Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het procesverloop
2.Inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van de veroordeelde
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.Conclusie
6.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift werd op 19 oktober 2020 ingediend en betreft de beslissing van de officier van justitie om celmateriaal van de veroordeelde af te nemen. De veroordeelde, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor diefstal, vernieling en het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie, waarvoor hij een taakstraf van 60 uren had gekregen, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord in een besloten raadkamer. De veroordeelde betoogde dat de afname van zijn DNA-profiel een inbreuk op zijn privéleven vormt en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen. De raadsman voegde hieraan toe dat de veroordeelde een kwetsbare minderjarige is die hulp nodig heeft en dat zijn recidivekans laag is. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat de afname van het DNA-profiel gerechtvaardigd is, gezien de aard van de misdrijven en de kans op recidive. De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel niet disproportioneel is en dat de uitzonderingen in de wet niet van toepassing zijn. Het bezwaar werd ongegrond verklaard.