ECLI:NL:RBAMS:2021:4748

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5865
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de wijziging van een WIA-uitkering. Eiser had zich op 27 februari 2011 ziek gemeld en ontving sinds 8 september 2013 een WIA-uitkering. De werkgever van eiser vroeg om herbeoordeling van de uitkering, waarop het UWV concludeerde dat de uitkering niet gewijzigd hoefde te worden. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat zijn bezwaar ongegrond had verklaard.

Tijdens de zitting op 9 juni 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet door een orthopeed was onderzocht en het UWV niet beschikte over zijn volledige medische dossier. Hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. Het UWV daarentegen stelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de medische situatie van eiser goed was beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat de beperkingen van eiser juist waren vastgesteld. De rechtbank volgde het oordeel van de verzekeringsartsen en concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV de WIA-uitkering van eiser terecht niet had gewijzigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Turkije, eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder medegedeeld dat de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 16 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skypezitting van 9 juni 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als gereedschapsmonteur, toen hij zich op 27 februari 2011 ziek meldde. Vanaf 8 september 2013 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend.
2. De werkgever van eiser heeft verweerder gevraagd om herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen kan doen en heeft berekend dat eiser 76,04% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de WIA-uitkering van eiser wijzigt niet. Eiser en zijn werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens beide partijen is eiser meer arbeidsongeschikt.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven en geen wijzigingen aangebracht in de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) acht de geselecteerde functies geschikt voor eiser en is van mening dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser correct is vastgesteld. Verweerder heeft daarom de bezwaren ongegrond verklaard en met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser stelt dat hij meer arbeidsongeschikt en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De werkgever is niet in beroep gegaan.
Beoordeling door de rechtbank
5. Verweerder mag zich baseren op de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b als deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Een betrokkene die het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet aantonen dat het rapport niet aan de eisen voldoet. Daarvoor is het in de meeste gevallen nodig dat de betrokkene zijn standpunt met een tegenrapport van een arts onderbouwt. [1]
Het medische onderzoek
6. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Hij is onderzocht door een niet-verzekeringsarts, hij is ten onrechte niet onderzocht door een orthopeed en verweerder beschikte niet over het volledige medisch dossier. Eiser voert verder aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn geestelijke en lichamelijke beperkingen, waardoor de FML onjuist is vastgesteld. Eiser kampt met arm-, schouder-, elleboog- rug- en enkelklachten, krachtverlies in zijn armen en ernstige slaapapneu. Vanwege de slaapapneu is eiser overdag vermoeid. Ook kan eiser maar één kilogram optillen in plaats van vijf en kan hij niet lopen zonder wandelstok.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek wel zorgvuldig is uitgevoerd. Uit het rapport van 11 december 2019 blijkt dat eiser wel is onderzocht door een verzekeringsarts. Ook blijkt uit dit rapport dat de primaire verzekeringsarts een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts een psychiater en een neuroloog ingeschakeld. Uit het rapport van 11 december 2019 blijkt dat deze inzage heeft gehad in de relevante stukken van eerdere behandelingen van eiser in Nederland en van de huidige behandelaar in Turkije. De verzekeringsarts b&b heeft een heroverweging uitgevoerd en heeft kennis genomen van de eerdere rapporten van verzekeringsartsen, de in het dossier aanwezige informatie en de in bezwaar ingebrachte informatie. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b rekening gehouden met de psychische klachten, rugklachten en de klachten aan de linker onderarm/hand van eiser en is de medische situatie van eiser in december 2019 beoordeeld. Verder is de door eiser gestelde slaapapneu niet in het medisch dossier is terug te vinden. Eiser snurkte, maar na een ingreep zijn deze klachten verholpen, zo blijkt uit de informatie van de huisarts. Ook was dit lang geleden. Op basis van de door eiser ingebrachte informatie is niet gebleken dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek verricht waardoor de beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld en de FML deugdelijk tot stand is gekomen. Het primaire onderzoek is volgens het rapport van
11 december 2019 wel door een verzekeringsarts verricht. Verder heeft de primaire verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Eiser is twee keer op spreekuur geweest, te weten op 13 mei 2019 en 13 november 2019. De verzekeringsarts heeft met eiser gesproken, informatie opgevraagd bij zijn behandelaar in Turkije en heeft daarnaast expertises laten uitvoeren door een psychiater en een neuroloog. De rechtbank constateert verder dat het rapport concludent is. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen iets hebben gemist. Eiser heeft gesteld dat hij ook door een orthopeed onderzocht had moeten worden vanwege zijn rugklachten. Dit standpunt heeft eiser niet met een medische verklaring onderbouwd. De rechtbank volgt daarom het oordeel van de verzekeringsarts. Bovendien heeft de verzekeringsarts de beperkingen aan de rug van eiser wel degelijk onderkend en meegenomen in de FML. Verder is uit de stukken niet gebleken dat eiser na 2012 nog last heeft gehad van slaapapneu of vergelijkbare klachten. Dat eiser niet meer dan één kilogram kan tillen en niet kan lopen zonder wandelstuk, is ook niet met een medische verklaring onderbouwd. Het door eiser overgelegde huisartsenjournaal van 1996 tot en met 2016 ziet niet op de datum in geding en is overgelegd voor de beeldvorming. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om het medische oordeel van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de beperkingen van eiser juist vastgesteld, waardoor het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
10. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft gelet op de combinatie tussen zijn lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Ook dit standpunt van eiser is een medisch standpunt dat niet is onderbouwd. De verzekeringsarts b&b heeft deugdelijk gemotiveerd waarom bij eiser geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiser is niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, is niet bedlegerig, is in het dagelijks leven niet afhankelijk van derden en er is bij eiser geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Vast staat dat de medische situatie van eiser ernstig is, maar dat betekent nog niet dat er in het geheel geen benutbare mogelijkheden meer zijn.
11. Eiser stelt ook dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom geen verdere urenbeperking dan vier uur per dag en twintig uur per week aan de orde is. De urenbeperking is om preventieve redenen opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd waarom een verdergaande urenbeperking aangenomen moet worden.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan eisers verzoek om een deskundige te benoemen. De rechtbank benoemt een deskundige indien twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. Deze twijfel dient gebaseerd te zijn op een andersluidende medische verklaring. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Evenmin ziet de rechtbank daartoe aanleiding in de stelling van eiser dat de verzekeringsartsen niet onpartijdig zouden zijn omdat zij bij verweerder in dienst zijn. Niet vereist is dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet worden verricht door een onafhankelijk verzekeringsarts [2] .
Het arbeidskundige onderzoek
13. Eiser betoogt dat de FML onjuist tot stand is gekomen, waardoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van verkeerde informatie. Hierdoor zijn alle geduide functies ongeschikt.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Nu de beroepsgronden van eiser tegen de geselecteerde functies zien op de vastgestelde medische beperkingen, dient de rechtbank volgens vaste rechtspraak de toetsing van het bestreden besluit te beperken tot de medische grondslag en tot de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht juist zijn. [3] De gronden van eiser houden niet meer in dan de stelling dat de medische beperkingen omvangrijker zijn dan verweerder aanneemt. Uit medische stukken blijkt dit echter niet. Er is dan ook niet gebleken dat de arbeidsdeskundige b&b ten onrechte functies heeft geduid die eiser vanwege de vastgestelde beperkingen niet zou kunnen verrichten. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank op het rapport van de arbeidsdeskundige kunnen baseren.
Conclusie
15. Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiser terecht niet gewijzigd. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:174.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955.