In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Hongaarse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1981, werd verdacht van een strafbaar feit volgens Hongaars recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 juni 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die onder andere stelden dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in Hongarije en het recht op een eerlijk proces, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond dat de opgeëiste persoon een onmenselijke of vernederende behandeling zou ondergaan na overlevering. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en rapporten die de detentieomstandigheden in Hongarije bevestigden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseerde op de gewijzigde wetgeving en de omstandigheden van de zaak. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.