ECLI:NL:RBAMS:2021:2438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13/751768-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Bulgarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot opgelegde straffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Bulgarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de tenuitvoerlegging van straffen die in Bulgarije zijn opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de verweren van zijn advocaat, mr. E. Kolokatsi, behandeld. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de vertraging in de procedure niet tot niet-ontvankelijkheid leidde. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de procedure is uitgevoerd in overeenstemming met de relevante Europese en nationale wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751768-17
RK nummer: 17/5378
Datum uitspraak: 26 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2017 door
the Regional Prosecutor’s Office in the town of Pazardzhik(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1996,
verblijvende op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort en door een tolk in de Bulgaarse taal. Het onderzoek is geschorst en aangehouden tot 13 april 2021.
Het onderzoek is met instemming van partijen op 13 april 2021 voortgezet. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Kolokatsi en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat de beslistermijn is verstreken, dat daardoor de (geschorste) overleveringsdetentie is geëindigd en dat artikel 22, leden 4 tot en met 6 OLW (nieuw) een verdere verlenging van de beslistermijn niet toelaat.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Verweer redelijke termijn en ontvankelijkheid officier van justitie

De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB wegens overschrijding van de redelijke termijn; de overleveringsprocedure is in augustus 2017 gestart en er is dus sprake van een zeer aanzienlijk tijdsverloop.
De officier van justitie heeft zich op de zitting van 19 februari 2021 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het is een samenloop geweest van verschillende prejudiciële procedures en de vertraging in de afhandeling van zaken door de corona-maatregelen. Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft niet bewust stilgezeten, maar de opgeëiste persoon heeft wel drie en een half jaar gewacht.
De rechtbank overweegt als volgt (conform de overwegingen ter zitting van 19 februari 2021). Iedereen is het er over eens dat het te lang heeft geduurd. Zoals de officier van justitie heeft toegelicht, ligt hieraan een samenloop van oorzaken ten grondslag. Het lange tijdsverloop is zeer onwenselijk, maar de rechtbank volgt het verweer van de advocaat, dat dit tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering moet leiden, niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen in dit verband is overwogen in het arrest Lanigan (Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:474).

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
1.
Verdict (agreement) pronounced in regard to Criminal Case of General Nature No. 2046/2016, according to the list of the Regional Court – Pazardzhik, entered into force on 21.12.2016.
2.
Verdict (agreement) pronounced in regard to Criminal Case of General Nature, No. 232/2015, according to the list of the Regional Court – Pazardzhik, entered into force on 30.03.2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden voor vonnis 1 met nummer 2046/2016 en een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar voor vonnis 2 met nummer 232/2015, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De zaak moet worden aangehouden om nadere informatie op te vragen omtrent de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Hoewel in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de procedures, heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij wel wist dat er een zaak tegen hem gaande was, maar dat hij is vertrokken voordat de zaak door de rechtbank werd behandeld. Gezien de datum van vonnis 1 (december 2016) moet deze verklaring kloppen omdat de opgeëiste persoon toen al drie maanden in Nederland was. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar een inschrijving als niet-ingezetene per september 2016 en een loonspecificatie waarin een datum indiensttreding staat vermeld van 3 oktober 2016. Ten aanzien van vonnis 2 is betoogd dat aanvankelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar is opgelegd, dat deze straf blijkbaar is omgezet, maar dat de opgeëiste persoon van deze omzetting niet op de hoogte is geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, gelet op de informatie in het EAB. Er is geen aanleiding nadere informatie op te vragen. De inschrijving als niet-ingezetene kan niet als bewijs dienen dat de opgeëiste persoon niet bij het proces ten aanzien van vonnis 1 in Bulgarije aanwezig kan zijn geweest. De loonspecificatie waar naar wordt verwezen ziet op een periode in 2018 en dus niet op 2016 terwijl bovendien sprake is van incidenteel loon. Ook hieruit volgt niet dat de opgeëiste persoon niet aanwezig kan zijn geweest bij de procedure van vonnis 1. Ten aanzien van de omzetting van de straf heeft de officier opgemerkt dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026) volgt dat een omzetting van een voorwaardelijke vrijheidsstraf in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de veroordelende beslissingen hebben geleid: “
Yes, the person concerned has appeared in person at the trials of the both above pointed cases and after his wish in regard to both of them have been concluded agreements with the Prosecutor’s Office (…)”.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen in het EAB dat in beide zaken sprake is geweest van een overeenkomst met de officier van justitie en dat de opgeëiste persoon vervolgens in beide zaken ter zitting is verschenen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding hierover nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Voor wat betreft de aanwezigheid bij de omzettingsbeslissing geldt dat een omzetting van een voorwaardelijke vrijheidsstraf in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, wanneer noch de aard noch de hoogte van die vrijheidsstraf bij die omzettingsbeslissing is gewijzigd. Van een omzettingsbeslissing waarbij de aard en/of de hoogte van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf zijn gewijzigd, is niet gebleken.
De weigeringsgrond van artikel 12 is dus niet van toepassing en het verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking, meermalen gepleegd.

6.Detentieomstandigheden, artikel 11 OLW

6.1
Inleiding
De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [1] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
De officier van justitie heeft gelet op het door de rechtbank aangenomen algemene reële gevaar dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in deze zaak aan de uitvaardigende autoriteit gevraagd in welke detentie instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst en wat de omstandigheden daar zijn.
Bij brief van 13 januari 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst in
the Prison of Burgas.Bij brief van 21 januari 2021 van
the HEAD of the Prison of Burgas / Zatvor Burgasaan de uitvaardigende justitiële autoriteit is uitgebreide informatie verstrekt over de omstandigheden in deze instelling.
Bij brief van 17 april 2019 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in de
prison of Pazardzhik.Deze brief bevat onder meer de volgende informatie:
According to the first point (where the sentenced [opgeëiste persoon] will be placed in the case of extradition) - upon entering the prison of Pazardzhik, the prisoners are accommodated in a separate ward, where they stay from 14 days to I month. After their stay in the reception ward, they are separated into compartments. The currently appointed reception ward has 6 cells, which have a bathroom, access to running water is provided. All necessary conditions for the stay in the Prison, as well as access to the common premises listed in point 3, are provided. The accommodation in the reception ward is done in accordance with the requirements of the Law of Execution of the Penalties and Detention Orders (LEPDO), separately prisoners of a closed type, separately the sentenced to imprisonment for the first time by an open type, and separately sentenced and accused with a detention measure "detention" as any newcomer is provided with an area of 4 square meters according to the existing standards.
By the second, third and fourth points (what is the average size of the cell in which the prisoner will be accommodated and how many persons use it) - in view of the ongoing repair in the prison of Pazardzhik, it is impossible to provide accurate information on the average size of the cells in which prisoners will be accommodated, as construction works are being carried out to separate the existing ones, new cells are being built, sanitary units are built in every cell in order to provide all necessary conditions for serving the punishment of imprisonment - required area, access to running water, light.
The area of 4 sq.m. is provided for the full capacity of 335 places and even upon full occupation each one of the accommodated will have an area of 4 sq.m.
At present, the Prison of Pazardzhik has common rooms, which are used by the prisoners under the schedules approved by the Head of the Prison. These area bathroom, a sports hall, a library, a chape!, and outdoor, as each of these activities have a different duration, according to the daily regime in the prison.
In the Prison of Pazardzhik there is also a medical center, as every day available to the convicted is a qualified doctor, a dentist and 2 paramedics. If necessary, an outside specialist is provided. Because the Prison is within the city, if needed it is served by the Emergency / urgent Health Care within a few minutes.
At present, the administration of the Prison of Pazardziik, strives to provide the necessary conditions for the execution of the punishment of deprivation of liberty, as far as possible in view of the ongoing repairs.
By the fifth point on physical abuse and violence among the prisoners:
It shall be pointed out that the management of the Prison of Pazardziik takes timely and adequate measures to prevent such acts or in the event of such incidents immediately react in accordance with their powers. In case of practiced and registered violence, the relevant file shall be immediately instituted as the victim shall be certified by a doctor, explanations shall be taken by the persons familiar with the case and disciplinary measures shall be taken. In addition, the collected materials shall be sent for processing to the Regional Prosecutor's Office or District Prosecutor's Office of Pazardzhik for the purposes of the eventual initiation of criminal proceedings.
Het IRC heeft op 2 april 2021 nadere vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de omstandigheden in de detentie-instelling in Pazardzhik. Hierop is door de uitvaardigende justitiële autoriteit geantwoord bij brief van 6 april 2021. Deze brief bevat onder meer de volgende informatie:
The information sent to you earlier with our letter dated April 17 2019 is still valid. In addition, in connection with your new letter, we have requested information from the administration of the Pazardzhik Prison. A response was received with the following content:
(…) upon entering the Pazardzhik Prison, the convicted [opgeëiste persoon] will be accommodated according to what category is in the respective room with persons of the same type as for each newcomer the required area of 4 sq.m. is provided, according to available Standards. In each room there is a sanitary ward, which does not affect the 4 sq.m. area.
This area is provided for the full capacity of 335 places in the prison and even when it is filled, each of the accommodated will have 4 sq.m., which guarantees that even after the stay in the reception ward the convicted [opgeëiste persoon] will have the necessary 4 sq.m. area.
According to points three to eight (what has been done to improve the conditions in the prison after April 2019, what repairs have been made or are they currently underway; have new cells been built and what is their average size, how many detainees live on average in one cell; how many are currently detained in the Pazardzhik Prison) - the major repairs on the reconstruction and modernization of the premises in the prison bas already been completed. The detainees are currently transferred and accommodated in the repaired wings of the prison, which have all the necessary conditions to serve the sentence.
The capacity of the renovated wards is designed to guarantee an area of 4 sq.m per person.
The size of the dormitories in the Pazardzhik Prison varies from 12 sq.m. to 30 sq.m. They accommodate from 2 to 6 people, respectively, depending on the size of the premises.
As of April 5th, 2021, 306 people were accommodated in the prison building.
6.2
Standpunt van de raadsvrouwDe raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de recente brief van 6 april 2021 een makkelijk antwoord is van de uitvaardigende justitiële autoriteit en dat de brief niet overtuigt. Hoewel de overbevolking lijkt mee te vallen – als uitgegaan wordt van de juistheid van de mededeling hieromtrent – kan het niet kloppen dat alle grote renovaties en verbeteringen al zijn afgerond. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar een bericht van 14 oktober 2020 op de website van
Iceland, Liechtenstein, Norway grants. In dat bericht staat dat Noorwegen geld ter beschikking stelt voor de realisering van
8 classrooms, a gym, a computer room, workshops/or labor and qualification activitiesin de detentie-instelling in Pazardzhik en dat de beoogde datum van de werkzaamheden medio 2021 is (https://www.eeagrants.bg/en/programs/justice/news/the-pazardzhik-prison). Het is niet waarschijnlijk dat die werkzaamheden al zijn afgerond. Uit een recent
Country Report on Human Rights Practicesvan 30 maart 2020 van
the U.S. Department of Statevolgt dat in de detentie-instelling in Pazardzhik onlangs de daken zijn gerepareerd. Maar of alle renovaties zijn afgerond en hoe de situatie nu werkelijk is, is onduidelijk. De raadsvrouw heeft onder meer verwezen naar nieuwsberichten en foto’s, waaruit zou volgen dat de situatie in de detentie-instelling in Pazardzhik ondermaats is. Ook is sprake van berichten over geweld tussen gedetineerden in deze gevangenis. Daarop wordt in de recente brief van 6 april 2021 niet ingegaan. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Pazardzhik wel degelijk een concreet en reëel gevaar loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Dit vormt een beletsel voor het toestaan van de overlevering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden om de Bulgaarse autoriteiten aanvullende gegevens te laten verstrekken.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan omdat voldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de gevangenis in Pazardzhik. Het is duidelijk dat Bulgarije veel inspanningen heeft verricht om de omstandigheden te verbeteren. De officier van justitie heeft verwezen naar enkele recente uitspraken van de IRK waarin de overlevering naar Bulgarije is toegestaan nadat vergelijkbare informatie over de detentieomstandigheden was verstrekt (ECLI:NL:RBAMS:2021:1410 en ECLI:NL:RBAMS:2021:1022).
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat per 1 april 2021 de Herimplementatiewet OLW in werking is getreden en dat hierbij ook artikel 11 OLW is gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft informatie verstrekt waaruit volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in de penitentiaire inrichting in Pazardzhik zal worden geplaatst. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de hiervoor in punt 6.1 weergegeven informatie in de brieven van 17 april 2019 en 6 april 2021 met betrekking tot de penitentiaire inrichting in Pazardzhik tot de conclusie leidt dat voor de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar dat hij in detentie in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar twijfels aan de juistheid van de brief van 6 april 2021. De door de raadsvrouw overgelegde rapporten en mediaberichten geven hiertoe geen aanleiding nu dit veelal gegevens zijn uit 2016 of 2018, terwijl in de overgelegde recente gegevens uit 2020 – het rapport van
the U.S. Department of State– juist van voltooide renovaties in de instelling in Pazardzhik wordt gesproken. Ook de gegevens met betrekking tot renovaties met geld van
Iceland, Liechtenstein, Norway grantsstroken met de informatie die door de uitvaardigende autoriteit is verstrekt. In oktober 2020 vermeldt het bericht op de site van
Iceland, Liechtenstein, Norway grantsimmers
”The site is expected to be put into operation by the middle of next year”.
Gelet op de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de detentie-instelling in Pazardzhik, is de rechtbank van oordeel dat er geen zwaarwegende en of feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering het onder punt 6.1. eerste alinea beschreven algemene gevaar loopt. Van een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest in de detentie-instelling in Pazardzhik is dus geen sprake. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding de behandeling aan te houden voor het verkrijgen van nadere informatie uit Bulgarije. Het verweer wordt verworpen. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.
7. Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: family life
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering niet kan worden toegestaan omdat de overlevering een schending van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 7 van het Handvest oplevert. De opgeëiste persoon is nog jong en woont in Nederland bij zijn vader. Als hij wordt overgeleverd wordt hij van zijn vader gescheiden, terwijl hij niemand heeft in Bulgarije; zijn moeder is een jaar geleden overleden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52 lid 1 Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, voorts niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op het privé- en familie- en gezinsleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. De beperking in de uitoefening van het recht op “family-life” levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Gelijkstelling met een Nederlander

De raadsvrouw heeft een gelijkstellingsverweer gevoerd. De opgeëiste persoon is immers reeds lange tijd (sinds september 2016) onafgebroken in Nederland, waar hij altijd heeft gewerkt. De toekomst van de opgeëiste persoon ligt in Nederland, het land waar hij zou moeten resocialiseren.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen nu de opgeëiste persoon nog geen vijf jaar in Nederland verblijft. Reeds daarom is niet voldaan aan hetgeen in artikel 6a, negende lid (nieuw) OLW is bepaald omtrent het ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van
ten minstevijf jaren.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7, 11 en 12 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Prosecutor’s Office in the town of Pazardzhik,Bulgarije.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90, en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.