ECLI:NL:CRVB:2020:2797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van de kostendelersnorm na beëindiging van de studie van een inwonende zoon
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die samenwoont met zijn echtgenote, dochter en zoon. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was aanvankelijk vrijgesteld van de kostendelersnorm omdat zijn zoon studeerde. Echter, na een melding in 2017 bleek dat de zoon sinds maart 2015 niet meer studeerde en inkomsten had. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wijzigde daarop de bijstandsverlening, waarbij de kostendelersnorm werd toegepast, wat leidde tot een terugvordering van € 6.255,67 over de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 juli 2017. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat de kostendelersnorm niet van toepassing had moeten zijn, omdat zijn zoon geen inkomen had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de wetgever met de kostendelersnorm rekening houdt met de mogelijkheid van kosten delen, ongeacht of deze kosten daadwerkelijk gedeeld worden. De Raad bevestigde dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van redelijkheid of billijkheid. Ook de stelling van appellant dat terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële gevolgen werd niet onderbouwd, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.