ECLI:NL:RBAMS:2021:3306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
13-751308-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over detentieomstandigheden in Griekenland en Europees aanhoudingsbevel

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Griekse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering van de opgeëiste persoon te verlenen, behandeld. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Griekenland besproken. De verdediging heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in de instelling in Komotini niet voldoen aan de minimumeisen, wat zou kunnen leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon indien hij wordt overgeleverd aan Griekenland, gezien de informatie over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd, met de verplichting om de zaak binnen 60 dagen opnieuw te behandelen. De rechtbank heeft ook de beslistermijn verlengd en de oproeping van de opgeëiste persoon bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-751308-21
RK nummer: 21/1817
Datum uitspraak: 22 juni 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2021 door de
Prosecution Service at the Court of Appeal of Thrace(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1992 ,
wonende op het adres:
[BRP-adres] (opgegeven bij verhoor),
gedetineerd in de [detentie plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2021. Het verhoor heeft – via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door raadsman, mr. P.H.L. Souren, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van de
Three-member Court of Appeal of Thracevan 20 november 2019 met kenmerk 244/2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren en veertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat de in artikel 12, sub b OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is daarmee niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 8, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Griekenland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

7.Detentieomstandigheden

7.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd subsidiair dat de zaak moet worden aangehouden teneinde nadere informatie omtrent de detentieomstandigheden in Griekenland op te vragen. Uit het meest recente rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) en de aanvullende informatie van 16 april 2021 omtrent de detentie-instelling Komotini blijkt dat de persoonlijke ruimte van gedetineerden aldaar niet aan de minimumeis van 3m2 voldoen. Op zalen van 53,2 tot 56 m2 worden 19 tot 31 gedetineerden geplaatst. Op de cellen wordt alleen aan de eis voldaan als er maximaal 2 gedetineerden per cel worden geplaatst, maar uit de informatie blijkt dat er in die cellen soms 5 gedetineerden zitten. Uit de aanvullende informatie blijkt niet van compenserende factoren. Op basis van deze informatie moet de overlevering worden geweigerd.
7.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet tegen het aanhoudingsverzoek verzet. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangeleverde informatie niet direct kan leiden tot weigering van de overlevering. Er moeten nadere vragen worden gesteld over de detentieomstandigheden. Er moet worden gevraagd of de opgeëiste persoon in Komotini in een cel kan worden geplaatst die voldoet aan het vereiste van 3m2 en. als dit niet mogelijk is of de opgeëiste persoon dan in een andere detentie-instelling gedetineerd kan worden waar wel aan de vereisten wordt voldaan. Daarbij moet voor zover het om Komotini gaat ook worden gevraagd of sprake is van compenserende factoren.
7.3
Oordeel rechtbank
Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dan moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (hierna arrest Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
Uit de aanvullende informatie van het Ministerie voor de Bescherming van de Burger van 16 en 19 april 2021, die is verstrekt naar aanleiding van vragen van het openbaar ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden gedetineerd, dat in de detentie-instelling Komotini niet voldaan wordt aan het vereiste van minimaal 3m2
personal spaceper gedetineerde, zoals bepaald in het arrest
Dorobantuvan het Hof van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857. De opgeëiste persoon zal na overlevering in de detentie-instelling Komotini worden geplaatst.
Dit leidt tot de conclusie dat een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in Komotini. Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 91 en 93).
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen, te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Op basis van de hierboven opgenomen informatie stelt de rechtbank vast dat in het geval van de opgeëiste persoon dit gevaar bestaat, omdat de opgeëiste persoon in Komotini terecht zal komen, welke detentie-instelling, zoals hiervoor vastgesteld, niet voldoet aan de vereisten van artikel 4 Handvest. Voorts blijkt niet van een bijzondere regeling voor overgeleverde gedetineerden of van andere omstandigheden die de garantie bieden dat de opgeëiste persoon geen gevaar zal lopen, terwijl de vragen die het openbaar ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gesteld over de individuele detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon aanleiding gaven om, voor zover daarvan sprake was, melding te maken van een dergelijke regeling of van dergelijke omstandigheden. Daarom zal de rechtbank afzien van het stellen van de door de officier van justitie bedoelde aanvullende vragen. Niettemin is het mogelijk dat, bij wijziging van de omstandigheden, het reële gevaar voor de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. De situatie als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, OLW doet zich dan ook voor.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen een termijn van 60 dagen op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht. Gedurende de aanhouding zal de rechtbank nagaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt.

11.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht.
VERLENGTde beslistermijn met
60 dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.