1.4.Met ingang van 12 maart 2020 woont eisers zoon niet meer op hetzelfde adres en geldt de kostendelersnorm niet langer voor eiser. Eiser heeft vanaf die datum een uitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. De hoogte van eisers bijstandsuitkering is aangepast op het aantal op het adres geregistreerde personen, omdat de woonkosten gedeeld kunnen worden. Daarbij maakt het niet uit of de andere personen ook een (bijstands)uitkering hebben of werken. Het maakt ook niet uit of de medebewoners de kosten feitelijk delen of elk van hen bijdraagt in die kosten. Eisers zoon volgt vanaf 4 juli 2019 geen opleiding meer die recht geeft op studiefinanciering en daardoor valt hij niet meer onder de uitzonderingen. Hij wordt meegeteld in de berekening van de hoogte van de uitkering. Op grond van vaste rechtspraakis er volgens verweerder geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM.
3. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van strijd met het in artikel 8 van het EVRMopgenomen recht op familieleven. Aan hem had een overgangsperiode moeten worden gegund, omdat niet verwacht had mogen worden dat de zoon direct na voltooien van zijn studie al een baan zou hebben en zou kunnen bijdragen in de kosten. Als gevolg van het toepassen van de kostendelersnorm heeft eisers zoon de woning moeten verlaten en is er nu een verstoorde verhouding tussen eiser en zijn zoon.
Beoordeling door de rechtbank
4. Artikel 22a van de Pw schrijft dwingend voor op welke wijze de bijstandsnorm wordt verlaagd bij kostendelers. Dat betekent dat er geen ruimte is voor afwijking of buiten toepassing laten van de kostendelersnorm. De vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is streng. De CRvB heeft overwogen dat de wetgever met het invoeren van de kostendelersnorm heeft beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Niet relevant is de vraag of de medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten.De aard van het inkomen van elk van de kostendelende bewoners speelt geen rol.. De beroepsgrond dat ten onrechte geen overgangsperiode is gegeven waarin de kostendelersnorm buiten toepassing is gelaten, kan daarom niet slagen.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat met het toepassen van de kostendelersnorm artikel 8 van het EVRM wordt geschonden. De rechtbank volgt dit niet. Zoals de CRvB overweegt in de uitspraak van 4 september 2018, is het op grond van artikel 94 van de Grondwet in beginsel mogelijk dat nationale wettelijke voorschriften, die in strijd zijn met ieder verbindende, internationale bepalingen in verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, geen toepassing vinden. Er zal dan sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden in een concreet geval. Zoals de gemachtigde van verweerder op de zitting uiteen heeft gezet, heeft eiser niet aangetoond dat zijn situatie dermate anders is dan de gebruikelijke situatie van de alleenstaande ouder met een meerderjarig kind wat niet studeert, waar de kostendelersnorm op van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken van zodanige omstandigheden dat wegens strijd met artikel 8 van het ECRM van de toepassing van de kostendelersnorm moet worden afgeweken.
6. Eiser heeft op de zitting ten slotte, niet nader onderbouwd, aangevoerd dat meerdere politieke partijen inmiddels van mening zijn dat de kostendelersnorm niet langer op deze wijze moet worden toegepast. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit aan de politiek is. Mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om hierop te anticiperen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.