ECLI:NL:RBAMS:2021:3566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6149
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die sinds januari 2020 met haar dochter in Nederland verblijft, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, die kinderbijslag heeft geweigerd. De verweerder stelde dat er over het tweede en derde kwartaal van 2020 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond, waardoor eiseres geen recht had op kinderbijslag. Eiseres, die voorheen in Suriname woonde, voerde aan dat haar gezinsleven zich in Nederland afspeelt en dat zij actief op zoek is naar werk. De rechtbank oordeelde dat op de peildata, 1 april 2020 en 1 juli 2020, er nog geen duurzame band met Nederland bestond, omdat eiseres kort in Nederland verbleef, geen zelfstandige woning had en geen zelfstandig inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde periode. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duurzame band van persoonlijke aard voor het verkrijgen van kinderbijslag en dat intenties alleen niet voldoende zijn om ingezetenschap aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Pieterse).

Procesverloop

Met het besluit van 25 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres vanaf het derde kwartaal van 2020 kinderbijslag toe te kennen.
Met het besluit van 2 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 mei 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding (skype). Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres verblijft sinds [dag] januari 2020 met haar dochter in Nederland. Zij verblijven samen bij een tante van eiseres. Eiseres woonde voorheen in Suriname, waar zij werkzaam was tot en met januari 2020. Eiseres heeft niet eerder in Nederland gewoond. Op 30 juli 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag voor kinderbijslag voor haar dochter [dochter] (hierna: de dochter) gedaan.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om eiseres vanaf het derde kwartaal van 2020 kinderbijslag toe te kennen, omdat eiseres niet in Nederland woont of werkt.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder had het recht op kinderbijslag beoordeeld moeten worden vanaf het tweede kwartaal 2020. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit gecorrigeerd. Volgens verweerder bestaat over het tweede en derde kwartaal 2020 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland en bestaat om die reden geen recht op kinderbijslag.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat gelet op alle feiten en omstandigheden sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Zo speelt het gezinsleven van eiseres zich af in Nederland. Zo heeft eiseres bij twee werkgevers in Nederland gewerkt en is zij op zoek naar een nieuwe baan in Nederland. De dochter van eiseres gaat hier naar school, eiseres wenst haar dochter in Nederland deel te laten nemen aan sportactiviteiten en eiseres en haar dochter verblijven bij een tante van eiseres die reeds geruime tijd in Nederland woont en werkt. Ook woont de vader van de dochter van eiseres in Nederland en heeft hij regelmatig contact met haar. Verder heeft eiseres een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van vijf jaar en is het de bedoeling van eiseres om definitief met haar dochter in Nederland te verblijven. Het feit dat eiseres ten tijde van de aanvraag geen werk had, kan haar niet worden tegengeworpen. Eiseres is namelijk niet economisch actief, gelet op haar eerdere dienstverbanden en de pogingen tot het vinden van nieuw werk.
Het oordeel van de rechtbank
3. Tussen partijen is in geschil of eiseres met ingang van het tweede kwartaal van 2020 recht heeft op kinderbijslag. De te beoordelen periode loopt van het tweede kwartaal van 2020 (peildatum 1 april 2020) tot en met het derde kwartaal van 2020 (peildatum 1 juli 2020).
4.1.
Volgens artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.2.
Uit vaste rechtspraak [1] van de Hoge Raad volgt dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Daarbij komt het erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
4.3.
Verder blijkt uit vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie had zich definitief in Nederland te vestigen. Verder wordt bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met name van belang geacht of betrokkene beschikt over zelfstandige woonruimte in Nederland.
5. De rechtbank is van oordeel dat op de peildata 1 april 2020 en 1 juli 2020 nog geen duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland bestond. De rechtbank acht van belang dat eiseres op de peildata nog niet, dan wel relatief kort, in Nederland verbleef, daarvoor haar hele leven in Suriname heeft verbleven en niet beschikte over een zelfstandige woning (maar bij haar tante verbleef) en zelfstandig inkomen. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiseres op andere wijze maatschappelijk actief was. Dit zijn omstandigheden waar volgens de rechtspraak van de CRvB veel gewicht aan toekomt bij de beoordeling of sprake is van ingezetenschap. [3] Ook leggen de intentie van eiseres om definitief in Nederland te verblijven en het volgens eiseres afspelen van het gezinsleven in Nederland, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Voor zover ter zitting is gebleken dat – hetgeen buiten de omvang van het geschil in deze zaak valt – er volgens verweerder vanaf de peildatum 1 oktober 2020 (vierde kwartaal 2020) wel een duurzame band van persoonlijke aard bestaat, is door verweerder toegelicht dat dit is gelegen in het feit dat eiseres vanaf die datum werkzaam is in Nederland. Dit maakt echter het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de peildata 1 april 2020 en 1 juli 2020 niet anders.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de arresten van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
2.Zie de uitspraak van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1742.