ECLI:NL:RBAMS:2021:2778
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet door gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bij zijn zus woont. De verzoeker had een aanvraag voor bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet ingediend, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de verzoeker samenwoont met zijn zus, wat volgens de wet kan worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding. De verzoeker was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, maar van eenzijdige zorg, omdat zijn zus alle huishoudelijke taken op zich nam.
Tijdens de zitting op 11 maart 2021 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij geen concrete afspraken had gemaakt over de kosten van de huishouding en dat zijn zus alles deed. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg, gebaseerd op de verklaring van de verzoeker en de omstandigheden van hun samenwoning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker en zijn zus hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er een zekere mate van financiële verstrengeling is, wat duidt op wederzijdse zorg.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. De uitspraak benadrukt dat voor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk is dat de zorg die beide partijen voor elkaar bieden van gelijke omvang is. De uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, in aanwezigheid van griffier mr. T. Rijs, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.