ECLI:NL:CRVB:2016:3870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering voor alleenstaande inwonende bij vader
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande, woont in bij zijn vader. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had de bijstandsuitkering per 1 juli 2015 vastgesteld op € 686,31 per maand, met toepassing van de kostendelersnorm uit de Participatiewet (PW). De appellant stelde dat er geen sprake was van een stapeling van uitkeringen en dat hij de kosten niet met zijn vader deelde, waardoor de kostendelersnorm niet van toepassing zou zijn. Hij voerde aan dat zijn inkomen onder het sociaal minimum viel.
De Raad overwoog dat de kostendelersnorm is ingevoerd om rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten in een woning. De wetgever heeft met deze norm beoogd dat bij de vaststelling van de bijstandsnorm rekening wordt gehouden met het aantal meerderjarige personen in dezelfde woning. De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de toepassing van de kostendelersnorm te weerleggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de kostendelersnorm correct had toegepast. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.
De uitspraak benadrukt dat de aard van het inkomen van medebewoners en de feitelijke kostenverdeling niet relevant zijn voor de toepassing van de kostendelersnorm. De Raad stelde vast dat de wetgever met de kostendelersnorm de vangnetfunctie van de bijstand wilde waarborgen, en dat de appellant zijn stelling dat zijn inkomen onder het sociaal minimum viel niet had onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter.