ECLI:NL:RBAMS:2021:2270
Rechtbank Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1999, had een verzoek ingediend om een vergoeding van € 453,75 voor de kosten van zijn raadsman en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Het verzoekschrift was op 12 januari 2021 ingediend en het Openbaar Ministerie had op 25 januari 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 9 april 2021 de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord, waarbij verzoeker niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de strafzaak tegen verzoeker op 13 oktober 2020 onvoorwaardelijk was geseponeerd. De rechtbank moest beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen. De raadsman voerde aan dat het niet vergoeden van de kosten niet billijk was, gezien de omstandigheden van de zaak en de onschuldpresumptie. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, ondanks het verzet van het Openbaar Ministerie, dat zich beriep op een beleidssepot.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verzochte vergoeding toe te kennen, waarbij de opgegeven kosten werden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De rechtbank kende aan verzoeker een totale vergoeding toe van € 1.003,75, te betalen uit 's Rijks kas. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.