat de Poolse wetgeving zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de wetgevende en/of uitvoerende macht niet waarborgt en ten tijde van de uitvaardiging van het EAB al niet meer waarborgde.
7. In 3.3 onder de overwegingen 12 tot en met 16 van de tussenuitspraak van 31 juli 2020 heeft de rechtbank uiteengezet dat naar haar oordeel een gerecht dat een EAB uitvaardigt moet voldoen aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/een daadwerkelijke rechtsbescherming, hetgeen het bestaan van regels eist die bescherming bieden tegen druk of beïnvloeding van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van dat gerecht in de aan dat gerecht voorgelegde zaken in gevaar zou kunnen brengen. Naar haar oordeel maakt het daarbij geen verschil of het EAB strekt tot strafvervolging of, zoals in het onderhavige geval, tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Steun voor dat oordeel vindt zij in het arrest
Openbaar Ministerie (Procureur des Konings te Brussel), dat betrekking heeft op een EAB ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf en waarin het Hof van Justitie – zonder een onderscheid te maken tussen de twee modaliteiten – overweegt:
“In het bijzonder veronderstelt het tweede niveau van bescherming van de rechten van de betrokken persoon dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit controleert of de voor de uitvaardiging noodzakelijke voorwaarden zijn vervuld en op objectieve wijze – rekening houdend met alle belastende en ontlastende elementen
en zonder daarbij het risico te lopen dat door derden, met name door de uitvoerende macht, instructies worden gegeven– onderzoekt of die uitvaardiging evenredig is [zie in die zin arrest van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau), C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456, punten 71 en 73]”.
8. De vraag of de uitvoerende rechterlijke autoriteit onder dergelijke omstandigheden een door een dergelijk gerecht uitgevaardigd EAB toch ten uitvoer moet leggen, is niet eerder aan het Hof van Justitie voorgelegd. De rechtbank laat in het midden of het hier om een zogenoemde “acte clair” gaat. Vanuit het oogpunt van uniformiteit en vanwege de verstrekkende gevolgen die een bevestigende beantwoording van deze vraag zou hebben – een dergelijk antwoord zou de facto neerkomen op het opschorten van het overleveringsverkeer met Polen, totdat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van uitvaardigende gerechten weer waarborgt – is het noodzakelijk dat de rechtbank niet eerder over de tenuitvoerlegging van het EAB beslist dan nadat het Hof van Justitie deze vraag heeft beantwoord.
9. De rechtbank legt daarom de volgende vraag aan het Hof van Justitie voor:
Verzetten Kaderbesluit 2002/584/JBZ, artikel 19, eerste lid, tweede alinea, Verdrag betreffende de Europese Unie en/of artikel 47, tweede alinea, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zich inderdaad ertegen dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit een EAB ten uitvoer legt dat is uitgevaardigd door een gerecht, terwijl dat gerecht niet voldoet en ten tijde van de uitvaardiging van het EAB al niet meer voldeed aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/daadwerkelijke rechtsbescherming omdat de wetgeving in de uitvaardigende lidstaat de onafhankelijkheid van dat gerecht niet waarborgt en ten tijde van de uitvaardiging van het EAB al niet meer waarborgde?